Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3169

Datum uitspraak2009-07-14
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850198-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewezen poging doodslag zonder bekend slachtoffer.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector strafrecht Parketnummer : 04/850198-09 Datum uitspraak : 14 juli 2009 Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering. Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], [geboortedatum], [adres], thans gedetineerd in [detentieadres]. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 21 maart 2009 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, op deze onbekend gebleven perso(o)(n)(en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht); 2. hij op of omstreeks 21 maart 2009 in de gemeente Roermond een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Radom, type VIS wz.35), voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen; (art. 26 Wet wapens en munitie). De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 30 juni 2009 gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De raadsman sluit niet uit dat verdachte door gedrag van derden tot verdachte van een misdrijf is gemaakt. De raadsman voert hiertoe aan dat: - er geen kogel is gevonden; - het wapen dat door verdachte tijdens zijn vluchtpoging is neergelegd niet op dezelfde plaats is teruggevonden zijnde tussen twee auto’s maar tussen een boom en een auto; - er door het NFI niet is vastgesteld dat er sporen van een schiethand bij verdachte aanwezig waren; - er niet is aangetoond dat er DNA sporen van verdachte zijn aangetroffen; - de verklaringen van de getuigen met betrekking tot de vorm en afmetingen van het wapen niet met elkaar in overeenstemming zijn. Daarnaast sluit de raadsman op grond van het vorengestelde niet uit dat verdachte op de plaats delict gebruik heeft gemaakt van een alarmpistool en er na zijn vertrek van de plaats delict door onbekende derden de gevonden huls aldaar is achtergelaten. 7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen . De getuige [getuige 1] verklaart: Ik fietste op 21 maart samen met mijn vrouw in de richting van de stationstunnel te Roermond. Ik zag toen ik bij het verkeerslicht een jongeman aan de rechterzijde van de [straat] staan. Ik zag dat de man met zijn linkerhand zijn vest of jas openmaakte en met zijn rechterhand een pistool te voorschijn haalde en daarmee naar voren wees in de richting van die rijdende auto, vervolgens hoorde ik een schot. Ik zag dat een manspersoon uit de auto stapte en dat een persoon uit de auto riep: “Je hebt op mij geschoten hè”. Ik zag dat de man die uit de auto was gestapt in de richting van de man met het pistool liep. Beiden liepen achter elkaar aan de trap op. De jongen met het pistool had het wapen nog steeds in de hand en werd door de andere persoon bij de kraag gepakt. De confrontatie heeft langer dan een minuut geduurd . Getuige [getuige 2] verklaart: Op 21 maart fietste ik met mijn man over de [straat]. Ik hoorde ineens een flinke knal. We werden op dat moment gepasseerd door een antracietkleurige auto. Ik zag ik dat een jongen, die de [straat] inliep, een wapen in zijn rechterhand had. Ik zag dat die jongen die kennelijk een schot had gelost ineens begon te rennen. Ik zag daarna dat twee mannen boven aan de trap bij elkaar stonden . De getuige [getuige 3] verklaart: Op 21 maart 2009 zag ik dat er op het kruisingsvlak van de [straat] met de [straat] te Roermond een personenauto onnodig stil stond. Ik zag dat er twee personen in de auto zaten en dat er een persoon naast de auto stond en schreeuwde richting een persoon die zich op het trottoir bevond. Ik hoorde dat de bestuurder van de auto riep dat de politie gebeld moest worden. Ik zag dat de persoon op het trottoir een wapen in zijn handen had en dat naar voren hield. Het wapen leek op een dienstwapen van de politie. Ik zag dat de man met het wapen doorliep en dat de man die bij de auto stond in de richting van de man met het wapen liep. De persoon met het wapen betrof een buitenlandse manspersoon welke een donkerkleurige jas of vest droeg . De getuige [getuige 4] verklaart: Toen ik op de hoek van de [straat] met de [straat] aan kwam fietsen hoorde ik een flinke knal en zag dat een jongen die daar stond een wapen richtte op een auto die voorbij reed. Ik meende dat er in die auto twee of drie personen zaten. Ik zag dat de bestuurder van de auto zijn auto keerde en parkeerde. De bestuurder van de auto liep naar de jongen met het wapen toe. Ik heb toen de politie gebeld welke mij vroeg de jongen onopvallend te volgen. Dit heb ik ook gedaan. Ik zag dat de bestuurder de jongen met het wapen vastpakte en dat er een discussie gaande was. Na ongeveer drie minuten liep de jongen met het wapen over het viaduct en vervolgens de trappen af. Ik heb de politie steeds doorgegeven waar die jongen zich bevond en heb ook het signalement van hem aan de politie doorgegeven. Ik bleef de positie doorgeven aan de politie en zag vervolgens een agent op de mountainbike mij van achteren passeren. Nadat ik die agent de jongen had aangewezen zag ik de agent naar hem toegaan . De verbalisant hoofdagent van politie [verbalisant 1] verklaart: Ik kreeg op 21 maart omstreeks 14.00 uur de melding dat er geschoten zou zijn op de [straat] te Roermond. De verdachte zou een zwarte leren jas met een wit T-shirt dragen en vermoedelijk van Marokkaanse afkomst zijn. Ik was op dat moment gekleed in het biker politie-uniform en werkzaam als biker. Op het moment van melding reed ik in de richting van het ziekenhuis Roermond. Ik zag op een afstand van ongeveer 20 meter een manspersoon lopen die aan het opgegeven signalement voldeed. Ik bleef achter deze persoon fietsen op een afstand van ongeveer 10 meter en hem constant in het zicht houden. Toen ik verdachte wilde aanhouden rende deze weg. Ik heb mijn fiets op de grond gegooid en ben verdachte achterna gerend. Ter aanhouding heb ik ook nog een waarschuwingsschot in de lucht gelost. Verdachte reageerde daar niet op en bleef doorrennen. Ik rende vervolgens de verdachte achterna de [straat] in en zag dat verdachte met zijn linkerhand zijn jas iets optrok en met zijn rechterhand vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp onder zijn jas vandaan haalde en dit in een beweging tussen twee personenauto’s op de grond legde. Ik zag bij het passeren van die plaats ook dat het een vuurwapen betrof. Toen ik verdachte op ongeveer 5 meter genaderd was heb ik “blijf staan politie” geroepen waarna verdachte zich overgaf. De verdachte die door mij werd aangehouden bleek na onderzoek te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] . Een geschrift zijnde de fotoafdruk nummer 06 van de weergave van de vindplaats van het wapen . Een procesverbaal van onderzoek plaats delict waarin staat weergegeven dat een van de stukken van overtuiging door de politie op de [straatnaam] gevonden werd veiliggesteld en herkend als zijnde een pistool (merk Radom, type VIS 35, 9 mm) In een proces-verbaal van relaas van de politie (proces-verbaal nr. 2009027744-27) wordt door de verbalisant [verbalisant 2] vermeld dat er een huls ter hoogte van de kruising [straat] werd aangetroffen, zijnde de plek waar verdachte zich bevond op het moment dat hij het schot loste. Deze huls werd door hem in beslag werd genomen. De huls is onderzocht door verbalisant [verbalisant 3] , brigadier technisch rechercheur van politie. Uit het door hem opgemaakte proces-verbaal (proces-verbaal nr. 2009027744-51, pagina 4) blijkt dat de in beslag genomen huls met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verschoten is met het op de [straat] gevonden pistool . De rechtbank acht op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen het ten laste gelegde bewezen en heeft ook de overtuiging verkregen dat verdachte met zijn vuurwapen in de richting van de auto heeft geschoten. Verdachte heeft aldus de aanmerkelijke kans, dat hij een inzittende van de auto zou treffen, op de koop toegenomen. Aldus is er sprake van voorwaardelijk opzet op doodslag van een of meer inzittenden van de auto. De rechtbank gaat er bij de bewezenverklaring vanuit dat ten gevolge van het handelen van verdachte niemand is overleden nu er van het aantreffen van een lichaam niet is gebleken. Vorengenoemde brengt naar het oordeel van de rechtbank automatisch met zich mee dat verdachte op 21 maart 2009 het gevonden wapen voorhanden heeft gehad en gedragen heeft. De theorie van de verdediging dat niet vaststaat dat verdachte niet met het in beslaggenomen vuurwapen heeft geschoten maar wellicht met een alarmpistool vindt naar het oordeel van de rechtbank haar weerlegging in de bewijsmiddelen. Verdachte is vanaf het moment van schieten tot aan zijn aanhouding vrijwel onafgebroken in het zicht gehouden door [getuige 4] en vervolgens door de biker verbalisant [verbalisant 1]. Er zijn geen aanwijzingen dat het wapen waarvan verbalisant gezien heeft dat verdachte het tussen twee auto’s legde een ander wapen is dan waar verdachte mee heeft geschoten. Dat de afgenomen schiethand volgens het NFI negatief was, doet hier, gelet op voorstaande, niet aan af. Dat er verder geen kogel is aangetroffen in de buurt van de plek waar verdachte heeft geschoten en alwaar wel een huls is aangetroffen brengt natuurlijk geenszins met zich mee dat er derhalve door verdachte niet met een echte kogel is geschoten. Gelet op hetgeen hierboven is gerelateerd ligt het veel meer voor de hand dat de kogel ergens in de auto en/of de daarin aanwezige personen is komen te zitten dan wel is terechtgekomen in de bosjes dan wel in een rioolputje. Dat er een boom tussen de auto’s staat doet daar naar het oordeel van de rechtbank niets aan af omdat daarmee, blijkens de in het dossier aanwezige foto nr. 6, niet verworpen kan worden dat het wapen tussen twee auto’s is neergelegd. Verder acht de rechtbank de theorie dat verdachte er ingeluisd zou zijn onwaarschijnlijk. 7.3. Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 21 maart 2009 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk één of meer onbekend gebleven personen van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, op deze onbekend gebleven personen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 21 maart 2009 in de gemeente Roermond een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk Radom, type VIS wz.35), voorhanden heeft gehad en heeft gedragen. De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. 8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie 8.1. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: T.a.v. feit 1: poging tot doodslag; het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht. T.a.v. feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie; handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; de overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 30 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 10.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de door de officier van justitie gestelde eis erg hoog is in relatie tot het feit dat er geen slachtoffers zijn gevallen. De raadsman verzoekt de straf te matigen. 10.3. De overwegingen van de rechtbank De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Verdachte heeft, zichtbaar en hoorbaar voor een aantal personen, in de directe nabijheid van een drukke verkeersader, op klaarlichte dag, in de richting van een auto, waarin zich een aantal personen bevonden, een schot gelost met een in potentie dodelijk vuurwapen hetgeen bijzonder ernstig is. Het is slechts een gelukkig toeval dat de door verdachte afgevuurde kogel, voor zover bekend, niemand (dodelijk) heeft getroffen. Een dergelijk feit schokt de rechtsorde en leidt tot een groot gevoel van maatschappelijke onveiligheid, met name bij de directe buurtbewoners en omstanders. Een dergelijk gebruik van een vuurwapen is een ernstige inbreuk op de maatschappelijke veiligheid en rust. Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 28 maart 2009. Hieruit blijkt dat de verdachte de nodige documentatie als minderjarige heeft waaronder tasjesroof. Alle justitiële interventies hebben niet kunnen voorkomen dat verdachte kennelijk steeds verder afglijdt in de criminaliteit en niet terugschrikt voor het toepassen van ernstig geweld. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de generale en speciale preventie, alleen een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 55, 57, 91, 287 Wet wapens en munitie art. 26, 27, 54, 55 12. Beslissing De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder één en twee ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 jaar en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.H.M.J.F Piëtte en W.A.H.J. Poppeliers rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 14 juli 2009 . Mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.