Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3267

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers284808 / HA ZA 07-1367
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet tegen dwangbevelen ter invordering van de kosten van bestuursdwang. Beginsel van formele rechtskracht. Verhaal kosten op rechtsopvolger overtreder. Voor verjaringstermijn gekwalificeerd als vordering van gemeente tot nakoming. Verjaring gestuit door betekening dwangbevelen aan overtreder. Kosten kunnen (gedeeltelijk) in redelijkheid op (rechtsopvolger van) overtreder worden verhaald. Gestelde wanprestatie van aannemer en kosten gemaakt voor meerdere panden.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 284808 / HA ZA 07-1367 Uitspraak: 1 juli 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. G.J. Houweling, - tegen - de rechstpersoon GEMEENTE ROTTERDAM, zetelende te Rotterdam, gedaagde, advocaat mr. R.W. van Harmelen. Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de gemeente ". 1 Het verloop van het geding 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding door [eiser] van 16 mei 2007, - de conclusie van antwoord van de gemeente van 10 oktober 2007, - het tussenvonnis van 24 oktober 2007, - het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2008, - de akte houdende producties van de gemeente van 21 mei 2008, - de conclusie van repliek van [eiser] van 13 augustus 2008, - de conclusie van dupliek van de gemeente van 5 november 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1. [eiser] heeft in juni 2005 op een executieveiling het pand (registergoed) aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het pand) gekocht. 2.2. Na aankoop is [eiser] gebleken dat op het pand aanschrijvingen rustten. 2.3. In ieder geval op 30 november 2000 is aan de toenmalige eigenaar van het pand, te weten de rechtsvoorganger van [eiser], [rechtsvoorganger eiser], een aanschrijving verzonden op grond van de Woningwet, teneinde hem te bewegen noodzakelijke voorzieningen aan het pand aan de [straat] te treffen. De benodigde werkzaamheden zijn door [rechtsvoorganger eiser] niet uitgevoerd. 2.4. Op 23 augustus 1999 en 20 maart 2001 heeft de gemeente in het kader van bestuursdwang werkzaamheden laten uitvoeren aan het pand, dat toen nog in eigendom toebehoorde aan [rechtsvoorganger eiser]. 2.5. Op 12 januari 2006 is [eiser] door de gemeente gesommeerd tot betaling van de door de gemeente ten behoeve van de herstelwerkzaamheden betaalde bedragen, vermeerderd met 15 procent aan “beheerskosten”. Naar aanleiding van deze sommatie is door [eiser] en de gemeente gecorrespondeerd. 2.6. Op 3 oktober 2006 heeft de gemeente drie dwangbevelen tegen [eiser] uitgevaardigd teneinde betaling van de genoemde kosten te verkrijgen. Met de dwangbevelen wordt betaling van respectievelijk € 596,73 (productie 4, hierna: dwangbevel 1), € 1.438,77 (productie 3, hierna: dwangbevel 2) en € 63.043,62 (productie 2, hierna: dwangbevel 3) gevorderd. 3. De vordering en haar grondslag De vordering van [eiser] luidt - verkort weergegeven - om hem bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren tot goed opposant tegen de door de gemeente uitgevaardigde dwangbevelen, en deze buiten effect te stellen, kosten rechtens. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd. 3.1. De vordering van de gemeente is verjaard. De verjaringstermijn moet worden gesteld op vijf jaren, nu in de onderhavige zaak sprake is geweest van zaakwaarneming. De verjaring is niet gestuit nu niet vaststaat dat [rechtsvoorganger eiser] de door de gemeente beweerdelijk geschreven brieven d.d. 8 maart 2000, 30 november 2001 en 20 oktober 2003 heeft ontvangen. De aanmaning d.d. 8 maart 2000 kan de gemeente overigens niet baten nu ook sinds die datum meer dan vijf jaren zijn verstreken en de vordering ook die aanmaning in aanmerking genomen is verjaard. Ook de betekening van de dwangbevelen aan [rechtsvoorganger eiser] op 14 december 2001 kan niet als stuitingshandeling worden aangemerkt. Betekening heeft niet plaatsgevonden op de werkelijke verblijfplaats van [rechtsvoorganger eiser]. 3.2. De aanschrijving van de gemeente aan [rechtsvoorganger eiser] dateert van 30 november 2000. [eiser] is eerst bij schrijven van 12 januari 2006, meer dan vijf jaren na aanvang van de termijn waarop de gemeente met de schade bekend was, gesommeerd te betalen. De vordering van de gemeente moet dan ook geacht worden verjaard te zijn. 3.3. De werkzaamheden zijn niet, dan wel niet naar behoren uitgevoerd. De gemeente heeft bij brief van 27 september 2007 laten doorschemeren dat ook zij de werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd acht. Uitgangspunt voor het doorbelasten van werkzaamheden dient te zijn een daadwerkelijk uitvoeren van de op de voorzieningenlijst genoemde werkzaamheden. Nu de werkzaamheden niet (naar behoren) zijn uitgevoerd belast de gemeente ten onrechte de facturen van de aannemer door. 3.4. [eiser] accepteert de door de gemeente overgelegde factuur van de uitgevoerde werkzaamheden, waarop dwangbevel 1 ziet. De door de gemeente overgelegde facturen die betrekking hebben op de dwangbevelen 2 en 3 zien echter op werkzaamheden aan de panden aan de [adressen] en niet uitsluitend op het pand aan de [adres]. Voorts zijn deze overzichten onvoldoende specifiek. Niet is dan ook te controleren of de gemaakte kosten redelijk zijn en of deze betrekking hebben gehad op de in de voorzieningenlijst genoemde werkzaamheden. 3.5. De gemeente heeft noch naar aanleiding van een schrijven van de notaris voorafgaand aan de veiling, noch naar aanleiding van door [eiser] gestelde vragen informatie verschaft omtrent de aanschrijving, zodat er in rechte van kan worden uitgegaan dat geen offertes zijn aangevraagd bij andere aannemers dan [bedrijf]. 3.6. De gemeente heeft onrechtmatig gehandeld door haar zorgplicht ten opzichte van de rechtsvoorganger van [eiser], [rechtsvoorganger eiser], te verzaken. De gemeente heeft haar eigen belang en het belang van de aannemer [bedrijf] laten prevaleren bij het toewijzen van de opdracht aan [bedrijf]. 3.7. [eiser] stelt dat hij niet gehouden is rente te betalen over de door de gemeente aan [bedrijf] betaalde bedragen, nu zijn rechtsvoorganger niet deugdelijk is gesommeerd en niet in verzuim is geraakt, en [eiser] zelf is gesommeerd tegen de datum van 22 januari 2006. Voorts stelt [eiser] geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn, nu deze kosten zijn overeengekomen noch gemaakt. Subsidiair stelt [eiser] dat de buitengerechtelijke kosten slechts in aanmerking komen voorzover berekend conform het geldende liquidatietarief naar aanleiding van een hoofdsom van € 65.079,12. 4. Het verweer Het verweer strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in zijn vorderingen, dan wel ontzegging van de vorderingen, onder ongegrondverklaring van het verzet, met een veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. De gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd. 4.1 Er is sprake van een vordering op grond van de wet waarvoor, gezien artikel 3:306 Burgerlijk Wetboek (BW), een verjaringstermijn van twintig jaren geldt. Indien toch een verjaringstermijn van vijf jaren zou gelden, is de verjaring gestuit door middel van door de gemeente aan [rechtsvoorganger eiser] verzonden aanmaningen d.d. 8 maart 2000, 30 november 2001 en 20 oktober 2003, of in ieder geval door betekening van de dwangbevelen op 14 december 2001. 4.1. Sommige van de overgelegde facturen betreffen zowel de percelen [adres2] en [adres]. Reden hiervoor is dat de uitgevoerde werkzaamheden de gemeenschappelijke ruimten betroffen. De kosten die de gemeenschappelijke ruimten betroffen zijn slechts voor de helft bij [eiser] in rekening gebracht. 4.2. Sommige werkzaamheden zijn niet naar behoren uitgevoerd. De gemeente treft daarvoor geen blaam, nu aan [eiser] is aangeboden de gebreken te laten herstellen, en [eiser] op dit aanbod niet is ingegaan. 4.3. De gemeente heeft wel degelijk de gevraagde informatie omtrent de op het pand rustende aanschrijvingen verzonden aan de notaris, en wel bij fax van 19 april 2005. Overigens is de aanschrijving, conform het bepaalde in artikel 28 van de Woningwet, ook ingeschreven in het Kadaster, zodat de aanschrijving ook voor [eiser] kenbaar moet zijn geweest. De gemeente heeft derhalve aan haar verplichtingen voldaan. 4.4. Uit het eventuele uitblijven van een reactie naar aanleiding van vragen van de notaris en van [eiser] kan niet volgen dat de gemeente heeft verzuimd offertes bij andere aannemers aan te vragen. Overigens is de gemeente niet verplicht om bij meer dan één aannemer offertes aan te vragen. De offerte van [bedrijf] is door de kostencalculator getoetst op marktconformiteit. Ook de in rekening gebrachte kosten zijn getoetst op redelijkheid en marktconformiteit. 4.5. De stelling dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen door de gemeente, is door [eiser] onvoldoende onderbouwd. Gelet op hetgeen in de punten hiervoor is aangevoerd, is van enig onrechtmatig handelen door de gemeente jegens [eiser] geen sprake. 4.6. [rechtsvoorganger eiser] is deugdelijk gesommeerd de kosten van de werkzaamheden te voldoen. Facturen voor de uitgevoerde werkzaamheden zijn immers verzonden op 15 november 1999, 4 juli 2001 en 17 oktober 2001. Tevens zijn herinneringen verzonden. Omdat reactie uitbleef, heeft de gemeente op 12 december 2001 de drie dwangbevelen uitgevaardigd. [eiser] is, als rechtsopvolger van [rechtsvoorganger eiser], dan ook gehouden de wettelijke rente te voldoen. 4.7. De gemeente heeft verschillende werkzaamheden uitgevoerd teneinde de verschuldigde betalingen te verkrijgen. Het is dan ook niet onredelijk om 15 procent van de hoofdsom als kosten in rekening te brengen bij [eiser]. 5. De beoordeling 5.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen. 5.2. Tussen partijen is niet in geding dat in deze civielrechtelijke procedure kan worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de aan de dwangbevelen ten grondslag liggende bestuursdwangaanschrijvingen. Nu tegen die bestuursdwangaanschrijvingen (te weten, de besluiten van 9 juli 1999 en 30 november 2000) een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan waarvan geen gebruik is gemaakt, zijn de besluiten van 9 juli 1999 en 30 november 2000 gelet op van het beginsel van formele rechtskracht vast komen te staan. Daarmee is ook de noodzaak tot uitvoering van de herstelwerkzaamheden vast komen te staan. Nu vervolgens door [rechtsvoorganger eiser] niet binnen de gestelde termijn aan de bestuursdwangaanschrijvingen is voldaan, was de gemeente bevoegd om een aannemer in te schakelen teneinde de werkzaamheden te laten uitvoeren. 5.3. Op grond van artikel 5:25 Awb is de overtreder de kosten van bestuursdwang verschuldigd. Dit is slechts anders indien de kosten redelijkerwijs niet (geheel) ten laste van de overtreder dienen te komen. Ingevolge artikel 5:26 Awb kan het kostenverhaal worden geëffectueerd middels een dwangbevel aan de overtreder. Op grond van het destijds geldende artikel 26 lid 4 van de Woningwet kan ook de rechtsopvolger van degene tot wie de aanschrijving was gericht, worden aangesproken. De gemeente heeft [eiser] dan ook (door middel van het uitvaardigen van dwangbevelen) mogen aanspreken voor het vergoeden van de kosten, gemaakt voor het toepassen van bestuursdwang ten opzichte van zijn rechtsvoorganger [rechtsvoorganger eiser]. 5.4. In deze zaak liggen vervolgens twee vragen ter beoordeling aan de rechtbank voor. Ten eerste dient te worden bezien of de vordering van de gemeente op [eiser] is verjaard. Ten tweede dient indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend zou luiden, te worden beoordeeld of de kosten van de toegepaste bestuursdwang door de gemeente op [eiser] kunnen worden verhaald. 5.5. Met betrekking tot de vraag of de vordering is verjaard overweegt de rechtbank als volgt. De invordering van bestuursdwangkosten geschiedt op basis van artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb voorziet niet in een algemene verjaringsregeling. De Awb bevat slechts een verjaringstermijn ter zake van de invordering van verbeurde dwangsommen. Op grond van de zogenoemde schakelbepaling van artikel 3:326 BW kunnen de bepalingen van boek 3, titel 11 BW echter van overeenkomstige toepassing worden geacht, indien de aard van de rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. Van belang is dan ook de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen [eiser] en de gemeente. 5.6. Ingevolge het destijds geldende artikel 26, lid 4 van de Woningwet is [eiser] als rechtsopvolger van [rechtsvoorganger eiser], tot wie de aanschrijving was gericht, mede aansprakelijk voor vergoeding van de daaruit voortvloeiende kosten. Op grond hiervan is voor [eiser] een verplichting tot geven ontstaan, waaruit voor de gemeente een rechtsvordering tot nakoming is ontstaan. De rechtbank kwalificeert de vordering van de gemeente daarmee als een vordering tot nakoming. Op grond van artikel 3:307 BW (opgenomen in genoemd boek 3, titel 11 BW) verjaart een dergelijke vordering door verloop van vijf jaar na de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. 5.7. Tussen het moment waarop de vordering opeisbaar is geworden en het moment waarop [eiser] is aangeschreven is mogelijk een periode van langer dan vijf jaren gelegen. De vraag die derhalve vervolgens in dit kader dient te worden beantwoord, is of de verjaring in die periode van vijf jaren is gestuit. De rechtbank is van oordeel dat de verjaring met de betekening van de dwangbevelen aan [rechtsvoorganger eiser] op 14 december 2001 in ieder geval is gestuit. Hiertoe is als volgt overwogen. 5.8. Op grond van artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een vordering tot nakoming gestuit door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Tussen partijen is niet in geschil dat de dwangbevelen aan deze vereisten voldoen. [eiser] stelt zich echter op het standpunt dat de dwangbevelen [rechtsvoorganger eiser] niet zouden hebben bereikt. De gemeente heeft dwangbevelen ter invordering van de kosten betekend aan [rechtsvoorganger eiser] op 14 december 2001. De gemeente heeft betoogd dat deze dwangbevelen zijn betekend aan het adres waarop [rechtsvoorganger eiser] in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) stond ingeschreven alsmede als ware zijn woon- of verblijfplaats onbekend. Dit is door [eiser] niet betwist. Deze stelt zich echter op het standpunt dat de gemeente zich meer moeite had dienen te getroosten de werkelijke verblijfplaats van [rechtsvoorganger eiser] te achterhalen. Dit standpunt wordt door de rechtbank op grond van artikel 3:37 BW en de daarop gebaseerde jurisprudentie verworpen. 5.9. Nu tussen 14 december 2001, de datum van betekening van de dwangbevelen aan [rechtsvoorganger eiser], en 12 januari 2006, de datum waarop de gemeente [eiser] heeft verzocht om de kosten van de bestuursdwang te voldoen, minder dan vijf jaren zijn verlopen, is, gelet op het voorgaande, de verjaring in ieder geval met de betekening van de dwangbevelen gestuit, zodat de vordering van de gemeente op [eiser] niet verjaard is. Gelet op het voorgaande is beantwoording van de vraag of de door de gemeente genoemde brieven van 8 maart 2000, 30 november 2001, 14 december 2001 en 20 oktober 2003 de verjaring eveneens kunnen hebben gestuit, niet meer van belang. 5.10. De volgende vraag die ter beantwoording aan de rechtbank voorligt, is of de kosten van het toepassen van bestuursdwang op [eiser] kunnen worden verhaald. De rechtbank overweegt als volgt. 5.11. Als uitgangspunt heeft te gelden, zoals hierboven is overwogen, dat de overtreder dan wel zijn rechtsopvolger de kosten van de uitoefening van bestuursdwang verschuldigd is. Dit is slechts anders indien de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de overtreder dienen te komen. De rechtbank zal een en ander slechts marginaal kunnen beoordelen, zodat ook de stellingen van partijen binnen dit beoordelingskader dienen te worden bezien. 5.12. Met betrekking tot de kosten als vermeld in productie 19 (betrekking hebbend op dwangbevel 3) heeft [eiser] gesteld dat die kosten mede zien op het naastgelegen pand, te weten [adres2], en niet alleen op het pand aan de [adres]. De gemeente heeft aangevoerd dat de kosten die betrekking hebben op beide panden slechts voor vijftig procent aan [eiser] zijn doorberekend. Dit standpunt wordt met hetgeen door de gemeente is overgelegd niet onderbouwd. Productie 19 betreft een aanschrijving die betrekking heeft op de panden aan de [adressen] gezamenlijk. De kosten als vermeld in productie 19 hebben betrekking op dwangbevel 3 (€ 63.043,62). Uit productie 10 blijkt niet, in tegenstelling tot hetgeen de gemeente heeft betoogd, dat slechts vijftig procent van deze gezamenlijke kosten is doorberekend aan [rechtsvoorganger eiser]. Blijkens de nota d.d. 17 oktober 2001 (productie 10) is het gehele bedrag van € 63.043,62 aan [rechtsvoorganger eiser] doorberekend. 5.13. Op grond van het voorgaande ontbreekt een grondslag voor dwangbevel 3 voor zover het gaat om kosten die vijftig procent van het gehele bedrag te boven gaan. De rechtbank is (met de gemeente en [eiser]) van oordeel dat het niet redelijk is het gehele bedrag van € 63.043,32 door te berekenen aan [eiser]. Gelet op het door de gemeente ten aanzien van dwangbevel 2 gehanteerde percentage van vijftig procent is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het voorgaande, dwangbevel 3 voor een bedrag van vijftig procent van € 63.043,62, te weten € 31.521,81, buiten effect dient te worden gesteld. 5.14. De overige door [eiser] aangevoerde argumenten kunnen niet tot het oordeel leiden dat de kosten redelijkerwijs niet op hem kunnen worden verhaald. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. 5.15. Ook met betrekking tot de kosten als genoemd in productie 18 (betrekking hebbend op dwangbevel 2) heeft [eiser] gesteld dat die kosten mede zien op het naastgelegen pand, te weten [adres2], en niet alleen op het pand aan de [adres]. Blijkens de door de gemeente overgelegde producties zien de kosten die ten grondslag liggen aan dwangbevel 2 op de panden aan de [adressen]. Deze kosten zijn blijkens de factuur aan [rechtsvoorganger eiser] d.d. 4 juli 2007 (productie 10 bij antwoord) voor vijftig procent aan [rechtsvoorganger eiser] doorberekend. De stelling van [eiser] dat de kosten voor beide panden aan hem zijn doorberekend, gaat gelet op het voorgaande niet op. Het door de gemeente gehanteerde percentage van vijftig procent komt de rechtbank, gelet op het aantal van twee panden, redelijk voor. 5.16. Voorzover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ondeugdelijk uitvoeren van de werkzaamheden, overweegt de rechtbank als volgt. De gemeente heeft het pand geïnspecteerd. Bij deze inspectie zijn gebreken geconstateerd. De gemeente heeft aangevoerd [eiser] bij brief van 27 september 2006 te hebben aangeboden om de werkzaamheden zo nodig te herstellen. Eén en ander is door [eiser] niet betwist. [eiser] heeft zijn stelling dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ondeugdelijk uitvoeren van de werkzaamheden voor het overige niet onderbouwd, zodat deze stelling dient te worden verworpen bij gebrek aan voldoende feitelijke grondslag. 5.17. Met betrekking tot de stelling van [eiser] dat hij niet op de hoogte was van de aanschrijvingen toen hij het pand kocht, overweegt de rechtbank dat het feit dat de gemeente niet heeft geantwoord op vragen van de notaris en van [eiser] zelf onverlet laat dat de gemeente heeft aangevoerd dat zij de aanschrijvingen aan [rechtsvoorganger eiser] heeft ingeschreven in het Kadaster. Dit is door [eiser] niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van [eiser] gelegen om de in het Kadaster geregistreerde gegevens na te gaan. De rechtbank ziet in het feit dat [eiser] niet op de hoogte was van de aanschrijving gelet op het voorgaande geen aanleiding om te oordelen dat de kosten van het toepassen van bestuursdwang niet op hem kunnen worden verhaald. 5.18. De rechtbank kan [eiser] voorts niet volgen in de stelling dat uit het feit dat de gemeente niet heeft geantwoord naar aanleiding van vragen van de zijde van [eiser] dan wel de notaris, kan worden afgeleid dat de gemeente heeft verzuimd offertes bij andere aannemers aan te vragen. Overigens is de gemeente rechtens niet verplicht om bij meer dan één aannemer offertes aan te vragen. De omstandigheid dat de gemeente slechts één aannemer om een offerte heeft gevraagd, leidt er in het onderhavige geval niet toe dat de kosten voor het toepassen van bestuursdwang niet aan [eiser] kunnen worden doorberekend. 5.19. Tegenover de stelling van [eiser] dat [rechtsvoorganger eiser] onvoldoende gesommeerd is en daardoor niet in verzuim is geraakt, heeft de gemeente aangevoerd dat [rechtsvoorganger eiser] is gesommeerd door aan hem verzonden brieven en aan hem betekende dwangbevelen. Nu [eiser] daartegen niets heeft ingebracht, is de tijdige sommatie en het in verzuim treden van [rechtsvoorganger eiser] vast komen te staan zodat de gevorderde wettelijke rente voor toewijzing vatbaar is. 5.20. Dat de gemeente terzake van de uitvoering van de bestuursdwangaanschrijvingen beheerskosten in rekening brengt en hiervoor een standaardpercentage hanteert van 15 procent van de hoofdsom komt de rechtbank niet onredelijk voor. 5.21. De rechtbank ziet onvoldoende grond om de gevorderde invorderingskosten volledig toe te wijzen. De rechtbank zal, conform jurisprudentie, aansluiting zoeken bij het rapport Voorwerk II en de invorderingskosten naar redelijkheid en billijkheid bepalen op een bedrag van € 2.682,00 (3 punten x tarief € 894,00). 5.22. De rechtbank concludeert dat de gemeente ter zake van door de aannemer verrichte werkzaamheden aan [eiser] de volgende bedragen heeft mogen doorberekenen: -hoofdsom: € 33.530,31 (€ 65.052,12 - € 31.521,81); -wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 15 december 1999 (dwangbevel 1), 16 november 2001 (dwangbevel 2) en 3 augustus 2001 (dwangbevel 3); -beheerskosten: 15 procent van de hoofdsom: € 5.029,55 -invorderingskosten: € 2.682,00 -explootkosten: € 81,16. -BTW: € 1.854,76 Totaal: € 43.177,78 5.23. Dwangbevel 3 zal buiten effect worden gesteld voor zover bij dat dwangbevel meer wordt gevorderd dan € 31.521,81. De wettelijke rente over dat dwangbevel zal moeten worden berekend over een bedrag van € 31.521,81. 5.24. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden bepaald op: vast recht € 251,00 explootkosten € 84,21 kosten advocaat € 2.682,00 (3 punten x tarief € 894,00). Totaal € 3.017,21 6. De beslissing De rechtbank 6.1. verklaart het verzet tegen het dwangbevel van 30 november 2002 (nummer beschikking: 982496) gegrond en stelt het dwangbevel buiten effect voor zover bij dat dwangbevel meer wordt gevorderd dan € 31.521,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2001; 6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente bepaald op € 3.017,21; 6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier door mr. C. Bouwman op 1 juli 2009. ?