Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2943

Datum uitspraak2009-07-17
Datum gepubliceerd2009-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460080-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een rijontzegging van 3 jaren voor aanrijding met dodelijke afloop op de A28 te Putten, waarbij de bestuurder onder invloed van alcohol was.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460080-09 Uitspraak d.d.: 17 juli 2009 tegenspraak/ dnip VERKORT VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats, 1983], wonende te [adres]. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de in het openbaar gehouden terechtzitting van 17 april 2009. De tenlastelegging 1. hij op of omstreeks 01 maart 2009 in de gemeente Putten als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een bedrijfsauto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A28, althans enige weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden immers heeft/is hij verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - gereden over de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 komende uit de richting Amersfoort en/of gaande in de richting Zwolle en/of vervolgens naar links gestuurd en/of - daarbij met de door hem bestuurde bedrijfsauto in een slip gekomen en/of - vervolgens naar rechts gestuurd en/of daarbij geheel of gedeeltelijk op de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 gereden en/of - terwijl, gezien de rijrichting van verdachte, op de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 komende uit de richting Amersfoort en/of gaande in de richting Zwolle, een personenauto, bestuurd door mevrouw [slachtoffer], reed en/of - waarbij en/of waardoor een botsing en/of een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en het door mevrouw [slachtoffer] bestuurde motorrijtuig, - waardoor het motorrijtuig bestuurd door mevrouw [slachtoffer] op de kop in een sloot tot stilstand is gekomen, waardoor die mevrouw [slachtoffer] is overleden; terwijl hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 art 175 lid 2 onder a Wegenverkeerswet 1994 art 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994 art 6 Wegenverkeerswet 1994 ALTHANS, dat hij op of omstreeks 01 maart 2009 in de gemeente Putten als bestuurder van een voertuig (een bedrijfsauto), daarmee heeft gereden op de weg, de Rijksweg A28, althans enige weg, waarbij hij, verdachte - heeft gereden over de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 komende uit de richting Amersfoort en/of gaande in de richting Zwolle en/of vervolgens naar links heeft gestuurd en/of - daarbij met de door hem bestuurde bedrijfsauto in een slip is gekomen en/of - vervolgens naar rechts heeft gestuurd en/of daarbij geheel of gedeeltelijk op de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 heeft gereden en/of - terwijl, gezien de rijrichting van verdachte, op de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 komende uit de richting Amersfoort en/of gaande in de richting Zwolle, een personenauto, bestuurd door mevrouw [slachtoffer], reed en/of - waarbij en/of waardoor een botsing en/of een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en het door mevrouw [slachtoffer] bestuurde motorrijtuig, - waarbij voornoemde mevrouw [slachtoffer] is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 5 Wegenverkeerswet 1994 2. hij op of omstreeks 01 maart 2009 in de gemeente Putten als bestuurder van een voertuig, (een bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 305 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsmotivering (1) A. De vaststaande feiten Aanleiding tot het onderzoek was een melding op 1 mei 2009, omstreeks 06.50 uur, dat op de Rijksweg A28 twee auto’s in een sloot terechtgekomen waren. B. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Het betreft hier geen simpele verkeersfout. De verdachte was onder invloed van teveel alcohol en heeft roekeloos, dan wel zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden. C. Het standpunt van de verdachte, de verdediging Door de verdediging is aangevoerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft echter niet roekeloos, doch hooguit onvoorzichtig en/of onoplettend, gereden. Uit de verkeersongevalsanalyse komt naar voren dat verdachte vermoedelijk in een schrikreactie zijn voertuig naar links heeft gestuurd, waarbij zijn auto aan het slippen kwam. Vermoedelijk om zijn auto uit de slip te krijgen stuurde hij vervolgens tegen en heeft daarbij de auto van de slachtoffers geraakt. Hieruit blijkt dat verdachte wel heeft gereageerd. D. Beoordeling van de tenlastelegging De rechtbank acht voor het bewijs voorhanden de navolgende redengevende feiten en omstandigheden. Uit de verkeersongevalsanalyse (2) is gebleken dat de bestuurder van de Toyota (verdachte) reed over de rijksweg A28 in de richting van Harderwijk. De verdachte stuurde (gezien de aangetroffen bandensporen) ongecontroleerd, vermoedelijk in een schrikreactie, naar links. Hierbij kwam zijn voertuig aan het slippen. Onduidelijk is waarom de verdachte deze stuurbeweging maakte. Het zicht en de weersomstandigheden waren goed, zodat gesteld kan worden dat de Ford (slachtoffers) al op grotere afstand voor de verdachte zichtbaar moest zijn geweest. De verdachte stuurde vervolgens, vermoedelijk om uit de slip te komen, zijn auto tegen. Hierbij bewoog de auto van verdachte richting de Ford en kwamen de voertuigen met elkaar in botsing. Hierdoor bewogen de beide voertuigen de rechterberm in en belanden in de sloot. De bijrijdster van de Ford werd, samen met één hond, levend uit het voertuig bevrijd. De bestuurster was, vermoedelijk door verdrinking, overleden. Tevens heeft een andere hond het leven gelaten. De getuige (slachtoffer) [slachtoffer B] (3) heeft verklaard dat zij op 1 maart 2009 met haar zus [slachtoffer] richting Groningen, naar een hondententoonstelling, is gereden. Haar zus bestuurde de auto Ford Focus. Zij hadden twee honden bij zich in benches. Zij reden over de A28 op de rechterbaan en werden ingehaald door een wit busje. Dit busje ramde hen aan de linkerzijde en kwam naar rechts. Hierdoor gingen beiden auto’s over de vluchtstrook in de berm. Hun auto kwam ondersteboven in een sloot terecht. De getuige maakte haar riem los en hield even de hand van haar zus vast. Haar zus gaf enkele knijpreflexen, maar dat hield even later op. De getuige wist naar achteren te komen en kon haar hoofd en één bench boven water houden. De andere hond hoorde zij niet meer. De politie heeft haar en de bench uit de auto gehaald. Zij heeft gezien dat haar zus, die inmiddels overleden was, van de voorstoel uit de auto werd gehaald door de politie. Zij heeft daarvoor niemand gehoord die aan de deuren heeft gezeten of op de ramen heeft geslagen. Zij is niet buiten bewustzijn geweest. De getuige [getuige] (4) heeft verklaard dat zij op 29 februari 2009 met verdachte in Den Haag is gaan stappen. Verdachte dronk die avond alleen maar bier en hij werd behoorlijk aangeschoten. De getuige had het idee dat hij op een gegeven moment niet meer op zijn benen kon staan. Een bekende van haar heeft hem toen naar zijn busje gebracht. Dit busje stond bij haar in de straat. Mensen vonden hem vervelend omdat hij zo dronken was en niet normaal meer op zijn benen kon staan. Toen de getuige naar huis ging zag zij dat de verdachte in zijn busje lag te slapen. Zij weet niet wanneer hij vertrokken is. Uit het Honac formulier (5) blijkt dat het resultaat van het ademonderzoek van verdachte 305 ug/l was op 1 maart 2009 om 07.53 uur. Uit het verslag gemeentelijke lijkschouwer blijkt het volgende: Patiënt, [slachtoffer], lijkt te zijn verdronken. Bewezenverklaring 1. hij op 1 maart 2009 in de gemeente Putten als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een bedrijfsauto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A28, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden immers heeft hij verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend, - gereden over de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 komende uit de richting Amersfoort en gaande in de richting Zwolle en vervolgens naar links gestuurd en - daarbij met de door hem bestuurde bedrijfsauto in een slip gekomen en - vervolgens naar rechts gestuurd en daarbij gedeeltelijk op de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 gereden en - terwijl, gezien de rijrichting van verdachte, op de rechterrijstrook van de Rijksweg A28 komende uit de richting Amersfoort en gaande in de richting Zwolle, een personenauto, bestuurd door mevrouw [slachtoffer], reed en - waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en het door mevrouw [slachtoffer] bestuurde motorrijtuig, - waardoor het motorrijtuig bestuurd door mevrouw [slachtoffer] op de kop in een sloot tot stilstand is gekomen, waardoor die mevrouw [slachtoffer] is overleden; terwijl hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; 2. hij op 1 maart 2009 in de gemeente Putten als bestuurder van een voertuig, (een bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 305 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: Feit 1 primair: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood. Feit 2: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en sub a van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf en/of maatregel 1. De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te achten en verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd die het rijbewijs reeds is ingevorderd geweest. 2. Door de verdediging is gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard wat aan verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd. De verdediging is van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke taakstraf, gecombineerd met een ontzegging van de rijbevoegdheid, op zijn plaats is. 3. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen de aanzienlijke gevolgen die het door verdachte veroorzaakte ongeval hebben gehad. Een straf in welke vorm dan ook kan niet opwegen tegen het geleden verlies. 4. In het voordeel van verdachte weegt dat hij zich goed houdt aan de voorwaarden die aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn gesteld en dat hij bereid is zijn medewerking te verlenen aan een behandeling. 5. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een straf als na te melden op zijn plaats. De rechtbank acht in de sfeer van het onderhavige delict het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. 6. Daarnaast acht de rechtbank een lange onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen op zijn plaats, teneinde nogmaals de ernst van het onderhavige delict te benadrukken. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Beslissing De rechtbank: • Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan. • Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. • Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. • Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. • Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. • Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die verdachte zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich (ambulant) laat behandelen in verband met zijn alcohol- en persoonlijkheidsproblematiek. • Beveelt, dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. • Geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen. • Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaar. • Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 167 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mrs. Buijs, voorzitter, Kuiken en Eijkelestam, rechters, in tegenwoordigheid van Damink, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2009. Eindnoten 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen bij (stam)proces-verbaal nr. Pl0611/09-202412, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, gedateerd 1 mei 2009 2 Verkeersongevalsanalyse, doorgenummerde pag. 79 3 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer B], doorgenummerde pagina 31 4 Proces-verbaal verhoor [getuige], doorgenummerde pagina 35 5 Honac formulier, doorgenummerde pagina 26