Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2948

Datum uitspraak2009-07-17
Datum gepubliceerd2009-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460012-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank spreekt een 37-jarige Zutphenaar vrij van het in brand steken van zijn bedrijfsauto en het doen van een valse aangifte omdat de feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460012-09 Uitspraak bij vervroeging d.d. 17 juli 2009 Tegenspraak / dip - oip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats, 1972], thans gedetineerd in het huis van bewaring te Zutphen. Raadsman mr. Sanders, advocaat te Zutphen. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 april 2009 en 14 juli 2009. 1. De tenlastelegging Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 12 januari 2009 te Zutphen opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/op/bij een (bedrijfs)auto (Opel Vitara met kenteken [kenteken]) geparkeerd op de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandgel aangebracht in/aan/op/bij voornoemde auto en/of vervolgens deze brandgel aangestoken met een aansteker en/of een lucifer, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met brandgel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor meerdere, althans (een) (andere) aldaar geparkeerde auto('s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was; art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 12 januari 2009 te Zutphen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van meerdere, althans (een) medewerker(s) van de politie Zutphen, te weten de heer [verbalisant A] (brigadier van politie district IJsselstreek) en/of mevrouw [verbalisant B] (hoofdagent van politie district IJsselstreek), opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van brandstichting aan een bedrijfsauto (Opel Vitara met kenteken [kenteken]); art 188 Wetboek van Strafrecht. Vrijspraak (1) A. Vaststaande feiten / aanleiding onderzoek Op 12 januari 2009 om 02.36 uur werd er door verdachte aan de centrale meldkamer te Apeldoorn melding gedaan van een brand ter hoogte van de [adres] te Zutphen (2) . Diezelfde dag om 10.30 uur werd er door verdachte aangifte gedaan terzake van brandstichting aan de bedrijfsauto Opel Vivaro met kenteken [kenteken] van zijn werkgever.(3) De politie was reeds bezig met een onderzoek naar aanleiding van verschillende aangiften van brandstichtingen die in de wijk het Leesten in Zutphen hadden plaatsgevonden sinds 29 november 2008. In dat kader was mede naar aanleiding van een verklaring van de moeder van verdachte onder meer op de [adres] een (bewegings)camera geplaatst met zicht op de (voordeur van de) woning van verdachte.(4) Verdachte heeft steeds ontkend de brand in bedoelde bedrijfsauto te hebben gesticht. B. Standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 baseert de officier zich daarbij (onder meer) op - een ambtelijk verslag waarin de moeder van verdachte het vermoeden uitspreekt dat haar zoon iets met de branden in Zutphen te maken heeft - de melding bij de politie om 02.36 uur dat er brand is ter hoogte van het pand [adres] te Zutphen - het ter plaatse aantreffen door de politie van een inmiddels gebluste autobrand - de aangifte van verdachte, waarin deze verklaart iets gehoord te hebben aan de achterzijde van de woning, terwijl de camera met bewegingsmelder aldaar niet is aangeslagen - brandtechnisch onderzoek door de politie waaruit blijkt dat de brand is aangestoken in de parvan van de personenautoauto (in het kader van de modus operandi) - de (uitgekeken) videobeelden van de – mede naar aanleiding van de melding van de moeder van verdachte – op de [adres] geplaatste (bewegings)videocamera en de verschillende tijdstippen waarop verdachte daarop zichtbaar is, onder meer met een doorzichtige fles in zijn hand - de in de woning van verdachte aangetroffen flessen met brandgel, welke gelijken op de fles die verdachte bij de video-opnamen in zijn handen heeft - de verklaring die de buurvrouw van verdachte heeft afgelegd naar aanleiding van haar getoonde video-opnamen - de verklaring van de echtgenote van verdachte naar aanleiding van de haar getoonde videobeelden - een tapgesprek tussen de echtgenote van verdachte en haar ouders en de naar aanleiding daarvan opgenomen verklaring van de echtgenote van verdachte. Verder heeft de officier gewezen op de ter terechtzitting getoonde video-opnamen, waarop verdachte voor zijn woning te zien is en de als merkwaardig te kenschetsen verklaringen van verdachte omtrent zijn aanwezigheid en doen en laten aldaar, onder meer ten aanzien van de fles met brandgel die hij zegt in zijn handen te hebben gehad. Feit 2 acht de officier bewezen op basis van de aangifte van verdachte, in samenhang met het hiervoor terzake feit 1 aangevoerde, waaruit voortvloeit dat verdachte zelf de dader is geweest. Terzijde heeft de officier nog aangevoerd dat ook een deels, maar in de kern onjuiste aangifte valt binnen de strafbaarstelling van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht. C. Standpunt van de verdachte / de verdediging Door de raadsman is betoogd dat direct bewijsmateriaal, in de zin dat is gezien dat verdachte de brandstichting heeft gepleegd, ontbreekt. Verdachte heeft weliswaar op het eerste gezicht een niet erg geloofwaardige verklaring over zijn doen en laten in de nacht van 12 januari 2009 afgelegd, maar bij nadere beschouwing en ook gelet op de persoon van verdachte zoals ook blijkt uit de rapportage van het NIFP, waaruit blijkt dat verdachte anders in elkaar steekt dan de gemiddelde Nederlander, dient daar toch wel genuanceerd naar te worden gekeken. Door de raadsman is primair vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 aan verdachte tenlastegelegde. D. Beoordeling door de rechtbank Van het onder 1 ten laste gelegde feit zijn video-opnames beschikbaar. Delen van de met de hiervoor onder A bedoelde camera op 12 januari 2009 vanaf 00.22 uur opgenomen en door de politie uitgekeken videobeelden zijn ter terechtzitting getoond. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij zich op de beelden herkent. Op de beelden met een tijdsaanduiding tussen 02.30 uur en 02.34 uur is onder meer te zien dat verdachte zijn woning verlaat in de richting van de straat met een doorzichtige fles in de hand, waarna hij uit beeld verdwijnt. Voorts is te zien dat hij, als hij na minder dan 2 minuten weer in beeld komt, in de richting van zijn woning loopt met een doorzichtige fles in zijn hand. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op deze videobeelden te zien is met een fles brandgel in de hand. Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij in de bovenbedoelde periode, wanneer hij uit beeld is, in de buurt van zijn auto tussen andere auto’s gezeten heeft met een geopende fles brandgel in de hand, met het doel een eventuele brandstichter te overgieten met die gel, zodat deze voor de politie goed herkenbaar zou zijn. Vervolgens is op de beelden te zien dat verdachte terugloopt naar zijn woning. Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard, dat hij op het videobeeld ziet, dat hij bij het teruggaan naar de woning de dop op de fles brandgel draait.Verdachte verklaart dat hij op de beelden met tijdsaanduiding vanaf 02.40 uur weer te zien is, terwijl hij bezig is met bellen met de meldkamer. Op de videobeelden is de bovenbedoelde bedrijfsauto niet te zien. Verdachte heeft ook ter terechtzitting ontkend de bovengenoemde bedrijfsauto in brand te hebben gestoken. Verdachte heeft niet altijd consistente verklaringen afgelegd over het ten laste gelegde feit. Gelet op de beschikbare gegevens en aanwijzingen is niet onbegrijpelijk dat in het kader van het opsporingsonderzoek een verdenking van brandstichting op verdachte is komen te rusten. Echter, verdachte heeft steeds stellig ontkend brand gesticht te hebben in de door hem gebruikte bedrijfsauto. De rechtbank stelt vast dat op de videobeelden niet is te zien dat verdachte de bedrijfsauto in brand steekt. Volgens het openbaar ministerie zijn in periode vanaf eind november 2008 in dezelfde wijk meerdere branden gesticht, waarbij de modus operandi overeenkomt. De rechtbank stelt echter vast dat deze feiten kennelijk wel in een opsporingsonderzoek zijn betrokken, maar niet aan verdachte zijn ten laste gelegd, omdat, naar de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld, niet bewezen kan worden dat verdachte daarvan de dader is. Derhalve kan geen in bewijsrechtelijke zin aan verdachte te verbinden modus operandi worden vastgesteld. Bij een personenautobrand die op 29 december 2008 heeft plaatsgevonden is een brandonderzoek gedaan, waarbij een brandmonster is genomen. Het openbaar ministerie heeft door het NFI aan dat monster forensisch onderzoek laten plaatsvinden naar het gebruikte brandversnellende middel. Dergelijk onderzoek heeft bij het tenlastegelegde feit echter niet plaatsgevonden. Derhalve is niet vastgesteld dat de bedrijfsauto van verdachte in brand is gestoken met behulp van een brandversnellend middel, dat als bestanddeel voorkomt in brandgel, zoals verdachte die in bezit had. Daardoor is niet vast komen te staan op welke wijze de brand ontstaan is en ontbreekt een belangrijke schakel in de bewijsvoering. Nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, dient naar het oordeel van de rechtbank verdachte daarvan te worden vrijgesproken. Nu van feit 1 vrijspraak zal volgen, zal verdachte ook van het onder feit 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken, nu bij deze stand van zaken niet van aan valse aangifte kan blijken. Inbeslaggenomen voorwerpen Van de bij gelegenheid van het onderzoek onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen behoeft nog slechts ten aanzien van een fles brandgel (nr. 6 van de beslaglijst) en twee harddisks een beslissing te worden genomen, nu na het onderzoek ter terechtzitting bij de beraadslaging is geconstateerd dat van de overige voorwerpen afstand is gedaan, dan wel dat deze zijn teruggegeven aan verdachte. Nu geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet, zullen de fles brandgel en de twee harddisks dienen ten worden teruggegeven aan verdachte. Vordering(en) van de benadeelde partij(en) De benadeelde partij [benadeelde partij A] B.V. heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.317,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Deze benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde. . In het dossier bevinden zich verder een drietal “voegingsformulieren benadeelde partij in het strafproces” van respectievelijk [benadeelde partij B], [benadeelde partij C], [benadeelde partij D]. De rechtbank is van oordeel dat deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, nu deze vorderingen geen betrekking hebben op een bewezen verklaard feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering. Voorlopige hechtenis Nu verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarvoor het bevel tot voorlopige hechtenis is verleend, dient het bevel op de voet van artikel 72, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden opgeheven. Beslissing De rechtbank: • verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; • gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven, fles brandgel (nr. 6 van de beslaglijst) en twee harddisks aan verdachte; • verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij A] B.V., [benadeelde partij B], [benadeelde partij C], [benadeelde partij D] - ieder voor zich - niet-ontvankelijk in hun vordering; • heft op het bevel tot voorlopige hechtenis. Aldus gewezen door mrs. Van der Hooft, voorzitter, Van de Wetering en Tas, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2009. Eindnoten 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (Stam)proces-verbaal nr. PL0630/08-209739 (voor zover niet anders is vermeld) 2 Proces verbaal ambtelijk verslag, doorgenummerde dossierpag. 1493 3 Proces verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpag. 634-636 4 Stamprocesverbaal, doorgenummerde dossierpag. 20