Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3482

Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.005.895/01, C07/30 (oud)
Statusgepubliceerd


Indicatie

arbeidsongeschiktheid, burn out, aansprakelijkheid, letselschade, bedrijfsongeval


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer : 105.005.895/01 Rolnummer (oud) : 07/30 Rolnummer rechtbank : 527851/05-20693 arrest van de negende civiele kamer d.d. 26 mei 2009 inzake [de werkneemster], wonende te [Woonplaats], appellante, hierna te noemen: [de werkneemster], advocaat: mr. L.S.J. de Korte te ’s-Gravenhage, tegen Stichting De Compaan, gevestigd te Den Haag, geïntimeerde, hierna te noemen: De Compaan, advocaat: mr. P.W.H.M. Willems te ’s-Gravenhage. Het geding Bij exploot van 20 juli 2006 is [de werkneemster] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 18 mei 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [de werkneemster] zeven grieven aangevoerd. De Compaan heeft deze grieven bij memorie van antwoord bestreden. Tot slot heeft [de werkneemster] gefourneerd en is arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. Het hof gaat uit van de feiten, die tussen partijen als over en weer erkend dan wel onvoldoende weersproken vaststaan. Het gaat om het volgende. 2.1 [de werkneemster], geboren op [geboortedatum], is vanaf 1 oktober 1993 tot 1 juni 2003 in dienst geweest van De Compaan. 2.2 In 1993 is [de werkneemster] voor 32 uur per week in dienst getreden als begeleidster bij De Compaan. Deze instelling ondersteunt mensen met een verstandelijke handicap bij het leiden van hun eigen leven. Er maken ongeveer vijftienhonderd mensen gebruik van de ondersteuning. 2.3 Als begeleidster verzorgde [de werkneemster] aanvankelijk verstandelijk gehandicapte jongeren van 10 tot 18 jaar in hun woonsituatie op de sociowoning, locatie Fruinstraat (hierna: de Fruinstraat). Deze sociowoning was in 1992 opgezet in een gewone woonwijk. Het doel daarvan was de kinderen zoveel mogelijk te laten integreren in een normale woonomgeving en leren gebruik te maken van de "normale" faciliteiten in de omgeving (als winkels, buurthuis enz.) Het ging aanvankelijk om kinderen die, ondanks hun verstandelijke handicap, in staat waren om te leren voor zichzelf te zorgen en zo zelfstandig mogelijk te wonen. In de loop der jaren werden niet alleen zulke "leerbare" verstandelijk gehandicapte jongeren geplaatst, maar ook steeds meer jongeren met een andere, ernstiger handicap, die qua zelfstandigheid niet leerbaar waren door de ernst van hun handicap, waaronder autisme, of door gedragsproblemen. 2.4 De begeleiders op de Fruinstraat namen in feite de functie van de vader en moeder in de gewone thuissituatie op zich: zorgen dat de jongeren op tijd opstaan, wassen, eten, opvang na school, recreatie activiteiten organiseren, contact onderhouden met artsen, school, ouders. Huishoudelijke taken als wassen, schoonmaken, koken, boodschappen doen waren onderdeel van de taak. 2.5 Op de Fruinstraat waren twee groepen jongeren (cliënten) gehuisvest: de “blauwe groep” en de “gele groep”. Er waren twee personeelsleden aanwezig voor elke groep. Elke cliënt had een vaste mentor, een personeelslid dat contactpersoon was en de zaken van de betreffende jongere behartigde. Zo werden er zorgplannen geschreven en financiën geregeld. De groep had permanent toezicht nodig. Van de ontwikkelingen in de groep en van de individuen werd dagelijks verslag gemaakt. Door een hoog personeelsverloop en ziekte werden dikwijls invalkrachten ingezet. 2.6 De woning aan de Fruinstraat had drie verdiepingen. Op de eerste verdieping waren de zes slaapkamers van circa 11 m2 voor de blauwe groep. Op de tweede verdieping voor de gele groep. Op de begane grond was voor iedere groep een woonkamer, één speelkamer (die later werd omgebouwd tot eetkamer voor de gele groep, omdat deze cliënten teveel last hadden van het lawaai en de onrust op de groep naast zich), een gezamenlijke keuken, 2 toiletten en een kantoortje voor de begeleiders. 2.7 Voor circa zestien begeleid(st)ers was er één leidinggevende. Daarboven stond een sector manager. 2.8 Er was veel spanning tussen de jongeren onderling en er kwam veel agressief gedrag voor, ook ten opzichte van de begeleiding. [de werkneemster] is in 1996 door een "gedragsmoeilijke" jongen, [A], bedreigd en mishandeld. Na diverse incidenten werd [A] uiteindelijk overgeplaatst naar een instelling waar hij een één op één begeleiding kreeg. Na acht weken kwam hij weer terug naar de Fruinstraat. 2.9 In het beoordelingsformulier van [de werkneemster] van 3 oktober 1996 is onder meer vermeld: “[de werkneemster] is een lange poos "uit balans" geweest wat zijn weerslag had op het werk. In deze periode was [de werkneemster] labiel en snel overbelast als het ging om de begeleiding van de kinderen. Taken zijn door collega's overgenomen (mentorschappen) en op sommige momenten werd [de werkneemster] ontzien. Deze situaties heeft een aantal maanden geduurd. [de werkneemster] heeft de neiging om negatieve ervaringen groter te maken dan positieve ervaringen. Over het algemeen toont [de werkneemster] weinig initiatief in het werk maar draagt zeker wel haar "steentje" bij als er iets gerealiseerd moet worden. Het is jammer dat [de werkneemster] de neiging heeft om op te geven als haar iets niet lukt of als iets teveel moeite kost. Mai ontneemt [de werkneemster] zichzelf hiermee de kans om te groeien in het werk.(…) [de werkneemster] heeft voorkeur voor kinderen die niet te gecompliceerd (gedrag) in elkaar zitten, extreem gedrag en agressie vormen een probleem voor haar.(…) Conclusie/Advies: [de werkneemster]'s kwaliteit ligt bij de individuele begeleiding van kinderen die geen "extreem" gedrag laten zien (…).” 2.10 Aanvankelijk was [de werkneemster] begeleidster van de blauwe groep. Rond 1998 is zij begeleidster geworden van de gele groep. De gele groep bestond uit autistische kinderen/ pubers (leeftijd van 8 - 17 jaar; kinderen derhalve met een zware handicap). 2.11 In 1999 is de arbeidsomvang van [de werkneemster] van 32 uur per week naar 24 uur per week teruggegaan, om de opleiding HBO-Jeugdwelzijnswerk te volgen (één dag per week). 2.12 De agressie en het geweld namen toe nadat in de loop der jaren steeds meer jongeren met ernstige gedragsproblemen op de Fruinstraat werden geplaatst. Veel jongeren hadden daardoor veel aandacht nodig. Er was sprake van personeelsgebrek door een groot personeelsverloop. In 1999 zat [de werkneemster] het langst op de Fruinstraat en vaak waren er zelfs in het geheel geen invalkrachten te krijgen, vanwege de slechte reputatie die de Fruinstraat - ook onder invalkrachten - binnen De Compaan kreeg. Geen van de collega's met wie [de werkneemster] was begonnen bij de Fruinstraat werkte daar toen nog. 2.13 De ontstane problemen werden regelmatig naar voren gebracht in het teamoverleg. De problemen werden door het personeel ook bij herhaling bij De Compaan aan de orde gesteld. 2.14 In het verslag van het functioneringsgesprek van 22 februari 1999 is onder meer geschreven: “Op dit moment zijn er veel vacatures op de autistengroep. [de werkneemster] ervaart dit als een grote last op haar schouders, m.n. de verantwoording voor het inwerken van nieuwe collega's. (…) [de werkneemster] krijgt werkbegeleiding van [B] waarin de begeleiding van de jongens aan de orde komt en m.n. de begeleiding van [C] een extra aandachtspunt is. [de werkneemster] ervaart deze begeleiding als prettig.(…) De rommeligheid in huis irriteert [de werkneemster], het is een opeen stapeling van kleine dingen. Kan je met zoveel invalkrachten verwachten dat het netjes is in huis?” 2.15 [de werkneemster] heeft bij brief van 7 maart 1999 aan haar leidinggevende, mevrouw [de leidinggevende], onder meer geschreven: "Ik schrijf je mijn gevoelens en ideeën/meningen middels deze brief omdat ik ze nu duidelijk op een rijtje heb en ik je verbaal toch niet "aankan". (…) Zoals je begrepen hebt - middels mijn telefoontje - zit het me ontzettend dwars hoe alles op de Fruinstraat verloopt. De organisatie, de samenstelling van de groepen - met alle moeiten van dien - de agressie van de kinderen geldgebrek, tijdgebrek enz enz. Je moet je elke dag maar behelpen en zorgen dat je de dag een beetje leuk doorkomt met de kinderen zonder konflikten. Elke dag "gewoon" je schouders eronder zetten terwijl de één na de ander een bui heeft en je de tijd en energie niet meer over hebt voor andere zaken die ook allemaal geregeld moeten worden. (…) Waarschijnlijk zul jij het niet zo snel horen, omdat jij meestal zegt dat het aan de persoon zelf ligt en je daarmee het stempel “onprofessionele groepsleider" opgelegd krijgt en daarna niet meer echt serieus genomen wordt; Er wordt dan slecht naar je geluisterd en je mening telt eigenlijk nauwelijks. Afijn, dat ik zo denk wist je natuurlijk al. Ik vind het nu zo frustrerend te merken dat het bij collega's net zo gebeurd. En dat je door jou oordeel je bij mensen al de moed in de schoenen doet zinken. Mensen durven al niet eens meer hun mening te uiten over hoe ze eigenlijk in hun werk staan (terugkomst [A]). Ik heb gehoord van je gesprek met [D]. Dat is ongeveer gelijk aan mijn situatie jaren geleden waardoor ik ‘t allemaal niet meer zag zitten. De terugkomst van [A] zie ik met angst en beven tegemoet. De groepsleiding van blauw ook, maar niemand mag zeuren. (…) De meest extreme dingen gebeuren en de woonsituatie is zo dat je het haast niet kunt voorkomen. (…) We zijn zo langzamerhand toe aan een separeerruimte in de sociowoning… Je moet nl. uitkijken dat je niet v/d trap gegooid wordt of je door ‘t geweld zelf i/h ziekenhuis ligt (of erger). En dan geen steun ondervinden als ’t je gebeurt, nee dan faalde je als groepsleider. Jij hebt ‘t verkeerd aangepakt… Sorry, maar ik vind het zo wel een hele onplezierige werksituatie geworden. En ik niet alleen want wie hebben er al niet de benen genomen en/of zijn het van plan te gaan doen? (…) Het spijt me maar ik kan zo momenteel niet verder. Elke werkdag wordt ik weer in bepaalde dingen gefrustreerd en ik merk dat op een gegeven moment de koek op is. Ik zie het even niet meer zitten en hoop dat er iets gaat veranderen want anders stap ik óók op. (…) Het spijt me dat ik je dit ook nog ‘es in je schoenen schuif maar m’n geweten en verantwoordelijkheid verplichtten me dit. En ik kan het niet meer aan. (…) Omdat het m’n functioneren zo beïnvloed, ik er even afstand van wil nemen en ik thuis er dag en nacht mee bezig ben, kies ik ervoor me ziek te melden m’n komende 3 werkdagen. Om er niet meer in m’n huisje alleen mee rond te piekeren maar afleiding te zoeken en het te bespreken buiten Den Haag. Hopelijk kijk ik er na die tijd minder zwart tegenaan maar mijn gevoel, de kern v/d zaak blijft." 2.16 In 1999 heeft het voltallig personeel van de Fruinstraat de (toenmalige) sectormanager, [E], onder meer geschreven: “Wij, het personeel van de sociowoning Fruinstraat, willen je laten weten dat wij ons grote zorgen maken en enorm bedreigd voelen door de toenemende agressie van cliënten in onze werksituatie. Er gaat geen dag meer voorbij zonder een stevige confrontatie met een van onze cliënten. De laatste tijd loopt het regelmatig uit de hand. Om je een paar voorbeelden te geven: • De afgelopen maand hebben 5 collega's zich in een ziekenhuis tetanus- injecties moeten laten geven naar aanleiding van bijtwonden door (3 verschillende) cliënten; • Een collega is tijdens een slaapdienst zodanig toegetakeld door een cliënt dat zij de volgende ochtend een specialistische behandeling moest ondergaan in het ziekenhuis; • Een andere collega heeft gekneusde ribben overgehouden n.a.v. een confrontatie. Door de diverse confrontaties lopen wij vaak met blauwe plekken rond. Het gaat ons nu te ver!! Buiten het feit dat de meesten van ons bewust gekozen hebben voor het werken op een sociowoning, waar je niet zulk extreem problematisch gedrag verwacht, hebben we er grote moeite mee dat er geen faciliteiten zijn (en gecreëerd worden) om goed met agressie om te gaan. Onze werkplek is ingericht als sociowoning. Het is niet "gebouwd"op agressie. Daar lopen wij, als werknemers, vrijwel dagelijks tegen aan. Dat het huis niet berekend is op agressieve cliënten zorgt voor veel problemen. De cliënten, wij, maar ook de buurtbewoners zijn hier de dupe van. (Incidenten met cliënten hebben regelmatig klachten uit de buurt tot gevolg.) De praktijk is nu, dat als een cliënt "een bui" heeft, hij/zij naar z'n slaapkamer gebracht moet worden: 1 of 2 etages hoger. Omdat we het hier over gedragsmoeilijke pubers hebben kun je je voorstellen dat dat met veel getrek, gesleep, geschop enz. enz. gepaard gaat. De trap is in die omstandigheden levensgevaarlijk!! (Niet alleen voor de clienten maar bovenal voor het personeel!) Onze personeelsbezetting is niet op deze agressie ingesteld. Het gebeurt regelmatig dat je alleen in huis bent of de collega op wie je een beroep zou kunnen doen onbereikbaar is (deze hoort je op de andere verdieping niet). Wanneer het mogelijk is proberen de personeelsleden van beide groepen wel voor elkaar bereikbaar te zijn, indien nodig. Ongemerkt heeft de dreiging van agressie zo heel veel impact op de cliënten van beide groepen. Het gebeurt namelijk regelmatig dat de groep om die reden niet weg (naar buiten) kan. We vinden het geen goede zaak dat de overige cliënten zo de dupe worden. Sowieso zijn we van mening dat de invloed van agressie op de medebewoners erg groot is. We merken dat negatief/agressief gedrag elkaar versterkt en door groepsgenoten wordt overgenomen. Bepaalde autisten gaan zich op een agressieve manier in het conflict mengen. Er is meestal niet genoeg personeel om de bewonersgroep(en) op de achtergrond te begeleiden, met alle gevolgen van dien. De agressie van veel van onze cliënten beïnvloed ons werkplezier negatief. Het feit dat er al zoveel collega's ontslag hebben genomen, toont dit ook aan. De werkomstandigheden zijn niet meer wat ze geweest zijn. Het hebben van een kantoorruimte waarbij je ook nog enig overzicht kunt behouden over de groep lijkt ons geen overbodige luxe. Nu liggen er plannen om deze ruimte in te gaan richten als "leefgroep" voor een cliënt die met zijn gedrag voor veel problemen zorgt en een negatieve impact heeft op de algehele levenssfeer in huis. Wij hebben het idee dat de cliënten boven de nodige goede werkomstandigheden gaan. Daarnaast zijn wij van mening dat het uit pedagogisch oogpunt niet gewenst is om cliënten, ingeval van een bui, op hun kamer uit te laten razen. Los van de schade die dat kan toebrengen op hun kamer, is een slaapkamer een ruimte waarin een cliënt zich comfortabel moet kunnen voelen, het is voor hen het enigste stukje ruimte dat van hun is. Dit pleit er ons inziens voor dat er, samen met de arbeidsomstandigheden voor het personeel, een aparte ruimte komt om cliënten, ingeval van een bui, onder te kunnen brengen. Een aantal maatregelen zouden we in ieder geval gerealiseerd willen zien opdat wij ons werk goed uit kunnen voeren: • Een afzonderingsruimte op de begane grond; • Een agressie-cursus; • een 2/2 bezetting (altijd met z'n tweeën op de groep); • een achterwacht voor de nachtelijke uren; • Goede middelen voor een effectieve communicatie. Al met al zijn er diverse aspecten die ons het werken onaangenaam zwaar maken op de Fruinstraat. Wij zouden graag op korte termijn verbetering willen zien in onze werksituatie. Wij nodigen je hierbij uit om in een gesprek onze problemen en wensen toe te lichten”. 2.17 Naar aanleiding van de sub 2.16 geciteerde brief heeft een gesprek plaatsgevonden met de sectormanager, en is een aantal maatregelen getroffen, waaronder het aanstellen van een teamcoach. 2.18 In de afrondingsrapportage van de coach, mevrouw [F], van oktober 1999 is onder meer vermeld: “Vanaf juni '99 ben ik aangesteld voor het coachen en ondersteunen van het blauwe team (voor 75 uur = gemiddeld drie maanden zes uur in de week). (…) Nadat ik de verschillende teamleden en het werken in de sociowoning wat beter had leren kennen, viel mij op dat er vanuit het team twee kern-problemen gesignaleerd werden: ? Wij voelen ons niet veilig. Bij een tweetal bewoners is er sprake van ernstige gedragsproblemen. Er is niet altijd genoeg personeel en het gebouw is niet ingericht op deze problemen (bijv; de slaapkamers zijn boven en er is geen time-out ruimte) ? We functioneren niet als één team. Er wordt niet duide¬lijk overgedragen, de draagkracht is verschillend, niet iedereen houdt zich aan dezelfde regels, ieder heeft een eigen manier van werken, etc.(…) ? Er is inderdaad nog geen sprake van een stabiel, goed functionerend blauw team op de Fruinstraat. Er zijn veel personeelswisselingen geweest en veel teamleden zijn nog zoekende naar hun eigen manier van handelen. In plaats dat dit met elkaar besproken wordt, ergert men zich aan elkaars handelen en komt kritiek niet op de juiste plek terecht. ? Het team kan zichzelf niet sturen, omdat de verschillende teamleden zich nog te afhankelijk opstellen. Men voelt zich niet verantwoordelijk voor de taken die bij de functie horen. Wanneer niet duidelijk is wat er precies van iemand verwacht wordt, worden taken naast zich neer gelegd, in plaats van dat er om uitleg gevraagd wordt. ? Op deze manier worden gemaakte afspraken niet altijd nagekomen. Tussen het hoofd en het team ontstaat er onduidelijkheid. Teamleden vragen bijna niet om hulp of steun en voelen zich vervolgens niet door het hoofd gesteund. ? Aan de andere kant heeft men snel de indruk dat beslissingen zomaar ineens genomen worden. Het team voelt zich vervolgens gepasseerd en is niet voldoende gemotiveerd om mee te denken. ? Naast de algemene regels zijn er heel veel regels die voor de cliënten zijn opgesteld. Over het algemeen vindt men wel dat er zo nu en dan van afgeweken mag worden, maar er wordt te weinig met elkaar besproken waarom dit gebeurd is. Het gevolg is dat het team klaagt niet 'op één lijn' te staan. Daarnaast wordt er bijna niet gediscussieerd over regels die al heel lang gangbaar zijn. Aan de andere kant worden er vrij makkelijk nieuwe regels 'bijgemaakt'. ? De gedragsproblematiek van de jongeren kan vrij heftig zijn. Het team is op zoek naar middelen om zichzelf veiliger te voelen (manier van aanpak, afzonderingsruimte, achterwacht, etc.). Er wordt te weinig ingegaan op het waarom van bepaald gedrag en hoe dit te voorkomen. Het leek vooral belangrijk om eerst in te gaan op de verwachtingen die de teamleden hadden ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het hoofd. Andersom moest ook duidelijk worden wat het hoofd van de verschillende begeleiders en het team als geheel verwachtte. (…) Suggesties voor ondersteuning of verandering: T.a.v. gedragsproblemen en veiligheid: Het team heeft gelijk dat het gebouw niet een ideale lokatie is om jongeren met gedragsproblemen in te begeleiden. Maar zolang er geen mogelijkheden lijken te zijn voor een grondige verbouwing moet er naar alternatieven gezocht worden. Ik denk bijvoorbeeld aan; het dragen van een alarmbel, zodat collega's elkaar kunnen horen en op tijd kunnen inspringen. Door te erkennen dat het gebouw zijn gebreken heeft en het gevoel van het team serieus te nemen (er is een brief geschreven naar de directie en vervolgens is er een bespreking over geweest), heb ik het idee dat er al een bepaalde druk/irritatie is weggenomen. Daarnaast zal men zich veiliger voelen als men zich zekerder voelt. Niet alleen leren hoe je moet reageren op agressie, maar ook begrijpen van het waarom van het gedrag van de jonge¬re en hoe dit te voorkomen. Dit kan door een cursus agressie (is al aangevraagd), maar ook door het onderwerp en het eigen handelen bespreekbaar te maken (intervisie en/of supervisie). Als er een vervolg komt aan de ondersteuning van het blauwe team zou hiermee een begin gemaakt kunnen worden.(…) Signalen/gevoelens van onvrede moeten direct aan het hoofd gemeld worden. Vooral als een hoofd op afstand functioneert kan er niet direct aangevoeld worden dat er iets mis is. (…) Het hoofd moet er niet te snel vanuit gaan dat het team be¬paalde zaken/afspraken begrepen heeft. Dit voortdurend (zeker in het begin) aftasten.” 2.19 Mevrouw[F] voornoemd heeft op 13 januari 2000 een aantal aanbevelingen gedaan aan De Compaan, kort gezegd, voor het vergroten van de veiligheid van de teamleden, de zelfstandigheid van de individuele begeleider en van de professionalisering van het team. 2.20 Op 10 december 1999 heeft de heer [sectormanager], (de nieuwe) sectormanager van De Compaan, naar aanleiding van klachten van de ouders van een cliënt, [G], aan mevrouw [I], gevraagd de kwaliteit van de zorg-en dienstverlening op de Fruinstraat te onderzoeken. In haar verslag van 17 januari 2000 is onder meer het volgende vermeld: “Het werken volgens de zorgplannen is niet geïntegreerd in de woning. De werkdoelen zijn niet bij alle begeleiders bekend en men loopt achter met de evaluaties. Het team is niet in staat om de methodiek toe te passen in de dagelijkse praktijk. Uitvoering is te veel afhankelijk van de directe aanwijzingen door het hoofd. Dit wordt bevestigd door de ortho-pedagoog.(…) Op deze woning zijn veel wisselingen van begeleiders geweest. In 1999 werkten er (inclusief flex-werkers en uitzendkrachten) 65 verschillende begeleiders op de groepen. Men voorzag in voldoende begeleiders via Bureau Flex en de Uitzendbureau' s Randstad, Start en Medimax. Welk kwalificaties deze begeleiders hadden, is niet onderzocht. (…) De belangrijkste knelpunten waren, volgens de medewerkers, dat zij steun en betrokkenheid misten van de leidinggevende en dat er communicatieproblemen waren. De aard van de communicatieproblemen is dezelfde als die door de ouders wordt genoemd. Ook nu nog zijn de bovengenoemde knelpunten aan de orde. Eind januari is daarover een vergadering gepland met het hele team. Een door de begeleiders uitgesproken knelpunt is dat de coördinerend begeleider te veel op kantoor zit en teveel op afstand betrokken is bij de groepen. Bovendien zou zij moeite hebben met het aanspreken van mensen. (…) [F] schrijft in haar eindverslag (oktober 1999): "Naast de algemene regels zijn er heel veel regels die voor de cliënten zijn opgesteld. (...) Daarnaast wordt er bijna niet gediscussieerd over regels die al heel lang gangbaar zijn. Aan de andere kant worden er vrij snel nieuwe regels bijgemaakt." Het is mogelijk dat het maken en toepassen van veel regels gebaseerd is op de behoefte om veel controle te hebben over de omgeving of over de cliënten. Vervolgens schrijft zij:" De gedragsproblematiek van de jongeren kan vrij heftig zijn. (...) Er wordt te weinig ingegaan op het waarom van dit gedrag en hoe dit te voorkomen". Het is mogelijk dat dit leidt tot onnodige escalaties van gedrag en conflicten tussen begeleiders en cliënten.” 2.21Op 31 januari 2000 heeft het personeel van de Fruinstraat met sectormanager [sectormanager] nader gesproken. In het gespreksverslag is onder meer vermeld: “Dit overleg vindt op initiatief van de teams van de Fruinstraat plaats. Zij willen overleg met het sectorhoofd over de huidige situatie op de Fruinstraat.. De teams van de Fruinstraat geven aan dat deze niet meer werkbaar en beheersbaar is. Het grote probleem is de situatie rondom [G] en zijn ouders. Ben erkent dat er een probleem is en geeft aan dat er momenteel al gesprekken plaats vinden met de ouders. Verder zet hij de plannen uiteen om het probleem op te lossen. Korte termijn 1 Het personeel voelt zich niet voldoende gesteund vanuit de organisatie en voelt zich in de begeleiding onmachtig. Dit wordt aangepakt door het per 1 februari aanstellen van een coach, voor 24 uur per week een jaar lang. Dit wordt [J] (al bekend als trainer fysieke weerbaarheid). Hij loopt mee op de groep en geeft concrete ondersteuning in het omgaan met agressie en moeilijk verstaanbaar gedrag. Ook heeft hij de gelegenheid gekregen veranderingen aan te brengen in de huidige manier van werken wanneer hij dat nodig acht. Daarnaast wordt er een kernteam opgericht, met als spil de persoonlijk begeleider, dat zich richt op de zorg rondom [G]. Dit heeft [sectormanager] volgende week gerealiseerd.(…) Lange termijn De vraag is of de Fruinstraat geschikt is voor de doelgroep die er nu zit en of deze doelgroep een meerwaarde ontleent aan de Fruinstraat. Duidelijk is dat agressief gedrag niet te hanteren is in pand. Dit alles gaat onderzocht worden. [sectormanager] geeft aan vertrouwen te hebben in de teams Daarnaast ziet hij punten die verbeterd moet worden. De teams vragen beter op de hoogte gehouden te worden van de stappen die [sectormanager] neemt. Hij zal dit via [de leidinggevende] doen. Op de vraag of dit alles genoeg is om verder te gaan, werd gereageerd met gemengd gevoel. De plannen klinken goed, maar concreet is er voor dit moment geen oplossing. Verder wordt de twijfel uitgesproken, of de situatie dusdanig is dat er nog een basis is om verder te gaan.” 2.22 Eveneens op 31 januari 2000 heeft het personeel van de Fruinstraat een verklaring ondertekend, inhoudende dat het volledig achter de teamleider mevrouw [de leidinggevende] staat. 2.23 [sectormanager] en [de leidinggevende] hebben het personeel van de Fruinstraat bij memo van 8 februari 2000 onder meer het volgende bericht: “Hierbij de afspraken zoals we hebben gemaakt in het overleg van 31 januari jongstleden. De meeste afspraken zijn inmiddels in gang gezet. Ik begrijp dat jullie nu reeds twee jaar met deze situatie worstelen. lk heb daarom een aantal maatregelen genomen die op de korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Een van de belangrijkste punten is gelegen op de wat langere termijn. Dit is het zoeken naar een andere huisvesting voor de Fruinstraat en het opnieuw bezien van het huisvesten van de twee verschillende doelgroepen die nu wonen in de Fruinstraat. Dit zijn punten die ik helaas niet op korte termijn kan realiseren” In het bij de memo behorende plan van aanpak is onder meer vermeld: “Er wordt een interne coach aangesteld. Deze coach is 24 uur beschikbaar. Van deze 24 uur zal hij 20 uur fysiek aanwezig zijn op de Fruinstraat.(…) De taak van de coach is de volgende: (…) het team te coachen bij de omgang met moeilijk verstaanbaar gedrag en een situatie te creëren waarin een veilig werkkli¬maat wordt ervaren.(ook door aanpassingen in het gebouw) (...) Na drie maanden vindt er een evaluatie plaats. In samenspraak met het hoofd en het team zullen de evaluatie¬criteria worden vastgesteld.” 2.24 In de lijst met actiepunten van 28 februari 2000 is onder meer vermeld: “3. Kwaliteit en wisselingen van de begeleiders: In het afgelopen jaar zijn er veel personeelsleden vertrokken, aangenomen en vervolgens weer vertrokken. Het inzetten van invalkrachten ondermijnt de continuïteit, doet een groot appèl op cliënten (onveilig, meer gedragsproblemen) en vast personeel (werkdruk) en levert minder goede zorg. Voor de komende periode zijn weer personeelswisselingen te verwachten.” 2.25 De Compaan heeft in haar brief van 13 maart 2000 aan de Inspecteur voor de Gezondheidszorg onder meer vermeld: “Naar aanleiding van uw brief van 9 februari jongstleden zend ik u hierbij het plan van aanpak met betrekking tot de voorziening de Fruinstraat.(…) Naast het noemen van de maatregelen wil ik ook graag vertrouwelijk ingaan op de oorzaken van de ontstane situatie zoals ook geschetst in de rapportage van mevrouw [I]. Oorzaak 1 Plaatsing van twee doelgroepen in een woonomgeving die niet optimaal is. De twee doelgroepen cliënten die nu in de Fruinstraat wonen beïnvloeden elkaar ongunstig.Vijf cliënten hebben behoefte aan een gestructureerde omgeving en zes cliënten hebben een stoornis in het autistisch spectrum. In praktijk blijken deze met name jonge mensen elkaar te veel in de weg te zitten. Om te zorgen dat de groepen elkaar niet te veel belemmeren is ervoor gekozen om het pand te verbouwen en drie afzonderlijke huiskamers te creëren. Dit heeft ertoe geleid dat het pand erg onoverzichtelijk is geworden. Oorzaak 2 Door een groot verloop is er een team ontstaan dat bestaat uit relatief jonge mensen Geconstateerd moet worden dat zij hard werken maar niet altijd in staat zijn op een juiste wijze de begeleiding vorm te geven. De aansturing van de leidinggevende wordt daarbij als onvoldoende ervaren. Oorzaak 3 Een aantal cliënten in de Fruinstraat hebben moeilijk verstaanbaar gedrag. Deze cliënten en hun ouders/verwanten vragen een bijzonder groot incasseringsvermogen van de begeleiders. Daarnaast is een zeer gerichte en systematische aanpak noodzakelijk.” 2.26 De Klachtencommissie van De Compaan heeft op 30 maart 2000 een klacht van de ouders van voornoemde [G] gegrond geoordeeld en daartoe onder meer overwogen: “’De klacht valt uiteen in 10 hoofdzaken, zoals die in de rapportage van mevrouw [I] zijn gerangschikt: (…):Onvoldoende gekwalificeerde begeleiders en teveel wisseling in bezetting;(…) Zij [hof: de Klachtencommissie] heeft geconstateerd dat door het management op systematische wijze wordt gewerkt aan het wegnemen van de oorzaken die tot de klachten hebben geleid en dat door wijziging in de personele bezetting, coaching van de begeleiders en door verandering van de feitelijke huisvestingssituatie mag worden verwacht dat binnen afzienbare tijd een dusdanige verbetering zal zijn bereikt dat de klachten zijn weggenomen. (…)” 2.27 In het verslag werkbegeleiding van 12 mei 2000, opgesteld door mevrouw [K], hoofd sociowoning Fruinstraat, en gericht aan [de werkneemster], is vermeld: “In ons gesprek van vandaag hebben we gesproken over burn-out. Jij geeft zelf aan geen energie meer te hebben. Je hebt je lange tijd binnen de hectische situatie in de Fruinstraat staande weten te houden met uitzicht van een nieuwe start op een andere locatie. Deze week werd duidelijk dat dit plan wat langer op zich laat wachten dan oorspronkelijk gepland. De verhuizing vind pas plaats medio october 2000. Voor jou zo bleek in de vergadering deze week was dat moeilijk. Op dat moment constateerde ik dat jij opgebrand bent. Jouw verhaal vandaag was een bevestiging. Je geeft aan al enige tijd klachten te hebben. Dit uit zich o.a. in het geen zin meer hebben in het ondernemen van activiteiten, moe zijn en het feit dat dingen je frustreren en je ze vervolgens weer mee naar huis neemt. Ik heb het vergeleken met een ballon die je opblaast. Blijf je blazen knalt de ballon, neem je lucht/gas terug neemt een ballon zijn oorspronkelijke vorm weer aan. Voor ons werd duidelijk dat voor jou de rek er uit is. De ballon staat op springen. De vraag aan jou was "Hoe nu verder?". Je opperde zelf het idee vaker gesprekken te hebben. Echter zo kwamen wij samen tot de conclusie dat dat niets verandert aan de situatie waarin je nu werkt. Die blijft zo. Wat dan? Zelf gaf je aan al wel eens gesolliciteerd te hebben en dat je wel eens om je heen kijkt naar andere mogelijkheden. Ik heb je het volgende voorstel voorgelegd: "Hoe vind je het om tijdelijk ergens anders aan het werk te gaan om zo uit de situatie te stappen en je persoonlijke rek weer terug te krijgen? Tevens gaf ik aan dat een frisse start tot de mogelijkheden behoort in de Arch van Lieflandstraat medio october”. Met dit voorstel was je erg blij en het zorgde bij jou zichtbaar voor opluchting.” 2.28 Op 21 mei 2000 is [de werkneemster], vanwege psychische klachten, arbeidsongeschikt uitgevallen. Daarna heeft zij wel enige tijd op arbeidstherapeutische basis als secretaresse voor De Compaan gewerkt, maar de werkzaamheden van begeleider heeft [de werkneemster] niet meer hervat. 2.29 Naar aanleiding van de sub 2.25 genoemde brief heeft de Inspecteur voor de Gezondheidszorg De Compaan bij brief van 26 mei 2000 onder meer geschreven: “De door u ingezette maatregelen kan ik ondersteunen en ik hoop dat er positieve resultaten behaald zullen worden. (…) Ook heb ik van mevrouw [K] vernomen dat er momenteel maatregelen getroffen worden om het afzonderen in de Fruinstraat op een veiliger wijze te laten plaats vinden. Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat er veel acties ondernomen zijn en dat het veranderingsproces in gang is gezet.” 2.30 In het “Evaluatierapport [G]”, dat ziet op de periode van 1 april 2000 tot en met 7 september 2000, is onder meer vermeld: "Ten tijde van het aantreden van de coach was mevr. [de leidinggevende] het hoofd van de voorziening. M.i.v. medio maart 2000 is er een wisseling geweest van leidinggevende. Mevr. [K] is m.i.v. 01-04-2000 het hoofd van sociowoning Fruinstraat. Het aanstellen van dit hoofd had een aantal gronden: - Het voorgaande hoofd was niet meer in staat om door een aantal factoren de klachten op een adequate wijze aan te pakken. (…) Deze nog te bewijzen capaciteiten waren nodig om de situatie in de sociowoning met behulp van de coach ten positieve te keren. (…) Begin maart is expliciet aangegeven dat onder de gegeven omstandigheden nauwelijks sprake kon zijn van begeleiding op een behoorlijk kwalitatief niveau. Toen al begon het tekort aan personeel steeds nijpender te worden. De "neerwaartse spiraal” ondanks alle voornemens begon zicht te ontwikkelen. (…) Tussen 18 augustus en 23 augustus is besloten, wegens structureel personeelsgebrek, om de Blauwe groep te ontmantelen." 2.31 Verzekeringsarts [L] van Cadans heeft op 28 juni 2001 over [de werkneemster] onder meer gerapporteerd: “Betreft een thans 32-jarige verpleegkundig begeleidster die uitgevallen is vanwege psychische klachten. Blh claimt energieverlies en spanningsklachten en labiliteit waardoor zij sociale contacten vermijdt. Bij onderzoek zijn er tekenen van dysthymie. Vanuit het dagverhaal komt er een, bij het ziektebeeld passend, energieverlies naar voren. Blh moet hierop beperkt belastbaar geacht worden qua omgang met werkdruk, dwingend werktempo, conflicthantering en conflicterende functie-eisen, alsmede werkuren, zoals in detail verwoord in het FIS-BP geldig per EWT.” en vervolgens op 12 december 2002 onder meer: “2.2.2.Anamnese Huidige claimklachten: "depri en down". Kan moeilijk in slaap komen en wordt vaak wakker. Geen energie. Ziet overal tegenop_ Wil geen mensen zien. “Ik verschans me, en blijf gewoon in bed liggen". Belanghebbende vraagt zich af hoe ze nu verder moet... Zij vraagt zich af of de afdeling, PR&Communicatie, waar ze zit wel goed voor haar is ("heel hectisch"). Beloop: "ging al de hele tijd moeizaam". "Kreeg m'n werk niet af, liep maar te jagen om het werk af te krijgen". Kreeg last van stressklachten: heel veel piekeren (aan werk denken), hartkloppingen, 's nachts wakker liggen. Meldde zich daarop ziek. Week weggeweest: "ging goed", kon zich ontspannen, kon slapen, en dacht niet hele tijd aan het werk. Bij terugkomst weer er piekeren… Belanghebbende heeft hierop contact bezocht met de bedrijfsarts maar die kan haar pas eind december zien. Belemmeringen: energie, omgang met drukte. (…) 3 DIAGNOSE 80P619: surmenage, met dysthyme kenmerken.” 2.32 De psychologe die [de werkneemster] heeft behandeld, drs. [de psycholoog], heeft op 2 januari 2006 onder meer geschreven: “In juli 2000 is mw. [de werkneemster] naar mij doorverwezen, door de bedrijfsarts, voor psychologische behandeling in verband met de volgende klachten: chronische vermoeidheid, verminderde draagkracht, zelfvertrouwen en assertiviteit, onzekerheidsgevoelens, spanningshoofdpijn, concentratieproblemen, geheugenproblemen, slapeloosheid, faalangst, sociale angst, paniekaanvallen, emotionele labiliteit, depressieve gevoelens, verlaagde frustratietolerantie, negatief (irrealistisch) denken. Deze klachten wezen op de diagnose van burnout. Uit de anamnese is gebleken dat haar werkgerelateerde problemen zijn ontstaan door, naar haar zeggen, slechte werkomstandigheden, -voorwaarden en -verhoudingen; voornamelijk langdurende en zeer lage personeelsbezetting met als gevolg vaak moeten overwerken en haar gevoel van onbegrip en niet serieus genomen worden door de leidinggevenden. De bovengenoemde werksituatie en haar gevoelens van frustratie in combinatie met haar sterke verantwoordelijkheidsgevoel voor het welzijn van de cliënten en haar subassertieve persoonlijkheid hebben geleid tot burnout klachten. (…) Door de vermindering van de klachten is mw. [de werkneemster] in oktober 2000 begonnen te reïntegreren. Ze leerde haar stresssignalen te herkennen en beter ermee om te gaan. Ze voelde zich geleidelijk aan minder moe, haar zelfvertrouwen is toegenomen, ze kon zich beter ontspannen, beter relativeren en positiever denken. Ons laatste gesprek vond plaats begin 2001.” 2.33 [M], arts- medisch adviseur van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (“NCvB”) heeft op 9 februari 2006 geadviseerd over de medische situatie van [de werkneemster]. Daarbij heeft[M] zich gebaseerd op de notities van de bedrijfsarts en gegevens van de huisarts, evenals op een beschrijving van de werkzaamheden conform het (niet in het geding gebrachte) “rapport BBZ”.[M] heeft geconcludeerd: "Bij cliënte is er sprake van arbeidsgerelateerde spanningproblematiek cq burnout, waardoor zij haar werk als verpleegkundige en later als secretaresse niet meer kan verrichten. Er zijn geen sprake van relevante expositie die buiten het werk gelegen is. Alle door het NCvB in de registratie-richtlijnen voor beroepsgebonden burnout zijn in grote mate aanwezig." 2.34 Twee voormalige collega’s van [de werkneemster], mevrouw [N] en mevrouw [O], hebben over hun ervaringen op de Fruinstraat verklaringen afgelegd. Mevrouw [N] heeft onder meer verklaard: “Ik ben zelf op 15 augustus 1998 als stagiaire begonnen op de gele groep (de autistengroep). Hoewel ik geen enkele ervaring had, stond ik tijdens mijn derde dienst een onbekende invalkracht in te werken, aangezien er niemand anders was om die dienst te draaien. Kun je nagaan; nieuwe stagiaire met onbekende invalkracht op een agressieve autistengroep. Natuurlijk klaagde het team hierover; dit kon immers niet, maar [de leidinggevende] ([de leidinggevende], was leidinggevende) veegde dit van tafel en zei dat het niet anders kon en anders moest er maar iemand van het team terugkomen (wat niemand kon, want iedereen liep al op zijn tenen). Binnen een paar maanden ging bijna het hele team weg (4 man, eigenlijk vrouw), omdat zij niet wilden werken in een klimaat waar agressie dagelijkse kost was en waarin de leiding vond dat je niet moest zeuren/aanstellen. Wie overbleven waren: [de werkneemster], [P] en ik. Tussendoor zijn er nog een aantal nieuwe collega's gestart, maar deze waren snel weg omdat ze niet met de agressie konden omgaan en hier ook niet in begeleid werden. Uiteindelijk hadden we een vast team: ik, [de werkneemster], [P], [Q], [R], stagiaire [S] en [T] (onervaren invalkracht). Op 1 of andere manier hebben wij al die tijd stand gehouden. Voornamelijk lag dit aan onze karakters; op [de werkneemster] en [T] na, waren we sterke, bijdehante persoonlijkheden die zich niet de kaas van het brood lieten eten en ook vaak tegengas gaven, vooral tegen [de leidinggevende] (leidinggevende.) [de werkneemster] was anders; nam het mee naar huis en kon het moeilijk van zich af zetten. Ook kon ze er niet echt op het werk over praten. Natuurlijk wel met ons (en daardoor heeft ze het ook zo lang volgehouden; ze kon zich immers aan ons optrekken), maar niet met de leidinggevende. [de leidinggevende] gaf haar altijd het gevoel te zeuren en dat ze maar wat anders moest zoeken als ze het niet aankon. Tenminste dit gevoel kreeg ik. Maar [de leidinggevende] had eigenlijk wel op iedereen commentaar, want toen ze doorkreeg dat ik formeel leider was op de woning, kreeg ik een onverwachts functioneringsgesprek waarin ik van alles kreeg te horen, wat wel niet fout aan mij was. Maar ik liet dit niet gebeuren en tekende gewoon bezwaar aan. Ze deed het op zo'n manier ook bij [de werkneemster], die het daardoor nog moeilijker kreeg. Uiteindelijk trok [de werkneemster] het ook niet meer en heeft ze zich ziek gemeld. Om een indruk te geven waar wij allemaal mee te maken hebben gehad: lk ben meerdere keren gebeten (tot bloedens toe), bijna dagelijks geschopt en geslagen, zo hard aan mijn haren getrokken dat de cliënt een bos haar in zijn hand hield, bedreigd met messen, geprobeerd te kelen, ik heb meerdere malen per week liggen vechten met cliënten, een collega is dusdanig in elkaar geslagen dat ze naar het ziekenhuis moest, collega waarvan haar hand geklemd wordt in een lade, er is met raamschreven naar mij gegooid en zo kan ik nog wel even doorgaan.(…) Aan al deze uitingen van agressie is niets gedaan. We hebben na verloop van tijd een agressietraining gehad, maar deze was moeilijk om te zetten naar de praktijk. Verder was er weinig aandacht voor de persoonlijke beleving van de medewerkers bij al die agressie. Dit alles werd nog eens versterkt, doordat het op de andere groep helemaal een zooitje was. Daar was eigenlijk nooit een heel team aanwezig en daar kwam agressie tweemaal zo erg en tweemaal zo vaak voor. Echt niet normaal meer! En de leiding wist van gekkigheid niet meer wat ze moesten doen; alles was er op gericht op deze jongeren in de woning te houden, terwijl beiden teams meerdere malen aangaven dat ze weg moesten. Maar nee hoor, het kantoor moest opgeofferd worden voor een huiskamer voor 1 zeer agressief persoon. Toen dat niet hielp, moest die persoon in de eetkamer van onze groep (welke we hard voor de nodige rust nodig hadden) 'wonen', waar hij een eigen voordeur had, zodat hij niemand lastig kon vallen. Nou, de ramen vlogen eruit en het was elke dag geschreeuw en gekrijs. Logisch ook, als er bijna alleen maar slechte invalkrachten op hem stonden, waarvan hij alles mocht (zelfs poepen op straat!!!). En ook hier werd geen actie op ondernomen. Ook had de andere groep een cliënt die je opeens kon aanvallen en dan timmerde hij er gewoon op los. Dat was een knul van 18, dus die klappen kwamen hard aan. Het was echt te gek voor woorden (niet zo verwonderlijk dat we een schadevergoeding hebben gekregen), maar zelfs toen het hele team + ouders aan het klagen waren, gebeurde er weinig. Ja, [de leidinggevende] (leidinggevende) werd uit haar functie gezet, er kwam een nieuwe en een teamcoach voor in de plaats. Maar dit was eigenlijk allemaal dweilen met de kraan open. Uiteindelijk zijn de groepen ontbonden en verhuisd naar een andere woonplek, de Architect van Lieflandstraat. Pas toen werd het iets rustiger, maar aangezien de meeste cliënten weer naast elkaar kwamen te wonen, begon het gedonder weer. In het begin nog in mindere mate, maar uiteindelijk zijn ook hier meerdere cliënten uitgeplaatst. Daarom ben ik ook weg gegaan; na 4 jaar knokken, vond ik het wel welletjes. Een jaar ofzo erna werd ik trouwens de secretaresse van [sectormanager]. Hij was indertijd Sectormanager en ging over de Fruinstraat. Hij vertelde aan mij dat, wat daar gebeurd was ook niet had mogen gebeuren en dat het echt uit de hand was gelopen. Volgens hem, stond hij echter met de rug tegen de muur en kon hij niets. Ook de orthopedagoog [U], welke actief betrokken was bij de Fruinstraat, vond dat het een onhoudbare situatie was geweest, welke niet zover had mogen komen.” Mevrouw [O] heeft onder meer verklaard: “De fruinstraat was een woonvoorziening voor kinderen en jong volwassenen. Er waren twee groepen. Een autistengroep waar 6 jongens begeleid werden, de zogenaamde gele groep en er was de blauwe groep. Een gemengde groep jongeren met een grote behoefte aan structuur. Op beide groepen kwam agressie voor. Ik ben begonnen als begeleidster op de blauwe groep. Op dat moment was er een vast team begeleiders. Alle zes cliënten hadden in meer of mindere mate gedragsproblematiek. Zo was er een jongen met een ernstige eetstoornis, welke constant in de gaten diende te worden gehouden, daarnaast had hij een fixatie voor vuur. Er was een jongen met ADHD en Gilles de la tourette,welke veelvuldig agressief gedrag vertoonde, zowel verbaal als lichamelijk. Er woonde een autistische jongeman die onvoorspelbaar agressief gedrag vertoonde en waar vaak een dreiging vanuit ging. Daarnaast een meisje met agressief gedrag, een meisje met angsten, kortom een zeer diverse problematiek. De problematiek van alle cliënten verergerde steeds meer en het team verloor steeds meer grip. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat het team langzaam uit elkaar is gegaan en de situatie op de blauwe groep is gaan escaleren. In gesprekken met de leidinggevende, [de leidinggevende], werd steeds vaker aangegeven dat de situatie te moeilijk werd. Vooral de agressie werd steeds moeilijker te hanteren. Zij gaf naar mijn mening weinig coaching. In een gesprek waarin ik aangaf dat de groepssamenstelling te veel voor problemen zorgde werd gezegd dat dit niet aan de groep lag maar aan mij en dat ik weg moest gaan als ik het niet aankon. Gesprekken over hoe ik dan wel met de situatie moest omgaan en steun hierin werd zo afgekapt en niet bespreekbaar. Geleidelijk aan zijn alle vaste medewerkers weggegaan en bleef alleen een mannelijke begeleider en ik over van het team. Er kwamen nieuwe mensen, maar die kwamen in een onstabiele situatie terecht en ook zij kregen weinig coaching. Vele gingen na een korte periode weer weg. Er is na mijn vertrek nooit meer een stabiel team terug gekomen op de blauwe groep. Er hebben uiteindelijk alleen uitzend- en invalkrachten gewerkt. Ik wilde daar niet in blijven werken. De agressie werd mij teveel en ik had geen vertrouwd team om op terug te vallen. Extra druk op het werken op de blauwe groep gaf het slechte contact met ouders. Vooral 1 ouderpaar koesterde veel wantrouwen. Dit werd zowel veroorzaakt door beloftes gegeven door de leidinggevende welke niet nagekomen werden als door het wisselende team, als door de problematiek van hun zoon. De periode op de blauwe groep heb ik als zeer belastend ervaren. Ik ging vaak met angst naar mijn werk en had vaak het gevoel er alleen voor te staan. De agressie was zwaar. Haren trekken, schoppen, slaan, gruwelijke scheldpartijen, het koste me steeds meer moeite om mij hier tegen te verweren. Er werd gewerkt met een dagprogramma waardoor het vaak voorkwam dat je alleen met agressieve cliënten achterbleef. Er waren collega's die niet weg gingen bij dreiging, maar sommige lieten je er alleen voor staan. De enige op wie je een beroep kon doen was dan de gele groep, ofwel de begeleiders van de gele groep.(…) • In een jaar zijn meer dan 6 collega's tetanusprikken moeten gaan halen wegens bijten. • Een cliënte gooide dagelijks haar ramen in en dreigde ons, de begeleiding, met het glas te verwonden. Uiteindelijk werden de ramen dichtgespijkerd totdat dit op last van de brandweer moest veranderen. Ze kreeg toen ramen van plastik, maar die schopte ze eruit en stond op het dak. Ze dreigde met eraf springen. Een collega heeft haar eraf moeten halen met gevaar voor eigen leven. Want op het dak viel de cliënte aan. Uiteindelijk kreeg ze tralies. Deze gebeurtenissen zijn nog maar het topje van de ijsberg. Ik denk dat in het begin er een verandering in de groepssamenstelling had moeten plaatsvinden. De leidinggevende heeft dit telkens tegengehouden en de zin ervan ontkent. Uiteindelijk met allerlei constructies met aanpassingen in het huis om de groep toch te scheiden en een ander hoofd en coach is de groep ontmanteld. Na iets langer dan een jaar ben ik van de blauwe groep overgestapt naar de gele groep. De cliënten van de gele groep vertoonde probleem gedrag, vaak ook voorkomend door de onrust op de blauwe groep. De begeleiders van het gele team vormde een hechte groep en is tot het einde in eenzelfde samenstelling gebleven. Dit zorgde ervoor dat er een redelijk stabiele begeleiding geboden kon worden aan de cliënten. Echter de aanwezigheid van de blauwe groep had zoveel invloed en zorgde voor veel onrust. Vooral voor de begeleiders was het zwaar want omdat het team van de blauwe groep bestond uit onervaren invalkrachten moest het gele team vaak inspringen om de situaties daar te redden. Eigenlijk draaide de mensen van het gele team anderhalve groep. Er was een invalkracht die een cliënt geld had geboden wanneer hij zich tijdens zijn dienst zou gedragen. Een invalkracht stond het toe dat een cliënt een wc-pot bij het vuil meenam naar huis en er midden op straat op ging zitten om erop te poepen........... Tijdens het schrijven van dit stuk besef ik dat het onmogelijk is om de gehele situatie goed te schetsen. Er is zoveel gebeurd dat ik nog niet heb beschreven. De coach die we kregen om ons te helpen bij de begeleiding, maar die uiteindelijk alleen bezig is geweest met de blauwe groep en het opzetten van een team rondom 1 cliënt, ook vooral door druk ouders. Het feit dat de stichting inzag dat het voor ons als begeleiders moeilijk was geweest en dat we f 250, - kregen als bonus. lk kijk terug op deze periode met gemengde gevoelens. 1 ding is zeker nooit meer. Er zijn in die tijd teveel grenzen overschreden, er was geen sprake van verantwoorde zorg. Ondanks dat wij als team vaak hebben aangegeven dat het niet meer kon werden wij niet serieus genomen Ik denk dat wanneer er contact opgenomen wordt met alle collega's van toen denk ik dat iedereen zal beamen dat het een periode is geweest die op iedereen veel impact heeft gehad. De een is er beter uitgekomen dan de ander.” 2.35 In het re-integratieplan van 15 december 2000 is de verwachting uitgesproken dat [de werkneemster] tijdelijk administratief werk zou kunnen doen in afwachting van het moment waarop meer duidelijkheid zou bestaan over een eventuele terugkeer in haar eigen functie. In de tussenliggende periode had [de werkneemster] begeleiding gekregen van drs. [de psycholoog]. 2.36 In april 2001 is duidelijk geworden dat [de werkneemster] niet meer in haar eigen functie zou terugkeren. Vervolgens heeft [de werkneemster] op kosten van De Compaan een opleiding tot medisch secretaresse gevolgd. 2.37 Voorts heeft [de werkneemster] op kosten van De Compaan een coachingstraject doorlopen. De coach, drs. [V], heeft daarover bij brief d.d. 1 oktober 2001 onder meer bericht: “Resultaat: [de werkneemster] heeft zich weten los te maken van de vroegere problematiek. Zij is zich gaan richten op een andere beroepsmatige toekomst en bereidt zich daar nu middels een schriftelijke cursus op voor. Hierdoor is zij weer tot een meer stabiele positie gekomen. Daarnaast heeft [de werkneemster] geleerd meer attent te zijn op kritische signalen in haarzelf en daar adequaat op te reageren. Het normale arbeidsritme is weer opgepakt en zal langs de weg der geleidelijkheid verder uitgebreid kunnen worden." 2.38 De Compaan heeft bij brief van 23 oktober 2001 aan [de werkneemster] onder meer bevestigd dat re-integratie in de functie van medisch secretaresse het uitgangspunt zou zijn, en dat re-integratie op een woning of anderszins in de directe begeleiding van cliënten was uitgesloten. 2.39 De Compaan heeft bij brief van 6 november 2001 aan [de werkneemster] onder meer geschreven dat zij bij een kinderdagcentrum had gesolliciteerd, dat daar vraagtekens bij werden gezet en dat was afgesproken dat [de werkneemster] zich zou richten op een baan als medisch secretaresse. In de brief is voorts stilgestaan bij de door [de werkneemster] te verrichten sollicitatiewerkzaamheden. 2.40 [de werkneemster] is met ingang van 19 februari 2002 herplaatst in de functie van secretaresse communicatie bij De Compaan. Bij brief van 28 november 2002 heeft De Compaan aan [de werkneemster] bevestigd, kort gezegd, dat [de werkneemster] in die functie niet goed functioneerde, dat [de werkneemster] enthousiast, maar met enige aarzeling desgevraagd had aangegeven dat zij ervoor "wilde gaan" en dat na drie maanden zou worden geëvalueerd. 2.41 Op 20 november 2002 heeft [de werkneemster] zich arbeidsongeschikt gemeld. 2.42 Bij brief van 14 januari 2003 is aangekondigd dat De Compaan een ontslagaanvraag bij de CWI zou gaan doen. De Compaan heeft, na verkregen toestemming van de CWI, bij brief van 20 maart 2003 de arbeidsovereenkomst van [de werkneemster] opgezegd tegen 1 juni 2003. 2.43 [de werkneemster] heeft De Compaan gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van De Compaan gevorderd in het incident: om ex artikel 843a Rv in het geding te brengen: a. alle door De Compaan gedurende het dienstverband van [de werkneemster] bij De Compaan vervaardigde Risico Inventarisaties en Evaluaties, inclusief de bij behorende Plannen van Aanpak; b. het door [W] opgestelde rapport naar aanleiding van het door haar verrichte zorgonderzoek bij De Compaan; op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat De Compaan na betekening van het ten deze te wijzen vonnis hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft en met veroordeling van De Compaan in de kosten van het incident; in de hoofdzaak: tot betaling aan [de werkneemster] van: 1. een vergoeding uit kennelijk onredelijk ontslag ter hoogte van primair, voor zover de arbeidsongeschiktheid samenhangt met de tekortschietende werkomstandigheden, € 35.863,90 bruto en subsidiair, voor zover in rechte geen verband zou worden vastgesteld tussen de arbeidsongeschiktheid en de werkomstandigheden, € 17.931,95 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2003 tot aan de dag van algehele voldoening; 2. het geleden en te lijden verlies aan arbeidsvermogen, voor zover dit bedrag het netto-equivalent van de toegewezen schadevergoeding uit kennelijk onredelijk ontslag overstijgt, alsmede de overige letselschade, zowel materieel als immaterieel, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de (nader te bepalen) dag van opeisbaarheid; 3. de kosten van de procedure. 2.44 De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [de werkneemster] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. 3. In beroep heeft [de werkneemster] gevorderd bij arrest het bestreden vonnis te vernietigen, de vorderingen van [de werkneemster] (met uitzondering van de incidentele vordering onder b. en met herformulering van de vordering in de hoofdzaak sub 2, aldus dat het zinsdeel betreffende het kennelijk onredelijk ontslag is geschrapt) alsnog toe te wijzen, een en ander met veroordeling van De Compaan in de proceskosten in beide instanties. 4. [de werkneemster] heeft zeven grieven aangevoerd. De grieven I en II zien op de incidentele vordering ex artikel 843a Rv en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 5. [de werkneemster] heeft gevorderd dat alle door De Compaan gedurende het dienstverband van [de werkneemster] bij De Compaan vervaardigde Risico Inventarisaties en Evaluaties (RI&E’s), inclusief de bij behorende Plannen van Aanpak, door De Compaan in het geding worden gebracht. De Compaan heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat zij buiten het concept van de RI&E voor de Stichting sociaal paedagogisch centrum “Sandhaghe” er verder geen stukken beschikbaar zijn. [de werkneemster] heeft op deze stelling nog niet kunnen reageren. Zij zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er geen verdere stukken beschikbaar zijn heeft [de werkneemster] geen belang bij haar vordering. Dit punt zal bij gelegenheid van de nader te gelasten comparitie aan de orde kunnen komen. 6. Met grief VII klaagt [de werkneemster] dat de kantonrechter het haar gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk heeft geacht. 7. De Compaan stelt dat de vordering uit kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:683 lid 1 BW is verjaard omdat niet tijdig, dat wil zeggen binnen zes maanden na het ontslag, een vordering terzake aanhangig is gemaakt. [de werkneemster] heeft op deze stelling niet gereageerd. 8. Naar het oordeel van het hof is de vordering uit kennelijk onredelijk ontslag verjaard. Het ontslag dateert van 1 juni 2003, terwijl het inleidend exploot dateert van 29 september 2005 en gesteld noch gebleken is dat de verjaring van de vordering eerder is gestuit. Dit heeft tot gevolg dat grief VII faalt. 9. De grieven III en IV hebben betrekking op de vordering ex artikel 7:658 BW en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 10. Het hof stelt voorop (i) dat het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan [de werkneemster] is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij de schade waarvan zij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden, en voorts (ii) dat het aan De Compaan is om te stellen en zonodig te bewijzen dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht heeft nageleefd. De beoordeling van de als (i) en (ii) geduide vragen hangt in zoverre samen, dat moet worden beoordeeld of er een causaal verband bestaat tussen de door [de werkneemster] gevorderde schade en de eventuele schending van de zorgplicht door De Compaan. 11. [de werkneemster] stelt dat De Compaan verkeerde keuzes heeft gemaakt bij het selecteren van jongeren voor de Fruinstraat, dat die keuzes in strijd waren met de door De Compaan zelf voorgestane opzet van de Fruinstraat, en dat vervolgens in het geheel niet, volstrekt inadequaat of veel te laat is opgetreden tegen de daaruit voorspelbaar voortvloeiende problemen, zoals mishandeling van en agressie jegens het personeel. Andere problemen die daaruit voortvloeiden waren een groot personeelsverloop en een neerwaartse spiraal van steeds verder verslechterende werksfeer en -omstandigheden. Met signalen en noodkreten van het personeel werd niets of veel te laat iets gedaan. Aldus is De Compaan tekortgeschoten in haar zorgplicht. [de werkneemster] heeft als gevolg van de werksituatie psychische klachten opgelopen, waardoor zij arbeidsongeschikt is geworden en schade lijdt, aldus nog steeds [de werkneemster]. 12. De Compaan betwist (i) dat [de werkneemster] als gevolg van de werksituatie arbeidsongeschikt is geworden, en (ii) dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht, kort en zakelijk samengevat als volgt. - Het voorbereid zijn op agressief gedrag van cliënten is inherent aan het werk van begeleider in een sociowoning. De cliënten met moeilijk verstaanbaar gedrag verblijven juist vanwege dat gedrag in een speciaal daarvoor ingerichte woning en verblijven niet gewoon thuis in het eigen gezin. De cliënten zijn niet te veranderen. [de werkneemster] heeft als Z-verpleegkundige geleerd om zich jegens de cliënt zo op te stellen dat het gedrag en de angst van de cliënt is om te buigen. De Compaan kon niet meer doen dan het voorlichten en trainen van haar medewerkers. - De Fruinstraat was niet de makkelijkste locatie. Er was sprake van twee doelgroepen, met moeilijk verstaanbaar gedrag, met relatief jonge medewerkers. Niettemin was daar extra aandacht voor en waren er meer medewerkers dan elders binnen De Compaan gebruikelijk was. Hoewel het agressief gedrag op de Fruinstraat extremer was dan op andere locaties, was er van uitzonderlijk agressief gedrag geen sprake. - Er was geen sprake van een extreem hoge werkdruk. De invalkrachten werden betrokken van een gespecialiseerd uitzendbureau en alleen ingezet als tweede medewerker. - De selectie van jongeren was niet verkeerd. Gaandeweg is er twijfel ontstaan of de woning geschikt was voor de daarin woonachtige cliënten. Hierop heeft De Compaan concrete actie ondernomen. Zo is er bij voorbeeld een coach aangesteld en is er rond de cliënt [G] een speciaal team geformeerd. Naar aanleiding van het onderzoek van mevrouw [I] is uiteindelijk het besluit genomen om de locatie Fruinstraat te sluiten. Het heeft enige tijd gekost om tot de sluiting te beslissen. Gelet op de diverse belangen zoals die van de cliënten, mocht die besluitvorming ook enige tijd kosten. - De Compaan kon er niet op voorbereid zijn dat [de werkneemster] aan overbelasting zou kunnen bezwijken. Er waren geen signalen die daarop wezen. [de werkneemster] is in 1998 overgestapt van de blauwe groep naar de gele groep, omdat zij zich in de eerste groep niet staande kon houden. In 1998 en in 2000 is [de werkneemster] aangeboden om naar een andere locatie te gaan. Zij had daarop in moeten gaan. 13. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde stukken dat [de werkneemster] bij de uitoefening van haar werkzaamheden jarenlang met grote regelmaat is geconfronteerd met een problematiek van forse (mede op haar gerichte) agressie. Het hof baseert dit op de brief van [de werkneemster] aan mevrouw [de leidinggevende] van 7 maart 1999 (zie sub 2.15), de brief van het personeel van de Fruinstraat aan de sectormanager (zie sub 2.16), de bevindingen en de aanbevelingen van de coach mevrouw[F] (zie sub 2.18 en 2.19), het gespreksverslag van 31 januari 2000 (zie sub 2.21), het plan van aanpak bij de memo van 8 februari 2000 (zie sub 2.23), de lijst van actiepunten (zie sub 2.24) en de verklaringen van mevrouw [N] en mevrouw [O] (zie sub 2.34). De Compaan heeft onvoldoende gesteld om tot een ander oordeel te komen. Voorts acht het hof de verklaring van mevrouw [N], anders dan De Compaan heeft aangevoerd, wel geloofwaardig nu deze in lijn is met de overige stukken. Aan die geloofwaardigheid doet niet af dat mevrouw [N] in februari 2000 aan de coach meedeelde dat “geel” goed liep en dat er (op “geel”) geen behoefte was aan inmenging van de coach, nu in het verslag van de coach waarin die mededeling is vermeld, ook staat dat er problemen bij “blauw” zijn en “onhoudbare cliënten die de sfeer in het gehele pand verzieken”. 14. Voorts is er naar het oordeel van het hof sprake geweest van (i) een woonlocatie die ongeschikt was voor de huisvesting van jongeren met ernstige gedragsproblematiek, (ii) teams die niet goed functioneerden, (iii) een zeer hoog personeelsverloop, (iv) teveel onvoldoende gekwalificeerde invalkrachten, en (v) slechte communicatie tussen de teamleden onderling en (vi) een problematische samenwerking met de direct leidinggevende [de leidinggevende]. Het hof baseert dit op de sub 13. genoemde stukken en het verslag van mevrouw [I] (zie sub 2.20), de brief van De Compaan van 13 maart 2000 aan de Inspecteur voor de Gezondheidszorg (zie sub 2.25) en het oordeel van de Klachtencommissie van 30 maart 2000 (zie sub 2.26). Aan het voorgaande doet niet af dat het personeel van de Fruinstraat, waaronder [de werkneemster], op 31 januari 2000 hebben verklaard volledig achter [de leidinggevende] als teamleider te staan (zie sub 2.22). Die verklaring is gegeven op dezelfde dag als die waarop een gesprek heeft plaatsgevonden over het conflict met de ouders van cliënt [G]. In het sub 2.30 geciteerde “Evaluatierapport [G]” over [de leidinggevende] is vermeld dat zij “niet meer in staat [was] om door een aantal factoren de klachten op een adequate wijze aan te pakken”. Tegen de achtergrond van dat conflict kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gezegd dat de kritiek van [de werkneemster] op [de leidinggevende] onterecht of ongeloofwaardig is. 15. Tussen partijen is geen debat over de vraag of [de werkneemster] arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van psychische klachten. De behandelend psycholoog drs. [de psycholoog] heeft als diagnose gesteld dat de klachten van [de werkneemster] wijzen op burnout. Zij baseert die diagnose op, kort gezegd, "werkgerelateerde problemen" en de gevoelens van frustratie van [de werkneemster], in combinatie met haar sterke verantwoordelijkheidsgevoel voor het welzijn van de cliënten en haar subassertieve persoonlijkheid. Gesteld noch gebleken is dat drs. [de psycholoog] ondeskundig is of dat haar bevindingen onbetrouwbaar zijn. De bevindingen van drs. [de psycholoog] sluiten aan bij de consultnotities van de arboarts, zoals deze zijn overgelegd en verkort zijn weergegeven en geïnterpreteerd in de rapportage van drs.[M] van het NCB. Evenmin is gesteld of gebleken dat[M] ondeskundig is of dat zijn bevindingen onbetrouwbaar zijn. De verzekeringsarts [L] stelt als diagnose: “surmenage met dysthyme klachten”, hetgeen wijst op overspanning met licht depressieve klachten. Deze omstandigheden, tegen de achtergrond van wat sub 13. en 14. is geoordeeld over de werksituatie, zijn voor het hof sterke aanwijzingen dat de psychische klachten van [de werkneemster] zijn ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden. 16. Tegen laatstgenoemde conclusie pleit echter dat, wat De Compaan terecht aanvoert, ervaringsregels leren dat psychische klachten als de onderhavige dikwijls multicausaal van aard zijn. Zo is niet uitgesloten dat de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] niet, of niet volledig aan de werksituatie is toe te rekenen. Ook de door de verzekeringsarts gehanteerde CAS-diagnosecode “80P619” kan, maar behoeft overigens niet noodzakelijkerwijs (Hof ’s-Gravenhage, 18 januari 2008, LJN: BC7681), wijzen op niet-arbeidsgerelateerde oorzaken en/of andere klachten dan een burnout. Het hof acht tevens van belang dat de precieze aard van de klachten en het causaal verband tussen de klachten en de werksituatie (nog) niet door een terzake kundige en onafhankelijke arts is beoordeeld. Hoewel aldus aanwijzingen bestaan dat de psychische klachten van [de werkneemster] zijn ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden, is naar het oordeel van het hof het bewijs daarvan nog niet geleverd. Het hof overweegt gezien het voorgaande een deskundige te benoemen, waarop hierna sub 33. wordt teruggekomen. 17. Voor toepassing van de zogenaamde omkeringregel op het punt van het causaal verband ziet het hof gezien hetgeen sub 16. is overwogen, geen aanleiding. 18. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] en de uitoefening van haar werkzaamheden, dient te worden beoordeeld of De Compaan heeft voldaan aan de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht. Het betreft dan de zorgplicht die is gericht op wat sub 13. en 14. is geoordeeld over de werksituatie. 19. Het hof stelt voorop dat er sprake is van een situatie waarin er een voor De Compaan kenbare situatie was dat (een werknemer als) [de werkneemster] in de uitoefening van haar werkzaamheden regelmatig zou worden blootgesteld aan agressie. De Compaan heeft in dit verband gesteld dat die blootstelling inherent was aan het werk van begeleider. In die situatie diende De Compaan als goed werkgever (artikel 7:611 BW) ten aanzien van de agressie (i) de arbeid zodanig te organiseren, de arbeidsplaatsen zodanig in te richten en zodanige werkmethoden toe te passen dat daarvan geen nadelige invloed zou uitgaan op de veiligheid en de gezondheid van (een werknemer als) [de werkneemster], (ii) maatregelen te treffen om de gevaren voor de veiligheid of gezondheid van (een werknemer als) [de werkneemster] bij de bron of zoveel mogelijk bij de bron daarvan zou worden voorkomen, en (iii) er in te voorzien dat in een situatie, waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid aanwezig is, (een werknemer als) [de werkneemster] zich snel in veiligheid kon stellen, dan wel andere passende maatregelen kon nemen. Deze verplichtingen gelden, tenzij een en ander redelijkerwijs niet van De Compaan kon worden verlangd. Voorts diende De Compaan (iv) er voor te zorgen dat (een werknemer als) [de werkneemster] zoveel mogelijk werd beschermd tegen agressie en de gevolgen daarvan. Ten aanzien van al deze verplichtingen diende De Compaan als goed werkgever (v) bedoelde gevaren schriftelijk te inventariseren, te evalueren, daarop beleid te ontwikkelen en te toetsen. Al deze verplichtingen zijn door de jaren heen ook expliciet in wetgeving vastgelegd. Vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst voorziet artikel 3 (thans: lid 1) Arbeidsomstandighedenwet in de verplichtingen geduid als (i) tot en met (iii). De verplichting geduid als (iv) is vanaf 1 oktober 1994 geregeld in artikel 3 lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. De verplichtingen geduid als (v) zijn vanaf 1 november 1999 geregeld in artikel 3 lid 2 en artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet. 20. Van een invulling van de sub 19. genoemde verplichtingen is onvoldoende gebleken. Door De Compaan is overgelegd een concept RI&E van de arbodienst de Twaalf Provinciën. Genoemde RI&E is opgesteld voor de Stichting sociaal paedagogisch centrum “Sandhaghe” (zie sub 5.), terwijl uit het stuk niet kan worden afgeleid dat het (ook) ziet op De Compaan en/of de Fruinstraat. Als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de RI&E ook ziet op De Compaan en/of de Fruinstraat, geldt dat de RI&E geen, althans onvoldoende blijk geeft van een invulling van de sub 19. genoemde verplichtingen. Aan die verplichtingen wordt in de RI&E geen kenbare aandacht besteed. 21. Voor het naleven van de sub 19. genoemde verplichtingen bestaat naar het oordeel van het hof temeer aanleiding, nu mag worden aangenomen dat de blootstelling aan agressie op de Fruinstraat een zware pyschische belasting vormt en serieuze risico’s meebracht voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers, en die risico’s voor een niet onbelangrijk deel te voorzien waren. Zo is er bijvoorbeeld in de brief van de medewerkers van de Fruinstraat (zie sub 2.16) op gewezen dat het levensgevaarlijk is om “gedrags¬moeilijke pubers” naar de 1 of 2 etages hoger gelegen slaapkamers te brengen via een trap, omdat dat met veel getrek, gesleep, geschop enz. enz. gepaard gaat”. Aangenomen mag voorts worden dat bij deugdelijke inventarisatie vooraf de ongeschiktheid van de locatie Fruinstraat was onderkend. Die inventarisatie had tot vroegtijdige maatregelen, zoals aanpassing van het pand en/of het beperken van het aantal bewoners, de zwaarte van de cliënten, de combinatie van groepen en/of tot het vormen van beleid dienen te leiden. Evenzeer ligt voor de hand dat een groot verloop onder de begeleiders en de inzet van onvoldoende gekwalificeerde begeleiders (zie oordeel Klachtencommissie, sub 2.26) de beheersbaarheid van agressie negatief beïnvloedt. Ook ten aanzien van dat punt hadden maatregelen moeten worden getroffen of beleid dienen te worden ontwikkeld. 22. Van belang is voorts dat [de werkneemster] onbetwist heeft gesteld dat de problemen door het personeel van de Fruinstraat bij herhaling bij De Compaan aan de orde zijn gesteld. Gesteld noch gebleken is dat De Compaan eigener beweging heeft getoetst of de teams op de sociowoning naar behoren functioneerden en/of de agressie zich op een beheersbaar niveau bevond. [de werkneemster] heeft gesteld dat de problemen met agressie in de loop der jaren, zij begon in 1993, toenamen. De Compaan heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Door De Compaan is slechts aangevoerd dat de selectie van jongeren niet heeft bijgedragen aan de toename van de agressie. Tegen deze achtergrond is het inschakelen van een coach in juni 1999 aan de late kant en daarmee niet adequaat. Gezien de acute problematiek van de voortdurende en slecht beheersbare agressie, had van De Compaan voortvarende actie mogen worden verwacht, die echter niet is gebleken. De Compaan heeft weliswaar gesteld dat de besluitvorming om de Fruinstraat te sluiten enige tijd heeft gekost en mocht kosten, maar onvoldoende is onderbouwd dat er geen tijdelijke maatregelen denkbaar waren. Zo is bijvoorbeeld denkbaar dat de groepen in ieder geval tijdelijk van elkaar zouden worden gescheiden. 23. Het hof acht van belang dat de gevraagde afzonderingsruimte er niet is gekomen, de bezetting niet werd gewijzigd en er geen achterwacht kwam voor de nachtelijke uren. De Compaan heeft onvoldoende onderbouwd waarom aan dat verzoek van het personeel van de Fruinstraat geen gevolg is gegeven. Het hof heeft hierbij betrokken dat het voormalige kantoor op de begane grond werd verplaatst naar de eerste etage, zodat die ruimte voor twee heel moeilijke jongens kon worden gebruikt. [de werkneemster] heeft onweersproken gesteld dat het verplaatsen van het kantoor het houden van toezicht in combinatie met het kantoorwerk onmogelijk heeft gemaakt en soms tot spanningen en conflicten heeft geleid op de groep als het personeel van de groep naar het kantoor moest. 24. De Compaan heeft gesteld dat het voor haar niet kenbaar was dat [de werkneemster] aan overbelasting zou kunnen bezwijken, nu zij daar geen signalen van kreeg. Als al wordt aangenomen dat De Compaan dergelijke signalen niet kreeg, doet dat naar het oordeel van het hof niet af aan de verantwoordelijkheid van De Compaan om proactief bedacht te zijn op mogelijke overbelasting. Dit geldt temeer nu [de werkneemster] naar zeggen van De Compaan een gesloten type is en weinig communicatief is. Daar komt bij dat [de werkneemster] met haar brief van 7 maart 1999 (zie sub 2.15) duidelijk aangaf dat zij grote moeite had met extreem gedrag en agressie. Ook de beoordeling van 3 oktober 1996 (zie sub 2.9) wijst daar op. De Compaan heeft voorts gesteld dat zij rond 1998 aan [de werkneemster] de mogelijkheid heeft geboden om naar een andere (minder zware omdat er cliënten woonden met minder extreem gedrag) woonlocatie te gaan, zodat zij een nieuwe start zou kunnen maken. Ook dit wijst op bekendheid bij De Compaan van de door [de werkneemster] als zeer belastend ervaren problematiek. 25. Naar het oordeel van het hof had van De Compaan mogen worden verlangd dat zij het overplaatsingsaanbod niet of minder facultatief aan [de werkneemster] had gepresenteerd, althans dat zij zou hebben onderzocht, gezien voormeld gesloten karakter van [de werkneemster], of een minder vrijblijvend aanbod moest worden gedaan. Het betreft immers een problematiek van agressie die zich jarenlang heeft voorgedaan en evident psychisch belastend is, een werknemer (met een gesloten karakter) die heeft aangegeven daar grote moeite mee te hebben. 26. De Compaan heeft voorts gesteld dat [de werkneemster] als verpleegkundige als geen ander had moeten weten dat de locatie Fruinstraat kennelijk niet voor haar ideaal was en zij dus zelf grenzen had moeten stellen. Het hof verwerpt deze stelling, aangezien het primair de verantwoordelijkheid van De Compaan is om te waken voor de gezondheid van [de werkneemster] in verband met de belasting door het werk, terwijl met betrekking tot de agressie van cliënten niet is onderbouwd in hoeverre [de werkneemster] feitelijk in staat was om aan die agressie grenzen te stellen. 27. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat De Compaan niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid van [de werkneemster] en de uitoefening van haar werkzaamheden. 28. Voor zover De Compaan stelt dat er sprake is van bewuste roekeloosheid aan de zijde van [de werkneemster] vanwege het niet aanvaarden van een overplaatsingsaanbod, verwerpt het hof die stelling. Gesteld noch gebleken is dat die beslissing een roekeloos karakter had en dat [de werkneemster] bij het verwerpen van het overplaatsingsaanbod zich daarvan daadwerkelijk bewust was. 29. De grieven V en VI zien op de vordering tot schadevergoeding op de subsidiaire grondslag van schending van de beginselen van goed werkgeverschap, en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 30. De grieven falen nu de vordering op de subsidiaire grondslag onvoldoende is toegelicht en onderbouwd. 31. De enkele verwijzing naar HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 46 ter onderbouwing van de stelling dat werkgever een WAO-excedent verzekering had moeten sluiten, is onvoldoende. Het oordeel in het arrest van 18 maart 2005 dat KLM gehouden was om de in die casus aan de orde zijnde risico's voor haar rekening te nemen, eventueel door het sluiten van een adequate verzekering, is gebaseerd op de in die casus relevante omstandigheden. 32. De verwijzing naar tekortschieten in de veiligheidsverplichtingen is niet toegelicht of onderbouwd. 33. Als hiervoor sub 16 aangegeven overweegt het hof om een deskundige te benoemen. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om het eventueel benoemen van (een) deskundige(n), en de daaraan te stellen vragen, te bespreken. Het te zijner tijd aan de eventueel te benoemen deskundige(n) te betalen voorschot zal [de werkneemster] moeten voldoen, nu zij de bewijslast draagt van haar stelling dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden. 34. Ter comparitie zullen partijen zich voorts kunnen uitlaten over het al dan niet meer bestaande belang van [de werkneemster] bij haar vordering ex artikel 843a Rv. 35. De te gelasten comparitie van partijen zal tevens dienen voor het beproeven van een minnelijke schikking. 36. In verband met het bevorderen van een vruchtbaar verloop van de comparitie dient [de werkneemster] voordien een (letsel)schadestaat, houdende een deugdelijke en met bewijsstukken onderbouwde berekening van haar schade over te leggen. 37. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. Beslissing Het hof: - beveelt partijen, De Compaan deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en die bevoegd is om een schikking te treffen, en [de werkneemster] in persoon, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen, in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage op 6 oktober 2009 om 13.30 uur; - bepaalt dat, indien een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden juni 2009 tot en met oktober 2009, opgeeft dan verhinderd te zijn, het hof (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de comparitie zal vaststellen; - beveelt [de werkneemster] om uiterlijk 4 weken voor de comparitie de sub 36 bedoelde schadestaat aan het hof toe te zenden, met tegelijk een kopie aan de andere partij; - houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, J.W. van Rijkom en S.W. Kuip en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2009 in aanwezigheid van de griffier.