Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3389

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808884/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 juni 2007 heeft appellante (hierna: de Belastingdienst) het aan [wederpartij] verleende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 herzien, vastgesteld op nihil en € 2.716,00 aan uitbetaald voorschot teruggevorderd.


Uitspraak

200808884/1/H2. Datum uitspraak: 22 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Belastingdienst/toeslagen, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2008 in zaak nr. 07/3101 in het geding tussen: [wederpartij] en appellante. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juni 2007 heeft appellante (hierna: de Belastingdienst) het aan [wederpartij] verleende voorschot huurtoeslag voor het jaar 2006 herzien, vastgesteld op nihil en € 2.716,00 aan uitbetaald voorschot teruggevorderd. Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 oktober 2008, verzonden op 4 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit van vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 6 januari 2009 heeft de Belastingdienst desgevraagd nadere gegevens verstrekt. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2009, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schutz, werkzaam in haar dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. S. Wierink, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) heeft de belanghebbende, wiens partner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), geen aanspraak op een tegemoetkoming. Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien. Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag. 2.1.1. Aan het besluit van 23 oktober 2007 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de partner van [wederpartij] in 2006 geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 had. 2.2. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een voorschot een voorlopig karakter heeft, zodat [wederpartij] daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat dit niet kon worden herzien en het uitbetaalde bedrag niet kon worden teruggevorderd. 2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr. 200803995/1), vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, in samenhang gelezen met het vierde lid, van de Awir, voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepaling (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49) kan worden afgeleid dat bedoeld is dat een verleend voorschot kan worden herzien, indien na verlening blijkt dat dit tot een hoger of lager bedrag is toegekend, dan dat waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. Dit betekent dat de Belastingdienst met succes betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] aan de omstandigheid dat in het aanvraagformulier voor de huur- en of zorgtoeslag niet is gevraagd naar de verblijfsstatus van de partner, en dat de Belastingdienst [wederpartij] onvoldoende zou hebben geïnformeerd over de voorwaarden om voor een toeslag in aanmerking te komen, niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het verleende voorschot niet kon worden herzien en het uitbetaalde voorschot niet kon worden teruggevorderd. 2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren. Daartoe wordt overwogen dat het betoog van [wederpartij], onder verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Utrecht en van de rechtbank Rotterdam, dat de rechtbank heeft miskend dat met het besluit van 23 oktober 2007 het gelijkheidsbeginsel is schonden, faalt, reeds omdat deze uitspraken betrekking hebben op herziening van krachtens de Wet op de huurtoeslag toegekende huursubsidie en het bestreden besluit herziening van een krachtens de Awir verleend voorschot huurtoeslag betreft die ter zake een ander regime kent. Voorts kan aan artikel 81 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de wettelijke verplichtingen van echtgenoten onderling regelt, geen aanspraak van een van de echtgenoten op toekenning door de Belastingdienst van huurtoeslag worden ontleend. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2008 in zaak nr. 07/3101; III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Larsson-van Reijsen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009 344.