Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3388

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808882/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 januari 2007 heeft appellante (hierna: de Belastingdienst) het aan [wederpartij] toegekende voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2006 herzien en op nihil vastgesteld.


Uitspraak

200808882/1/H2. Datum uitspraak: 22 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Belastingdienst/Toeslagen, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2008 in zaak nr. 07/2058 in het geding tussen: [wederpartij] en appellante. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 januari 2007 heeft appellante (hierna: de Belastingdienst) het aan [wederpartij] toegekende voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2006 herzien en op nihil vastgesteld. Bij besluit van 19 juli 2007 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 oktober 2008, verzonden op 4 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 6 januari 2009 heeft de Belastingdienst desgevraagd nadere gegevens verstrekt. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2009, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schutz, werkzaam in haar dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. S. Wierink, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende, wiens partner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), geen aanspraak op een tegemoetkoming. Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien. 2.2. Aan het besluit van 19 juli 2007 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de partner van [wederpartij] in 2006 geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 had. 2.2.1. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank, door na vernietiging van dat besluit de rechtsgevolgen daarvan niet in stand te laten, heeft miskend dat een voorschot een voorlopig karakter heeft, zodat [wederpartij] daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat dit niet kon worden herzien. 2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr. 200803995/1), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na de verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Dit betekent dat de Belastingdienst met succes betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] aan de omstandigheid dat in het aanvraagformulier voor de huur- en of zorgtoeslag niet is gevraagd naar de verblijfsstatus van de partner, niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het voorschot niet kon worden herzien. 2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 19 juli 2007 daarbij niet in stand heeft gelaten. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, dat alsnog bepalen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2008 in zaak nr. 07/2058, doch slechts zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 19 juli 2007 niet in stand zijn gelaten; III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Larsson-van Reijsen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009 344.