
Jurisprudentie
BJ2914
Datum uitspraak2009-07-14
Datum gepubliceerd2009-07-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 09/681
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 09/681
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiser is kaderlid van de Nederlandse Politie Bond (NPB) en heeft buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging aangevraagd voor het volgen van de NPB-cursus ‘diversiteit’. Verweerder heeft bij het bestreden besluit geweigerd om aan eiser het buitengewoon verlof toe te kennen.
De rechtbank overweegt dat bij de uitleg van artikel 35, derde lid, van het Barp aansluiting mag worden gezocht bij de nota van toelichting bij artikel 33b ARAR. Uit deze nota van toelichting, noch uit de daarin genoemde rondzendbrief kan worden afgeleid dat verweerder in beginsel gehouden is voor iedere kadercursus buitengewoon verlof te verlenen. Het begrip kadercursus wordt in de nota van toelichting enkel gebruikt in de zin van de rondzendbrief.
De rechtbank oordeelt desalniettemin dat verweerder, gelet op de nota van toelichting, het aangevraagde buitengewoon verlof had moeten verlenen, nu de cursus gericht was op het verbeteren van eisers functioneren als vakbondslid. Daaraan doet niet af dat de cursus niet tevens gericht was op het verbeteren van eisers functioneren in contacten met de overheid als werkgever.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/681
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 juli 2009
inzake
[naam eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh,
tegen
de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 januari 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft verweerder geweigerd om aan eiser buitengewoon verlof te verlenen voor het volgen van de cursus ‘diversiteit’ van de Nederlandse Politie Bond (NPB).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 mei 2009. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh voornoemd, advocaat in dienst van de NPB. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.G. Haverkamp, [A] en [B], allen werkzaam bij de politieregio Gelderland-Midden.
3. Overwegingen
Eiser is in dienst bij de politieregio Gelderland-Midden. Voorts is eiser kaderlid van de NPB.
Op 12 februari 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend bij verweerder om hem met toepassing van artikel 35, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging te verlenen voor het volgen van de cursus ‘diversiteit’ die door de NPB op 14 en 15 februari 2008 werd georganiseerd en waarvoor hij was uitgenodigd. Eiser heeft de cursus ook daadwerkelijk gevolgd.
Deze cursus heeft, zo blijkt uit de ter zitting – met instemming van verweerder – overgelegde informatie van de NPB, tot doel om een werkhouding te ontwikkelen waardoor men cultuurgerelateerde dilemma’s leert herkennen en op adequate wijze kan oplossen. De NPB organiseert deze cursus voor haar kaderleden en merkt deze dan ook aan als een ‘kadercursus’.
Verweerder heeft bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 18 maart 2008 geweigerd om het gevraagde buitengewoon verlof te verlenen, omdat de cursus volgens verweerder niet gericht is op het verbeteren van het functioneren van de politieambtenaar als vakbondslid in de contacten met de overheid als werkgever.
Nadat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2008, heeft de Bezwarenadviescommissie Politieregio Gelderland-Midden (‘bezwarenadviescommissie’) op 8 oktober 2008 verweerder geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren. De bezwarenadviescommissie heeft verder het volgende voorbehoud gemaakt bij haar advies. Mocht de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 november 2007 (registratienummer AWB 07/388) in een soortgelijke zaak waarin de weigering van gevraagd verlof door de rechtbank was vernietigd, in stand laten, dan zou verweerder het bezwaar van eiser gegrond dienen te verklaren.
Verweerder heeft deze uitspraak niet afgewacht en bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2009 (LJN: BI3131) heeft de CRvB de uitspraak van de rechtbank Middelburg vernietigd en het beroep tegen de weigering om bijzonder verlof te verlenen alsnog ongegrond verklaard.
Onderwerp van geschil in de onderhavige zaak is of verweerder de betreffende cursus ‘diversiteit’ van de NPB als een ‘cursus’ in de zin van artikel 35, derde lid, van het Barp heeft moeten aanmerken.
In gevolge artikel 32, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 1, onder l, sub 1, van het Barp verleent de korpsbeheerder aan de ambtenaar buitengewoon verlof in de gevallen en onder voorwaarden genoemd in hoofdstuk VI van het Barp.
Artikel 35, derde lid, van het Barp bepaalt dat, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van volle bezoldiging wordt verleend voor het deelnemen aan een cursus op uitnodiging van een organisatie van ambtenaren als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande dat dit verlof ten hoogste 48 uren per twee jaar bedraagt.
Het is vaste jurisprudentie dat bij de uitleg van artikel 35, derde lid, van het Barp aansluiting mag worden gezocht bij het bepaalde in de nota van toelichting bij artikel 33b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) (zie bijvoorbeeld CRvB, 1 juli 2004, LJN: AQ0525). Die nota van toelichting (Stb. 1979, 481) bevat onder meer de volgende passages, zover relevant voor de beoordeling van de onderhavige zaak:
“In de meergenoemde proefregeling was een bepaling als nu voorgesteld niet opgenomen. Wel is bij genoemd rondschrijven van 13 december 1972 uitdrukkelijk opgenomen dat de rondzendbrief van de minister van Binnenlandse Zaken van 15 januari 1953 betreffende het verlenen van buitengewoon verlof voor het volgen van kadercursussen voorshands volledig in stand bleef.
[…]
Naast die kadercursussen is in de loop der jaren door alle centrales dan wel door daarbij aangesloten organisaties een groot aantal cursussen ontwikkeld, die er alle op zijn gericht de leden van die organisaties beter te doen functioneren als vakbondslid, met name in hun contacten met de overheid als werkgever.”
De in de nota van toelichting genoemde rondzendbrief van de minister van Binnenlandse Zaken van 15 januari 1953, nr U 12228, bevat – voor zover van belang – de volgende passages:
“De Raad van Ministers heeft zich in zijn vergadering van 5 dezer beraden over de vraag of aan Rijkspersoneelsleden, die als cursisten van de kadercursussen van het N.V.V. de binnen het raam van deze cursussen georganiseerde kaderweken wensen bij te wonen, daartoe in de gelegenheid dienen te worden gesteld door het verlenen van buitengewoon verlof (zonder behoud van bezoldiging), zulks in afwijking van het in 1947 te dezen opzichte ingenomen standpunt. [...]
Hierbij zij aangetekend, dat een dergelijke cursus zich uitstrekt over een tijdvak van 6 jaren, waarbij het mondeling onderricht in de eerste twee jaren een week per jaar en in de volgende vier jaren een maand per jaar vergt.
Daar de overweging, welke in 1947 in belangrijke mate tot een minder tegemoet komende houding terzake heeft geleid, te weten de omstandigheid, dat vele Rijksdiensten met schaarste aan personeel te kampen hadden, aan kracht heeft ingeboet en voorts de opleiding van jeugdige bondsleden tot terzake kundige vakbondsbestuurders van uitnemend belang moet worden geacht voor de bevordering van een goede samenwerking tussen overheid en organisaties, heeft de Raad van Ministers besloten, dat, voorzover het bijzondere dienstbelang zich daartegen niet verzet, de betrokkenen desgewenst door het verlenen van buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging in de gelegenheid dienen te worden gesteld bovengestelde kaderweken bij te wonen.”
Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, nu de cursus in de onderhavige zaak een zogenaamde kadercursus betreft, verweerder hem het buitengewoon verlof had dienen te verlenen, zonder daarbij te toetsen of de kadercursus ook bijdraagt aan zijn functioneren als vakbondslid. Eiser verwijst hierbij naar het onderscheid dat de nota van toelichting bij artikel 33b van het ARAR maakt tussen kadercursussen en overige cursussen en stelt dat bij de verlening van buitengewoon verlof voor kadercursussen geen bijzondere voorwaarden mogen worden gesteld. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte de voorwaarde heeft gesteld dat een cursus, ten einde voor verlening van buitengewoon verlof op grond van artikel 35, derde lid, van het Barp in aanmerking te komen, gericht moet zijn op het verbeteren van het functioneren van het vakbondslid in zijn contacten met het bevoegd gezag.
De rechtbank is van oordeel dat de nota van toelichting bij artikel 33b van het ARAR onvoldoende steun biedt voor het standpunt dat verweerder in beginsel buitengewoon verlof dient te verlenen voor iedere zogenaamde kadercursus. De nota van toelichting noemt weliswaar de kadercursus als een afzonderlijke soort cursus die door vakbonden kan worden georganiseerd, doch gebruikt de term kadercursus enkel in de betekenis van de rondzendbrief van 15 januari 1953. Uit die rondzendbrief blijkt dat de term kadercursus in dit verband ziet op een cursus die deel uitmaakt van een vastomlijnde opleiding van meerdere jaren voor kaderleden, waarbij de kadercursussen gedurende zogenaamde kaderweken worden georganiseerd. Niet blijkt dat de nota van toelichting de term kadercursus een ruimere betekenis heeft willen doen toekennen dan in de rondzendbrief.
Uit de nota van toelichting kan dan ook niet méér worden afgeleid dan dat de bestaande regeling uit de rondzendbrief voor de kadercursussen in stand werd gelaten, en dat daarnaast een algemene regeling werd getroffen voor de overige cursussen van de vakbonden die gericht zijn op het gehele ledenbestand. Derhalve kan niet worden gezegd dat voormelde nota van toelichting noopt tot een afwijkend verlofregime in het kader van artikel 35, derde lid, van het Barp voor alle cursussen die de vakbond als kadercursus bestempelt, maar enkel voor die gevallen dat het een cursus betreft als beschreven in voormelde rondzendbrief.
In de onderhavige zaak is gesteld noch gebleken dat de litigieuze cursus deel uitmaakte van een meerjarige opleiding tot kaderlid, of werd georganiseerd in het kader van zogenaamde kaderweken. Dit betekent dat verweerder het aangevraagde buitengewoon verlof op grond van artikel 35, derde lid, van het Barp uitsluitend diende te verlenen indien de cursus erop gericht was eiser beter te laten functioneren als vakbondslid, met name in zijn contacten met de overheid als werkgever.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van eiser dat de cursus ‘diversiteit’ gericht was op het verbeteren van zijn functioneren als vakbondslid. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat eiser actief is als ‘kaderlid’ van de vakbond en uit dien hoofde betrokken is bij wervings- en selectieactiviteiten en acties van de vakbond. Op basis van de toelichting van eiser ter zitting en de overgelegde beschrijving van de cursusinhoud acht de rechtbank het aannemelijk dat de cursus ‘diversiteit’ de kennis en vaardigheden van eiser beoogde te vergroten ten dienst van zijn activiteiten binnen de vakbond. In dat verband acht de rechtbank het aannemelijk dat de cursus eraan bijdraagt dat de vakbond collega’s van uiteenlopende achtergronden activeert en beter voor de belangen van deze collega’s kan opkomen, terwijl dit belang parallel loopt aan het belang van de politieregio’s om qua samenstelling een goede afspiegeling van de maatschappij te vormen.
Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 35, derde lid, van het Barp gehouden bijzonder verlof te verlenen voor het kunnen bijwonen van deze cursus. Dat de cursus niet tevens gericht was op het verbeteren van het functioneren van eiser in zijn contacten met de overheid als werkgever, zoals verweerder heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Immers, het verbeteren van het contact met de overheid als werkgever wordt in de nota van toelichting weliswaar genoemd als de meest voor de hand liggende doelstelling van de cursussen, echter zonder het daartoe te beperken.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 35, derde lid, van het Barp zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de politieregio Gelderland-Midden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de politieregio Gelderland-Midden het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. de Jonge, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2009.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 14 juli 2009