Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2966

Datum uitspraak2009-07-20
Datum gepubliceerd2009-07-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/994170-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis-vonnis.
Als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem verleend wordt naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan.
Overweging dat verdachte, werkzaam bij UWV, ambtenaar in de zin van artikel 363 Sr is.
Causaal verband tussen verrichte werkzaamheden en het hiervoor betaald krijgen, als ambtenaar. Betaling als gift in de zin van artikel 363 Sr.
Straf: werkstraf van 60 uur met aftrek van voorarrest en een geldboete van 1.500 euro.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/994170-07 Datum uitspraak: 20 juli 2009 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juli 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 december 2008. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: zij in of omstreeks de periode van 01 jan 2006 tot en met 08 mei 2007 te Son, gemeente Son en Breugel, en/of Eindhoven, althans in Nederland, als ambtenaar, te weten in haar hoedanigheid van teamleider polis en premie van het UWV, althans in een ambtelijke hoedanigheid, een gift en/of belofte van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], te weten een geldbedrag van 7.821,52 euro, althans een geldbedrag, heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze gift haar, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door haar, in strijd met haar plicht, in haar huidige of vroegere bediening is/was gedaan of nagelaten, te weten het verschaffen aan [medeverdachte 1] van de toegang tot het gebouw van het UWV (te Eindhoven) en/of tot de geautomatiseerde bestanden van het UWV (met behulp van de inlognamen en/of wachtwoorden van [medeverdachte 4] en/of [medewerker 1 UWV] en/of [medewerker 2 UWV] en/of van haarzelf) en/of het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van die [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en/of anderen, of heeft nagelaten die [medeverdachte 1] de toegang tot het gebouw van het UWV (in Eindhoven) te ontzeggen en/of heeft nagelaten die [medeverdachte 1] het werken in de geautomatiseerde bestanden van het UWV te beletten; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmotivering. Vaststaande feiten. Verdachte was in de tenlastegelegde periode werkzaam als teamleidster van de afdeling Polis en Premie van het UWV te Eindhoven. Verdachte heeft in die periode werkzaamheden verricht voor de heer [medeverdachte 1]. Deze werkzaamheden heeft zij zowel thuis als op haar werk bij het UWV uitgevoerd. Zij heeft hiervoor contant een geldbedrag van € 7.821,52 van de heer [medeverdachte 1] ontvangen.1 Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aannemen van gelden voor verrichte werkzaamheden ten gunste van de heer [medeverdachte 1]. Niet alleen heeft verdachte werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten verricht waarvoor zij betaald werd, maar zij heeft ook niet ingegrepen toen de heer [medeverdachte 1] zich via andere inlognamen en/of wachtwoorden de toegang verschafte tot een computer van het UWV en daaruit allerlei vertrouwelijke gegevens heeft geprint en/of gewijzigd. Het was verdachte bekend dat zij hierdoor in strijd handelde met de richtlijnen van het UWV inzake het verbod van verstrekken van gegevens aan derden. Het aannemen van gelden is in de onderhavige situatie een strafbaar feit. Het standpunt van de verdediging. De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat er geen sprake was van een gift, maar van een tussen verdachte en de heer [medeverdachte 1] overeengekomen geldelijke vergoeding voor door haar verrichte werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1]. Vervolgens heeft de verdediging bepleit dat er geen sprake was van (strijd met) een plicht in de zin van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte om die reden moet worden vrijgesproken. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank betrekt bij haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden. Ten aanzien van het geldbedrag. Verdachte heeft op 20 januari 2007 een contant geldbedrag ontvangen voor het verrichten van werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1]. Zij heeft toen een formulier voor de ontvangst van dit geldbedrag ondertekend.2 Ten aanzien van het bestanddeel ‘ambtenaar’. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een ambtenaar degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd teneinde een deel van de taak voor de Staat of zijn organen te verrichten.3 Verdachte was in de tenlastegelegde periode werkzaam als teamleider van de afdeling Polis en Premie van het UWV. Het UWV is een uitvoeringsorgaan waaraan – onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid – een deel van de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving is opgedragen.4 De afdeling waar verdachte werkte was belast met de behandeling van aanvragen op grond van de Regeling Korting en Vrijstelling (hierna K&V). Deze aanvragen worden ingediend door of namens werkgevers die voldoen aan de in de K&V-regeling gestelde criteria ten aanzien van het in loondienst hebben van een bepaald percentage werknemers met de status van arbeidsgehandicapte. Door middel van genoemde aanvragen kunnen deze werkgevers een deel van de door hen afgedragen WAO-premie voor voornoemde werknemers terugvorderen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat - naar van de zijde van de verdachte ook niet is betwist - verdachte op grond van haar werkzaamheden bij het UWV en meer in het bijzonder voor de afdeling Polis en Premie als ambtenaar in de zin van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht wordt aangemerkt. Ten aanzien van het bestanddeel ‘gift’: De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat een overeenkomst wordt nagekomen niet meebrengt dat in het onderhavige geval geen sprake was van een gift, aangezien een gift in de zin van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht iedere overdracht aan een ander van iets dat voor die ander waarde heeft omvat. De rechtbank acht derhalve bewezen dat er in dit geval sprake is geweest van een gift. De verklaring van verdachte: Verdachte heeft verklaard dat zij vanaf september 2006 voor [medeverdachte 1] werkzaamheden heeft verricht. Ze heeft hem zelf benaderd en voorgesteld om arbeidsgehandicapten-statussen te bekijken binnen de UWV systemen. Ze heeft daar ook zelf geld aan overgehouden. Dat geld heeft ze van [medeverdachte 1] gekregen.5 Verdachte heeft een A-4’tje “Controleren van AGH-statussen”6 gezien dat werd verstrekt door [medeverdachte 1]. Dat was een week nadat ze met de werkzaamheden voor [medeverdachte 1] was gestart. Ze heeft haar vriendin [medeverdachte 5] verteld dat ze werkzaamheden ging verrichten voor [medeverdachte 1] en dat ze daarvoor betaald zou krijgen. Ze heeft [medeverdachte 5] vervolgens gevraagd of zij ook interesse had om voor [medeverdachte 1] werkzaamheden tegen betaling te verrichten. Dit hield in dat deze printwerk zou doen en/of AGH-statussen na zou kijken. [medeverdachte 1] heeft haar medegedeeld dat voor [medeverdachte 5], qua betaling van de door haar verrichte werkzaamheden, dezelfde afspraken zouden worden gemaakt als de afspraken die hij met verdachte daarover zou gaan maken. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij en [medeverdachte 5] er uiteraard over spraken dat zij deze werkzaamheden voor [medeverdachte 1] niet kenbaar zouden maken aan het UWV. Ze wist namelijk dat het verplicht is om nevenwerkzaamheden bij je werkgever te melden. Dat was niet de enige reden. Het was hen ook bekend dat zij geen gegevens vanuit de UWV systemen aan derden mochten verstrekken. Dat deden zij dus wel. Verdachte wist dat het niet zuiver op de graat was dat zij en ook [medeverdachte 5] voor [medeverdachte 1] zijn gaan werken en hem gegevens en inlichtingen zijn gaan verstrekken die hij gebruikte bij het indienen van K&V-aanvragen. Verdachte verklaarde verder dat het haar en [medeverdachte 5] duidelijk was dat ze deze werkzaamheden niet mochten doen. Ook wisten ze dat als zij verdiensten hieruit zouden krijgen, zij deze eigenlijk op zouden moeten geven bij het UWV en bij de Belastingdienst. Verdachte en [medeverdachte 5] hebben hierover met [medeverdachte 1] gesproken. Hij deelde hen mede dat er een constructie was waarin hij hen als anonieme werknemers in zijn administratie kon opnemen tegen het zogenaamde anoniementarief. Ze vonden dit goed en zo werd het bij buitenstaanders niet bekend dat zij de betalingen van [medeverdachte 1] zouden krijgen.7 De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 5]: De medeverdachte [medeverdachte 5] heeft onder meer verklaard dat zij en verdachte 3 of 5 % van het factuurbedrag dat [medeverdachte 1] na aftrek van kosten zou overhouden voor hun werkzaamheden zouden ontvangen.8 Ze heeft op enig moment een aanvraag van [medeverdachte 1] waar ze mee bezig was gecontroleerd. Ze constateerde toen dat bij die aanvraag sofi-nummers werden opgevoerd waaraan geen agh-status was gekoppeld. Verdachte [verdachte] heeft dit volgens haar ook meegekregen.9 [medeverdachte 1] heeft haar gezegd dat er wel een constructie zou worden bedacht waarbij de betaling van de werkzaamheden verantwoord zou zijn. Hij heeft dit naderhand zelf herroepen omdat dat zou betekenen dat hij personeel in dienst had. Dat wilde hij niet. [medeverdachte 5] heeft van verdachte vernomen dat [medeverdachte 1] met verdachte over het anoniementarief heeft gesproken. Ze heeft tijdens een etentje met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte en hun respectievelijke partners begin 2007 in restaurant ‘[naam]’ het geldbedrag voor haar werkzaamheden ontvangen. Ze heeft toen ook een verklaring getekend dat ze na ontvangst van het geld niets meer van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te vorderen had. Verdachte [verdachte] heeft volgens haar nog gezegd dat het verstandiger was om het geld niet meteen op haar bankrekening te storten. Ze heeft het geld toen gedeeltelijk en in verschillende fases op haar bankrekening gestort. Het was haar wel bekend dat ze feitelijk geen UWV gegevens aan [medeverdachte 1] had mogen verstrekken en ook geen werkzaamheden voor hem had mogen verrichten, bestaande uit het invoeren van gegevens in UWV-systemen, het controleren van agh-statussen ten behoeve van de aanvragen K&V van [medeverdachte 1], het maken van uitdraaien uit de systemen en die door [medeverdachte 1] en haarzelf mee naar huis werden genomen.10 [medeverdachte 1] heeft haar voorgehouden dat hij 7,5% of 5% kon factureren van de uitgekeerde subsidie. Zij zou daarvan 3% krijgen.11 De beoordeling. Zowel uit de verklaring van verdachte als uit de verklaring van [medeverdachte 5] alsook uit de documenten met betrekking tot de betaling van het geldbedrag aan verdachte blijkt dat verdachte werkzaamheden heeft verricht voor de heer [medeverdachte 1] en dat zij hiervoor een gift heeft ontvangen. Dit was - zoals uit deze verklaringen blijkt - in strijd met de ambtsplicht van verdachte. Daaraan doet niet af dat [medeverdachte 1] met toestemming van de leiding op de afdeling aanwezig was en toegang had tot de gegevensbestanden van het UWV. Het was verdachte duidelijk dat de UWV-gegevens vertrouwelijk waren en dat zij niet actief mocht bijdragen aan ter handstelling van gegevens aan [medeverdachte 1], zeker niet tegen een geldelijke beloning. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is tenlastelgelegd dan hierna is bewezenverklaard. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat er verband bestaat tussen de gift en de handelingen die verdachte voor het overige worden verweten. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van die onderdelen van de tenlastelegging. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 01 september 2006 tot en met 31 januari 2007 te Eindhoven, althans in Nederland, als ambtenaar, te weten in haar hoedanigheid van teamleider polis en premie van het UWV, een gift van [medeverdachte 1], te weten een geldbedrag van 7.821,52 euro, heeft aangenomen, wetende dat deze gift haar, verdachte, gedaan werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door haar, in strijd met haar plicht, in haar bediening was gedaan, te weten het verrichten van diverse werkzaamheden ten behoeve van die [medeverdachte 1]. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 22c, 22d, 23, 24c, 27, 363. De strafmotivering. De eis van de officier van justitie. De officier van justitie vordert een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. Het standpunt van de verdediging. Verdachte was op het moment van het ontvangen van het geldbedrag van de heer [medeverdachte 1] nog niet op de hoogte van het feit dat een percentage van 20% van de door hem ingediende K&V-aanvragen onjuist waren. Dat heeft zij eerst bij het verhoor door Bureau Integriteit van het UWV vernomen. Tevens heeft zij samen met een collega een steekproef gehouden op het moment dat ze erachter kwam dat een van de door de heer [medeverdachte 1] ingediende K&V-aanvragen onjuistheden bevatte. Daarna hebben zij en de overige werknemers van de afdeling hun werkzaamheden voor de heer [medeverdachte 1] beëindigd. Deze zaak heeft een forse emotionele impact gehad op verdachte. Uit schaamte over de zaak heeft zij zelf ontslag genomen bij het UWV en daarmee afstand gedaan van haar wachtgeldrechten jegens het UWV. Als gevolg hiervan heeft zij een periode geen inkomen gehad. Voorts heeft zij de ontvangen geldelijke vergoeding inmiddels alsnog aan de fiscus opgegeven. De verdediging is van mening dat aan verdachte een geldboete dan wel een beperkte werkstraf opgelegd moet worden. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft gehandeld uit winstbejag. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte op eigen initiatief de heer [medeverdachte 1] heeft benaderd om werkzaamheden voor hem te verrichten. Daarbij had verdachte een leidinggevende functie op de afdeling van het UWV. Verdachte heeft gehandeld in strijd met de integriteit die van een ambtenaar mag worden verwacht. In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte ook zelf is getroffen door de gevolgen van het door haar gepleegde strafbare feit. Dit feit heeft voor haar financiële gevolgen met zich gebracht. Verdachte heeft zichzelf in een situatie gebracht dat zij zich genoodzaakt voelde ontslag te nemen bij het UWV. Hierdoor heeft zij enige tijd geen inkomen genoten. Verdachte heeft na het bekend worden van het feit pas goed begrepen welke gevolgen haar handelen heeft gehad. Onder die omstandigheden acht de rechtbank een werkstraf van meer beperkte duur voldoende. Voorts acht de rechtbank een geldboete passend, aangezien verdachte door de gift financieel voordeel heeft genoten. DE UITSPRAAK De rechtbank: verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven; verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem verleend wordt naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen. * Werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid; * Geldboete van EUR 1500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis. Dit vonnis is gewezen door: mr. N.M. Spelt, voorzitter, mr. J.A. Bik en mr. I. Rijnbout, leden, in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier, en is uitgesproken op 20 juli 2009. mr. I. Rijnbout is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. 1 zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 6 juli 2009 en het proces-verbaal van de Siod, documenten D-101a op pagina 3032 en DONA-19a op de pagina’s 3956 tot en met 3962 2 zie het proces-verbaal van de Siod, document D-101a op pagina 3032 3 zie de conclusie AG mr. Jörg bij de uitspraak van de Hoge Raad van 7 april 2009, LJN: BG7743 4 zie het proces-verbaal van de Siod, AMB-70, op de pagina’s 2151 tot en met 2153 5 zie het proces-verbaal van de Siod op pagina 3710 6 zie het proces-verbaal van de Siod op pagina 3881, bijlage DONA-001 7 zie het proces-verbaal van de Siod, verhoor van verdachte [verdachte] op de pagina’s 3724 en 3725 8 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [medeverdachte 5] op pagina 3820 9 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [medeverdachte 5] op pagina 3823 10 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [medeverdachte 5] op de pagina’s 3825 en 3826 11 zie proces-verbaal van de Siod, verklaring [medeverdachte 5] op pagina 3832 ?? ?? 2 Parketnummer: 01/994170-07 [verdachte]