Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2786

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660024-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verdachte heeft geen voorrang verleend. De enkele omstandigheid dat verdachte de tegenligger niet heeft gezien is onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 WVW.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector strafrecht Parketnummer : 04/660024-08 Datum uitspraak : 15 juli 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen: [naam] geboren te [plaats] op [geboortedatum], wonende te [adres], feitelijk verblijvende te [adres] 1.Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2009. 2.De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 02 februari 2008 te Bergen, in elk geval in de gemeente Bergen (L), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [merk]), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N271, gaande in de richting van Well, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, naar links af te slaan ten einde een inrit van een tankstation op te rijden, op het moment dat een hem, verdachte, over die Rijksweg tegemoetkomende bestuurder van een personenauto ([merk]), hem, verdachte, reeds zo dicht genaderd was, dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto, door welk verkeersongeval -[slachtoffer 1] (inzittende personenauto, [merk]), en/of -[slachtoffer 2] (inzittende personenauto, [merk]), en/of -[slachtoffer 3] (inzittende personenauto, [merk]), werd(en) gedood en[slachtoffer 4], zijnde de bstuurder van de tegemoetkomende personenauto, zwaar lichamelijk letsel, te weten nekklachten en/of lage rugklachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 02 februari 2008 te Bergen, in elk geval in de gemeente Bergen (L), als bestuurder van een voertuig namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [merk]), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N271, gaande in de richting van Well, naar links is afgeslagen ten einde een inrit van een tankstation op te rijden, op het moment dat een hem, verdachte, over die Rijksweg tegemoetkomende bestuurder van een personenauto ([merk]), hem, verdachte, reeds zo dicht genaderd was, dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3.De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4.De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6.Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7.Bewijsoverwegingen 7.1.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 1 juli 2009 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en het subsidiair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu er geen sprake is van strafwaardig gedrag zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat de aanrijding enkel is veroorzaakt door onvoldoende oplettendheid. De raadsman heeft een pleitnota overgelegd; de rechtbank verwijst naar die nota. 7.2.Bewijsmiddelen en (vrijspraak)overwegingen van de rechtbank De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 februari 2008 als bestuurder van een [merk auto] met belettering van het uitzendbureau [naam] met drie collega’s, welke allen geen veiligheidsgordel droegen, in zijn auto naar het [naam] tankstation aan de Rijksweg N271 is gereden. Onderweg had hij last van de laagstaande zon, maar hij weet niet of dat ten tijde van de aanrijding ook het geval was. Verdachte moest linksaf slaan om bij het tankstation te komen en daarbij de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer oversteken. Daartoe verminderde hij zijn snelheid en vervolgens sloeg linksaf, waarna er een aanrijding ontstond met de [merk auto]. Verdachte heeft verklaard dat hij zeker is van het feit dat hij de tegenligger niet heeft gezien, omdat hij dan nooit de bocht zou hebben genomen. [getuige 1] , die in de tweede auto achter verdachte over de Rijksweg N271 in de richting van Well reed, heeft verklaard dat hij ter hoogte van het [naam] tankstation te Bergen zag dat de [merk auto] ineens linksaf sloeg in de richting van het terrein van het tankstation. Hij zag op dat moment in tegengestelde richting een [merk auto] aan komen rijden en vervolgens vond er een flinke aanrijding plaats tussen de beide auto’s. De [merk auto] tolde diverse keren rond en heeft ook nog een lantaarnpaal geraakt. Uit de VerkeersOngevalsAnalyse blijkt dat het uitzicht van verdachte en [getuige 1] goed was. De N271 was in beide richtingen over tweehonderd meter goed te overzien. Uit foto 16 is af te leiden dat de zon niet van invloed is geweest op het zicht van verdachte. Uit het onderzoek is verder gebleken dat de aanrijding niet was terug te voeren op de weeromstandigheden, op de staat van het wegdek of de rijtechnische staat van de betrokken voertuigen. Verbalisant [naam] relateert dat ten gevolge van deze aanrijding de slachtoffers, welke later middels herkenning door collega’s zijn geïdentificeerd als [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], ter plaatse zijn overleden. Uit de separaat aanwezige verslagen betreffende een niet natuurlijke dood blijkt dat genoemde slachtoffers op 2 februari 2008 zijn overleden ten gevolge van een verkeersongeval te Bergen.it de medische informatie van huisarts [naam] blijkt dat [slachtoffer 4] als gevolg van deze aanrijding nekklachten en lage rugklachten heeft opgelopen. Uit de hiervoor aangehaalde stukken maakt de rechtbank op dat verdachte ten gevolge van een verkeersfout een verkeersongeval met zeer ernstige gevolgen heeft veroorzaakt. Verdachte heeft geen voorrang verleend. Dit verwijt is aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is daarmee tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer altijd oplettend te zijn. Echter, uit de enkele omstandigheid dat verdachte in de hiervoor aangenomen omstandigheden de hem tegemoetkomende [merk auto] van [getuige 1] aan wie hij voorrang diende te verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en verdachte daarop zijn rijgedrag had moeten aanpassen, volgt niet, zoals primair ten laste is gelegd, dat verdachte zich in aanmerkelijke mate onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen. Er zijn in het dossier geen of onvoldoende aanwijzingen te vinden dat de weergave van verdachte ten aanzien van zijn rijgedrag niet juist zou zijn. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat door de schuld van verdachte (in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) een ongeval is veroorzaakt waarbij drie slachtoffers zijn gedood en een ander zwaar lichamelijk letstel heeft opgelopen. Zij zal verdachte dan ook van het primaire feit vrijspreken. Nu uit het vorenstaande volgt dat verdachte wel een verwijt kan worden gemaakt, acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen. 7.3.Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 02 februari 2008 te Bergen als bestuurder van een voertuig namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [merk]), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N271, gaande in de richting van Well, naar links is afgeslagen ten einde een inrit van een tankstation op te rijden, op het moment dat een hem, verdachte, over die Rijksweg tegemoetkomende bestuurder van een personenauto ([merk]), hem, verdachte, reeds zo dicht genaderd was, dat een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto, door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8.Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. 9.De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10.De straffen en/of maatregelen 10.1.De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 1 juli 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek ex artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. 10.2.Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat hij een werkstraf passend acht en dat deze gelet op het feit dat verdachte in Venlo werkt ook uitvoerbaar is. Tevens heeft hij gewezen op de (psychische) impact van het ongeluk op verdachte. 10.3.De overwegingen van de rechtbank Ten laste van verdachte is bewezen verklaard en verdachte zal worden veroordeeld voor een verkeersovertreding. Door verdachtes handelen zijn de drie inzittende van zijn auto ter plaatse overleden en heeft een ander lichamelijk letsel bekomen. Tijdens de terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangegeven dat de aanrijding voor verdachte een traumatische ervaring is geweest en dat hij thans nog moeite heeft om zichzelf en de nabestaande van de dodelijke slachtoffers onder ogen te komen. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf zoals in het dictum vermeld op zijn plaats is. De rechtbank zal aan verdachte geen voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegd opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd, nu ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zijn rijbewijs feitelijk vijftien maanden niet in zijn bezit heeft gehad, omdat de kennisgeving van teruggave van dat rijbewijs na invordering enkel naar zijn adres in Polen is verzonden, terwijl uit het dossier blijkt dat hij destijds een bij het openbaar ministerie bekend verblijfadres in Nederland had. 11.Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht artikelen 9, 22c, 22d, 91,Wegenverkeerswet 1994 artikelen 5, 177. 12.Beslissing De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 uren zal worden toegepast; verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid. Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, V.P. van Deventer en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. V.P. van Deventer voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 juli 2009. Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.