Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2837

Datum uitspraak2009-07-14
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.010.739/01
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof heeft uit de resultaten van het onderzoek door de deskundige moeten afleiden dat de notaris op juiste wijze heeft gehandeld en oordeelt dan ook dat door het beroep op de geheimhoudingsplicht er geen beroepsfout is gemaskeerd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BIJ VERVROEGING Beslissing van 14 juli 2009 in de zaak onder nummer 106.010.739/01 NOT van: MR. [naam], oud-notaris te [plaats], wonende te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: mr. A. Knigge, tegen [naam], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. M.G. Hees. Partijen worden hierna notaris en klaagster genoemd. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Op 3 juli 2008, 4 november 2008 en 16 december 2008 heeft het hof tussenbeslissingen gegeven in deze zaak. Voor het verloop van het geding tot en met 16 december 2008 verwijst het hof naar deze beslissingen. 1.2. Op 2 januari 2009 heef mr. J.T. Anema, oud-notaris te Rotterdam, hierna: de deskundige, zijn deskundigenbericht uitgebracht aan het hof. Van de zijde van de notaris is hierop gereageerd bij brieven ter griffie van het hof ingekomen op 13 januari 2009 en 22 januari 2009. Van de zijde van klaagster is op 22 januari 2009 een reactie ter griffie ingekomen. 1.3. Daarnaar gevraagd heeft klaagster per brief ingekomen op 10 februari 2009 laten weten reden te zien voor een voortgezette mondelinge behandeling. De notaris heeft bij brieven ingekomen op 5 en 12 februari 2009 laten weten geen aanleiding te zien voor een voortgezette mondelinge behandeling. 1.4. Ter terechtzitting van 25 juni 2009 zijn klaagster, de notaris en hun gemachtigden verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities, die zij beiden hebben overgelegd. 2. Het deskundigenbericht 2.1. In de tussenbeslissing van 3 juli 2008 heeft het hof de volgende vraag aan de te benoemen deskundige voorgelegd: Heeft de notaris aan erflaatster kenbaar gemaakt dat aan het codicil van erflaatster gebreken kleefden? 2.2. De deskundige heeft in zijn deskundigenbericht vermeld dat hij bij de ambtsopvolger en bewaarder van het protocol van de gedefungeerde notaris het dossier heeft ingezien behorende bij het testament van erflaatster. In dit dossier berust een kopie van de brief van erflaatster van 6 februari 1997 waarin zij de hoop uitspreekt dat deze brief als codicil kan dienen. Het origineel van deze brief is bij de minuut van het testament gevoegd, aldus de deskundige. Voorts houdt het deskundigenbericht het volgende in: 4. Op deze brief is prompt een antwoord gezonden namens de notaris, ondertekend door een van de destijds ten kantore werkzame kandidaat-notarissen. Daarin wordt eerst opgesomd in welke gevallen een legaat bij codicil kan worden gemaakt, door te citeren uit het destijds vigerende art. 4:982 BW. Na de conclusie dat de brief van testatrice niet voldoende in overeenstemming is met deze wettelijke voorschriften, wordt aangeboden een concept-testament op te stellen. Cliënte wordt gevraagd te laten weten of zij wenst dat hiertoe wordt overgegaan. (Aangezien cliënte in Portugal woonde, kon een eventueel (aanvullend) testament pas getekend worden wanneer zij een keer in Nederland zou zijn.) 5. Of cliënte op dit advies is ingegaan, blijkt niet uit het dossier. De antwoordbrief is het meest recente document dat daarin berust. Er bevinden zich in het dossier geen andere stukken die voor de beantwoording van de vraag van belang zijn. 6. Het antwoord op de vraag is dus: Ja. 3. De reactie van klaagster op het deskundigenbericht 3.1. Klaagster stelt dat de deskundige bij de beantwoording van de vraag de ontvangsttheorie heeft miskend. De enkele verzending van de brief van de zijde van de notaris is onvoldoende om aan te nemen dat die brief erflaatster heeft bereikt. Het moet er voor gehouden worden dat de brief erflaatster niet heeft bereikt en daarmee heeft de brief geen werking gehad. De in artikel 3:37 lid 3 BW genoemde uitzonderingen zijn noch gesteld noch bewezen door de notaris, aldus klaagster. 3.2. Voorts stelt klaagster dat de deskundige onvolledig onderzoek heeft gedaan. Dit houdt verband met het volgende: - de deskundige heeft zich er niet over uitgelaten welke adressering de brief van de notaris aan erflaatster kende; - de deskundige had onderzoek moeten doen naar de wijze van verzending van de brief (per gewone post, aangetekend, aangetekend met handtekening retour, per koerier etc.); - de datum van de brief is van belang; de deskundige heeft te kennen gegeven dat die brief “prompt” is gevolgd op de brief van erflaatster, doch de exacte datum is van belang in de verhouding tot de datum van de brief van erflaatster enerzijds en de datum van overlijden anderzijds; - de deskundige had zich ervan moeten vergewissen op welke datum de brief van de notaris aan erflaatster digitaal is aangemaakt, zodat kan worden uitgesloten dat de brief achteraf is opgesteld; - uit de weergave van de deskundige volgt niet dat de notaris erflaatster heeft gewezen op de gevolgen van het feit dat het codicil niet in overeenstemming was met de regels en de noodzaak voor aanpassing in zekere zin. 4. De reactie van de notaris op het deskundigenbericht 4.1. Naar aanleiding van de reactie van klaagster laat de notaris weten dat klaagster zich op meerdere momenten heeft kunnen uitlaten over de aan de deskundige te stellen vragen. Ook heeft er op 27 november 2008 nog een mondelinge behandeling plaatsgevonden, alwaar klaagster niet is verschenen. De notaris heeft dan ook met verbazing kennis genomen van de bezwaren van klaagster en stelt dat, nu klaagster deze bezwaren pas naar voren heeft gebracht nadat de deskundige zijn bericht heeft uitgebracht, het hof hierop geen acht dient te slaan. 4.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris naar voren gebracht dat hij geruime tijd na verzending van de brief nog telefonisch contact heeft gehad met erflaatster. Ook toen is over het codicil gesproken en heeft de notaris nogmaals gewezen op de noodzaak het testament te herzien. Het gesprek eindigde met de mededeling van erflaatster dat zij er niet aan twijfelde dat haar kinderen haar wens zouden uitvoeren. Daaruit maakte de notaris op dat zijn brief door erflaatster was ontvangen. 5. De beoordeling 5.1. Het hof stelt voorop dat het zich voldoende voorgelicht acht door het deskundigenbericht van mr. Anema. Uit het antwoord op de door het hof gestelde vraag blijkt onomstotelijk dat de notaris aan erflaatster kenbaar heeft gemaakt dat aan het codicil van erflaatster gebreken kleefden. De bezwaren die klaagster heeft aangevoerd tegen het door de deskundige uitgevoerde onderzoek slagen niet. 5.2. Het hof is van oordeel dat de ontvangsttheorie, zoals door klaagster uiteengezet, in casu niet van toepassing is. Het betreft hier een situatie waarin een cliënte van de notaris – erflaatster – schriftelijk informatie opvraagt bij de notaris en hierop “prompt” een antwoord krijgt. In een dergelijke situatie is het ongebruikelijk om een brief anders dan per gewone post te versturen of om na te bellen met de vraag of de brief wel ontvangen is. Er zijn ook geen omstandigheden door klaagster naar voren gebracht waarom dit wel had moeten gebeuren. Naar klaagster eigen zeggen was erflaatster tot op het laatst een zakelijk ingestelde vrouw. Indien de door de notaris verstrekte informatie haar niet had bereikt kon van haar worden verwacht dat zij opnieuw hierom zou vragen, hetgeen niet is gebleken. Daar komt bij dat de notaris – onbestreden – naar voren heeft gebracht dat hij nadien telefonisch nog met erflaatster over een eventuele wijziging van het testament heeft gesproken, waarop erflaatster hem mededeelde dat zij er niet aan twijfelde dat haar kinderen haar wens zouden uitvoeren. 5.3. Uit de weergave van de deskundige dat namens de notaris “prompt” een antwoord is gezonden aan erflaatster leidt het hof af dat een brief is gezonden kort na ontvangst van de brief van erflaatster. Het hof gaat ervan uit dat de brief juist geadresseerd was. Het hof heeft geen aanleiding aan te nemen dat dit anders is nu klaagster geen omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit dit zou kunnen blijken. De stellingen van klaagster dat de deskundige ook onderzoek naar de digitale aanmaakdatum van de brief had moeten doen worden door het hof verworpen nu van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat een dergelijke aanmaakdatum niet per definitie de daadwerkelijke aanmaakdatum is. 5.4. Uit het voorgaande volgt dat het eerste klachtonderdeel, waarin klaagster de notaris verwijt dat hij haar geen inzage heeft verleend in het testamentair dossier van erflaatster, noch in de correspondentie tussen erflaatster en de notaris, niet kan slagen. Immers, in zijn tussenbeslissing van 3 juli 2008 heeft het hof reeds overwogen dat de notaris zich terecht op zijn geheimhoudingsplicht beroept waar hij weigert klaagster inzage te geven in het testamentair dossier. Deze plicht mag echter niet tot gevolg hebben dat eventuele fouten van de notaris worden gemaskeerd. Het hof heeft uit het resultaat van het onderzoek door de deskundige moeten afleiden dat de notaris op juiste wijze heeft gehandeld en oordeelt dan ook dat door het beroep op de geheimhoudingsplicht er geen beroepsfout is gemaskeerd. Het hof zal dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond verklaren. 5.5. Het tweede onderdeel van de klacht, luidde: Voorts wordt de notaris verweten dat hij als boedelnotaris onvoldoende de belangen van klaagster voor ogen heeft gehouden door op het verzoek van de erven de nalatenschap af te wikkelen en door te bemiddelen bij de verkoop van erfstukken die in het codicil staan vermeld. Het hof zal de behandeling van dit onderdeel terugwijzen naar de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem. 6. De beslissing Het hof: - verklaart het eerste onderdeel van de klacht ongegrond; - vewijst de behandeling van het tweede onderdeel van de klacht terug naar de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 juli 2009 door de rolraadsheer. GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 16 december 2008 in de zaak onder nummer 106.010.739/01 NOT van: MR. [naam], oud-notaris te [plaats], wonende te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: mr. E.J.M. van Rijckevorsel - Teeuwen, tegen [naam], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: voorheen mr. A.M.H.W. van Laarhoven, thans mr. M.G. Hees. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Bij tussenbeslissing van 4 november 2008 zijn klaagster en de notaris opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van 27 november 2008, teneinde zich uit te laten over de voorgestelde benoeming van mr. J.T. Anema, oud-notaris te Rotterdam, als deskundige. 1.2. De gemachtigde van klaagster heeft bij brief van 7 november 2008 het hof medegedeeld dat klaagster zich kan vinden in het voornemen om mr. Anema voornoemd als deskundige te benoemen. 1.3. Ter terechtzitting van 27 november 2008 is de gemachtigde van de notaris verschenen. Zij heeft aan de hand van een pleitnota het standpunt van de notaris weergegeven. Zij heeft verklaard dat de notaris geen bezwaar heeft tegen de benoeming van mr. Anema. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat klaagster en de notaris, in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap, met elkaar in overleg gaan, nu klaagster naar het zich laat aanzien in het bezit zal worden gesteld van het Chinese antiek. De notaris ziet daarom het belang niet meer in van voorzetting van de onderhavige tuchtprocedure nu hij verwacht dat de kwestie op korte termijn tot een oplossing zal komen. De notaris verzoekt het hof de behandeling van de zaak met het oog daarop aan te houden. 1.4. Het hof zal het aanhoudingsverzoek passeren omdat in de onderhavige tuchtprocedure het handelen van de notaris aan het oordeel van het hof is onderworpen en niet de afwikkeling van de nalatenschap. 2. De beslissing Het hof: - benoemt tot deskundige mr. J.T. Anema, oud-notaris te Rotterdam, wonende te [adres]; - beveelt een onderzoek door de deskundige ter beantwoording van de volgende vraag: - heeft de notaris aan erflaatster kenbaar gemaakt dat aan het codicil van erflaatster gebreken kleefden? - bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beslissing aan de deskundige zal toezenden; - bepaalt dat de deskundige een schriftelijk ondertekend stuk zal inleveren ter griffie van het hof vóór 1 februari 2009; - houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 december 2008 door de rolraadsheer. De tussenbeslissing van de notariskamer van het gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2008 is gepubliceerd onder LJN BD6518. DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT- NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM Tussenbeschikking d.d. 13 februari 2007 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de Kamer”, in de zaak onder nummer K 09.06 van: Mevrouw [naam], wonende te [plaats], nader ook: klaagster. advocaat: mr M. van Laarhoven, kantoorhoudende te Huizen (Noord-Holland). ---tegen--- mr [naam], notaris te [plaats], nader ook: de notaris. advocaat: mr H.J. Delhaas, kantoorhoudende te Amsterdam. 1. Verloop van de procedure. Voor het verloop van de procedure verwijst de Kamer naar de navolgende aan de Kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt: - de op 26 april 2006 en op 8 juni 2006 ter secretarie van de Kamer ingekomen brieven van de advocaat van klaagster van 25 april 2006 (met 1 bijlage) respectievelijk 7 juni 2006; - het verweerschrift van de advocaat van de notaris van 11 juli 2006 waarin het antwoord; - de brief van de advocaat van de notaris van 10 oktober 2006; - de brief van de advocaat van klaagster van 31 oktober 2006 met 7 bijlagen; - de brief van de advocaat van de notaris van 21 november 2006, naar aanleiding van de mondelinge behandeling ter zitting van 7 november 2006; - de brief van de advocaat van klaagster van 11 december 2006, waarin een nadere reactie; 1.2. In de openbare vergadering van de Kamer van 7 november 2006 zijn klaagster en haar advocaat, alsmede de notaris en zijn advocaat gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten, waarbij de beide raadslieden zich hebben bediend van pleitnotities. Vervolgens heeft de voorzitter van de Kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 19 december 2006 een beschikking zal volgen. 2. Relevante vaststaande feiten. Bij de beoordeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan: a. De tante van klaagster (hierna: de erflaatster) is op 30 april 2003 overleden. Haar testament is in 1996 voor de notaris verleden. b. Bij brief van 6 februari 1997 aan de notaris heeft de erflaatster onder meer medegedeeld dat zij al haar Chinese antiek dat zich in haar woning te [adres] bevindt aan klaagster wenst na te laten en aan de notaris verzocht om te beoordelen of deze brief als codicil kon worden aangemerkt en voorts of deze brief bij haar testament kon worden gevoegd. c. De erflaatster heeft het gestelde onder punt b. als volgt onder woorden gebracht: “(…) Hierbij doe ik U dit schrijven toekomen met de hoop dat het als codicil kan dienen en U dit kunt toevoegen tot mijn testament bij U het laatste opgemaakt. (…) Ik hoop dat dit eigenhandig geschreven codicil voor het doel kan dienen? Hoogachtend (…)”. d. Volgens de notaris heeft hij deze brief beantwoord en de erflaatster gewezen op de wettelijke vereisten die aan een codicil worden gesteld en haar daarbij geattendeerd op de materiële ongeldigheid van het door haar opgestelde codicil. e. Na het overlijden van de erflaatster is gebleken dat de brief niet aan de aan een codicil gestelde vereisten voldeed, aangezien de daarin vermelde legaten niet voldoende waren bepaald. f. Klaagster en haar toenmalige advocaat hebben de notaris sinds 2004 meerdere malen verzocht inzage te verschaffen in de onder punt b. vermelde brief alsmede in het testamentair dossier van de erflaatster. g. De notaris heeft meerdere malen geweigerd aan dit verzoek te voldoen, waarbij hij zich onder meer in zijn brief van 25 maart 2004 aan de gemachtigde van klaagster heeft beroepen op zijn geheimhoudingplicht onder verwijzing naar art. 49 van de WNA. h. De notaris is pas vanaf 27 mei 2004 als boedelnotaris opgetreden, in verband met het feit dat tussen de erven meningsverschillen waren gerezen over de wijze waarop de nalatenschap door de in eerste instantie door hen aangewezen boedelnotaris werd afgewikkeld. i. In 2005 heeft de notaris zijn werkzaamheden met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap beëindigd, aangezien een van de erven niet langer bereid was conform de door de notaris met de erven gemaakte afspraken aan die afwikkeling zijn medewerking te verlenen. j. De nalatenschap is vanaf dat moment onbeheerd. k. De advocaat van klaagster (hierna: mr Van Laarhoven) heeft in haar brief van 27 maart 2006 onder meer het navolgende aan de notaris geschreven: ”(…) Vooralsnog houdt cliënte het erop dat het aan uw nalatigheid is te wijten dat het codicil van 6 februari 1997 materieel ongeldig is, waardoor cliënte schade lijdt en zij u aansprakelijk houdt.(…)”. l. In zijn brief van 29 maart 2006 heeft de notaris mr Van Laarhoven het navolgende medegedeeld:”(…) Wat het codicil betreft handhaaf ik mijn standpunt omtrent geheimhouding. (…)”. 3. Inhoud van de klacht. 3.1 De klacht, zoals deze ter zitting nader is toegelicht, spitst zich toe op het navolgende: a. Klaagster verwijt de notaris dat hij zijn informatieplicht jegens haar niet heeft vervuld, doordat hij weigerachtig blijft haar inzage te verschaffen in het testamentair dossier van de erflaatster, meer in het bijzonder in de correspondentie tussen de notaris en de erflaatster, waarbij hij zich beroept op zijn geheimhoudingsplicht. b. Klaagster verwijt de notaris voorts dat het onethisch is dat de notaris als bemoeienissen heeft gehad bij onder andere de bemiddeling bij de verkoop van erfstukken die in het codicil zijn vermeld. 3.2 Het standpunt van klaagster. 3.3 ad a. Klaagster is van mening dat zij een rechtstreeks belang heeft bij inzage in voormeld dossier c.q. correspondentie. Alleen door hierin inzage te verkrijgen kan zij beoordelen of de notaris heeft voldaan aan zijn informatieplicht jegens de erflaatster en of hij wellicht een beroepsfout heeft gemaakt. Uit de brief van de erflaatster van 6 februari 1997 blijkt volgens klaagster immers dat de erflaatster de notaris heeft verzocht om te reageren op de vraag of deze brief als codicil kon gelden. Klaagster voegt hieraan toe dat de notaris diverse malen - onder meer aan haar - heeft medegedeeld dat hij de erflaatster heeft gewezen op de ongeldigheid van het codicil en de erflaatster voorts heeft uitgenodigd om naar Nederland te komen om terzake van het codicil alsnog een testament op te stellen. 3.4 ad b. Klaagster handhaaft haar verwijt. Zij is van mening dat de notaris in zijn rol als boedelnotaris onvoldoende de belangen van klaagster in het oog heeft gehouden door op verzoek van de erven de nalatenschap af te wikkelen en te bemiddelen bij de verkoop van de erfstukken die in het codicil waren vermeld. 4. Het standpunt van de notaris. 4.1 ad a. De notaris stelt dat hij de erflaatster heeft geïnformeerd over eventuele juridische gebreken die aan het codicil zouden kleven. De notaris voert in dit verband aan dat de correspondentie waarvan klaagster inzage verlangt, in het testamentair dossier berust. De notaris is van mening dat het hem vanwege zijn beroepsgeheim niet vrijstaat dit dossier voor derden te openen. Hij verwijst daarbij naar artikel 22 van de WNA. Volgens hem zou hij juist tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen indien hij klaagster inzage zou verlenen in de correspondentie tussen hem en de erflaatster. De kinderen van de erflaatster (de erven) zouden zich dan over de notaris kunnen beklagen. Voorts voert de notaris aan dat klaagster geen belang heeft bij inzage. 4.2 ad b. Volgens de notaris was hij van 2003 tot 2005 als boedelnotaris betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap. In 2005 heeft hij zich genoodzaakt gezien zijn werkzaamheden te beëindigen. De notaris betwist dat hij in die periode tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. 5. De beoordeling. 5.1 Ter beoordeling is de vraag of de notaris zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van klaagster, dan wel of hij zich schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de Wet op het notarisambt. 5.2 Met betrekking tot de klacht overweegt de Kamer het navolgende. Ingeval de notaris de brief van de erflaatster van 6 februari 1997 heeft beoordeeld als een geldig codicil heeft hij een beroepsfout gemaakt waardoor klaagster rechtstreeks in haar belang is getroffen. De notaris heeft klaagster in dat geval ook onjuist geïnformeerd, hetgeen op zichzelf klachtwaardig is. Ingeval daarentegen de notaris, zoals hij stelt, de erflaatster heeft gewezen op het feit dat haar brief niet tot codicil kon dienen dan is noch van een beroepsfout, noch van onjuiste informatie aan klaagster sprake. Voor de beoordeling van de klacht moet dus komen vast te staan hoe de notaris op de brief van 6 februari 1997 van de erflaatster heeft gereageerd. Hiertoe is kennisneming van het testamentair dossier onontbeerlijk. De notaris weigert derden kennis te laten nemen met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht. 5.3 De notaris beroept zich terecht op zijn geheimhoudingsplicht daar waar hij weigert klaagster inzage te geven in het testamentair dossier. Die plicht mag echter niet tot gevolg hebben dat eventuele fouten van de notaris worden gemaskeerd. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is zal, zoals dat ook gebeurt bij bijvoorbeeld dossiers van advocaten, een persoon die eveneens de geheimhoudingsplicht dient na te komen, inzage moeten verkrijgen. Ter zitting is voorgesteld dat de notaris aan een notarislid van de Kamer inzage verleent in het testamentair dossier. 5.4 De notaris heeft zich onder verwijzing naar de brief van 21 november 2006 van mr Delhaas aan de Kamer tegen voormeld voorstel verzet. De notaris heeft gesteld dat als de door de Kamer voorgestelde wijze zou worden gevolgd, dit evenzeer strijd zou opleveren met zijn geheimhoudingsplicht. Hij heeft hieraan toegevoegd dat er wellicht ook zou worden getornd aan de beginselen van hoor en wederhoor, dan wel aan de rechten van klaagster op een eerlijke procesvoering. In de brief van 11 december 2006 van mr Van Laarhoven aan de Kamer heeft klaagster voormelde bezwaren weerlegd. Volgens klaagster is er geen sprake van strijd met de geheimhoudingsplicht nu de door de Kamer voorgestelde praktische oplossing inhoudt dat slechts aan het notarislid inzage wordt verstrekt en wel onder geheimhoudingsplicht. Klaagster is voorts van mening dat door de voorgestelde praktische oplossing haar rechten op een eerlijke procesvoering, zoveel als mogelijk, worden gewaarborgd. Klaagster voegt hieraan toe dat zij vertrouwt op het oordeel van het notarislid. 5.5 Nu klaagster heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het door de Kamer geformuleerde voorstel en daaraan bovendien heeft toegevoegd van oordeel te zijn dat haar rechten op een eerlijke procesvoering voldoende zijn gewaarborgd, gaat de Kamer voorbij aan de door de notaris geformuleerde bezwaren. Reeds thans wordt overwogen dat het notarislid van de Kamer dat het onderzoek zal instellen niet in strijd handelt met zijn eigen geheimhoudingsplicht indien hij de Kamer informeert omtrent de vraag of de stellingen van de notaris, zoals hiervoor vermeld onder 4.4 juist dan wel onjuist zijn. 5.6 Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist. 6. DE TUSSENBESLISSING De Kamer van Toezicht over de notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem: - bepaalt dat de notaris aan mr N. Vanderveen, notarislid van de Kamer van Toezicht, inzage verleent in het testamentair dossier van de erflaatster, waarna mr Vanderveen de Kamer zal informeren of de stellingen van de notaris, zoals vermeld onder 4.1 juist zijn. Deze beschikking is op 13 februari 2007 gegeven door mr A.C. Monster, voorzitter, mrs A.E. Patijn, N. Vanderveen, C.M. Lambregtse en C. Wisse, leden in tegenwoordigheid van de secretaris mr Y.H. L’Hoir.