Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3535

Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers09/859
Statusgepubliceerd


Indicatie

klaagschrift ex artikel 552a Sv // Telegraaf // journalist // staatsgeheime informatie // AIVD // proportionaliteitsbeginsel // subsidiariteitsbeginsel // bronbescherming --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Klaagschrift ex art. 552a Sv. tegen inbeslagname van goederen bij een journaliste (klaagster sub 1) van de Telegraaf (klaagster sub 2). Tegen klaagster sub 1 bestaat de verdenking dat zij staatsgeheime informatie ter beschikking heeft gekregen van een medewerkster van de AIVD en haar partner, welke informatie zou zijn gebruikt voor reeds gepubliceerde artikelen in de Telegraaf. Op 18 juni 2009 heeft een doorzoeking in de woning van klaagster sub 1 plaatsgevonden. Klaagster sub 1 heeft de in de zaak Fressoz en Roire tegen Frankrijk bedoelde grenzen ten aanzien van de noodzaak de onthulling van vertrouwelijke informatie te voorkomen, overschreden nu zij ervan wordt verdacht dat zij door het medeplegen van bij de artikelen 98 en 98a Sr voorziene misdrijven de beschikking heeft verkregen over staatsgeheime informatie, welk bezit strafbaar is gesteld bij artikel 98c lid 1 Sr. Er was ‘an overriding requirement in the public interest’ aanwezig voor de rechter-commissaris om klaagster sub 1 om afgifte van de goederen te verzoeken en - na weigering van die afgifte - tot doorzoeking in de woning over te gaan teneinde de staatsgeheime informatie terug te brengen bij de AIVD. De rechtbank is van oordeel dat de doorzoeking proportioneel was en dat voldaan is aan het subsidiariteitvereiste. Met betrekking tot de inbeslagneming en kennisneming aangaande de staatsgeheime stukken speelt het gevaar van het bekend raken van de identiteit van bronnen geen rol meer, nu de identiteit van die bronnen reeds bekend is. Ten aanzien van alle voorwerpen en gegevens die geen betrekking hebben op de staatsgeheime stukken, speelt de bronbescherming mogelijkerwijs wel. De voortduring van het beslag op die voorwerpen acht de rechtbank dan ook een ontoelaatbare inbreuk op de vrije nieuwsgaring, zodat alleen ten aanzien van die goederen het klaagschrift gegrond wordt verklaard. De rechtbank geeft de rechter-commissaris de opdracht om de gegevens die betrekking hebben op de staatsgeheime informatie te selecteren. Klaagster sub 2 wordt niet ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Haarlem Sector Strafrecht Meervoudige raadkamer Registratienummer: 09/859 Parketnummer: 15/700479-09 Uitspraakdatum: 23 juli 2009 beschikking (art. 552a Sv.) 1. Ontstaan en loop van de procedure Op 6 juli 2009 is op de griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een klaagschrift, gedateerd 3 juli 2009 van mr. V.L. Koppe, gemachtigde van 1. [klaagster sub 1], klaagster, geboren op [geboortedatum] te Rotterdam, wonende te [adresgegevens]. en 2. Uitgeversmaatschappij De Telegraaf B.V., klaagster, beide domicilie kiezende ten kantore van mr. Koppe, voornoemd, (1017 EM) Amsterdam, Keizersgracht 560-562. Het klaagschrift strekt primair tot gegrond verklaring van het klaagschrift en het geven van een last aan de rechter-commissaris de in het klaagschrift bedoelde in beslag genomen voorwerpen zo spoedig mogelijk, zonder kennisname van de inhoud en zonder behoud van enige kopie, weer aan klaagster sub 1 ter hand te stellen. Subsidiair strekt het klaagschrift ertoe dat de rechter-commissaris wordt gelast in overleg met de raadslieden slechts die in beslag genomen digitale bestanden en/of aantekeningen in notitieblokken aan de officier van justitie te verstrekken die in verband staan met de publicaties in de Telegraaf over het falen van de AIVD in Irak en de beveiliging van de Dalai Lama. Op 16 juli 2009 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld. Klaagster sub 1 is in persoon verschenen. Voor klaagster sub 2 is verschenen [hoofdredacteur], hoofdredacteur van het dagblad De Telegraaf. Klaagsters werden bijgestaan door mr. Koppe voornoemd en mr. R.S. Le Poole, advocaat te Amsterdam. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. E.D. Harderwijk. Van het verhandelde ter zitting van de raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd. 2. Feitelijke gang van zaken Aan de doorzoeking ter inbeslagneming bij klaagster sub 1 ligt ten grondslag het ambtsbericht inzake schending van staatsgeheimen van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van 11 juni 2009. Hierin is onder meer aangegeven dat tegen klaagster sub 1 de verdenking bestaat dat zij diverse persoonlijke ontmoetingen met een medewerkster van de AIVD en haar partner heeft gehad en bij gelegenheid daarvan staatsgeheime informatie van hen ter beschikking heeft gekregen. Het gaat daarbij om de conceptversie 3 van een door de AIVD zelf gemaakte - als staatsgeheim gerubriceerde - interne analyse betreffende de oorlog in Irak en om informatie omtrent de beveiliging van de Dalai Lama bij zijn recente bezoek aan Nederland en mogelijk andere staatsgeheime informatie die verstrekt zou zijn bij gelegenheid van een bijeenkomst van klaagster sub 1 met de medewerkster van de AIVD en haar partner op 2 juni 2009. De conceptrapportage omtrent Irak en de informatie omtrent de dreiging jegens de Dalai Lama zou klaagster sub 1 gebruikt hebben voor het (doen) schrijven van artikelen in De Telegraaf. De vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 17 juni 2009 strekte ertoe - zoals blijkt uit die vordering en de inhoud van het aan die vordering ten grondslag liggende proces-verbaal van de Rijksrecherche van 16 juni 2009 - dat de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een doorzoeking ter inbeslagneming - voor zover thans van belang - in de woning van klaagster sub 1 aan de [adresgegevens] zal doen in verband met de tegen haar gerezen verdenking van de in de artikelen 98 en 98a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gestelde misdrijven teneinde in beslag te nemen de daarvoor vatbare voorwerpen die betrekking kunnen hebben op schending staatsgeheim en het openbaar maken/doorgeven van staatsgeheim aan het buitenland. Voorafgaande aan de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van klaagster sub 1 heeft de rechter-commissaris haar verzocht zo mogelijk aan hem te verstrekken: I. een conceptversie – mogelijk versie 3 – van de interne analyse van de AIVD betreffende de oorlog in Irak (Stg GEHEIM) en documenten, al dan niet in digitale vorm, die daarmee rechtstreeks verband houden en waarvan het vermoeden bestaat dat deze ten grondslag liggen aan het artikel in De Telegraaf “AIVD faalde rond Irak” d.d. 28 maart 2009; II. (een) staatsgeheim(e) document(en) met betrekking tot de beveiliging van de Dalai Lama tijdens zijn recente bezoek aan Nederland en documenten, al dan niet in digitale vorm, die daarmee rechtstreeks verband houden en waarvan het vermoeden bestaat dat ze ten grondslag liggen aan een artikel over de beveiliging van de Dalai Lama, verschenen in De Telegraaf van 4 juni 2009; III. staatsgeheime documenten die haar mogelijk tijdens een ongeveer drie uur durende ontmoeting op 2 juni 2009 zijn verstrekt en documenten, al dan niet in digitale vorm, die daarmee rechtstreeks verband houden, en eventuele andere staatsgeheime AIVD-documenten; IV. de mobiele telefoons waarmee gebeld is met de SIM-kaarten van de telefoonnummers [mobiel telefoonnummer 1] en [mobiel telefoonnummer 2] alsmede die SIM-kaarten zelf. De rechter-commissaris heeft klaagster sub 1 daarbij meegedeeld dat, indien zij zou meewerken aan genoemde verstrekking, doorzoeking van haar woning wellicht geheel of gedeeltelijk achterwege zou blijven. Klaagster sub 1 heeft - na in de gelegenheid te zijn gesteld telefonisch contact te hebben met de hoofdredacteur van De Telegraaf en met de advocaat, mr. J.A. van den Bosch - aan de rechter-commissaris te kennen gegeven geen enkele medewerking te willen verlenen. Vervolgens heeft op 18 juni 2009 in bijzijn van de rechter-commissaris de doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden en zijn de volgende goederen in beslaggenomen: - 6 A-4tjes uit doos; - 72 notitieblokjes; - 1 agenda; - laptop met toebehoren in laptoptas en externe schijf; - notebook + voeding; - tom tom; - harde schijf uit HP computerkast; - HP computersysteemkast; - usb stick met bestanden van laptop; - artikel van Telegraaf; - notitieblok; - telefoonbon; - T-mobile simpakket (zonder simkaart); - Nokia gsm (zonder simkaart). Deze goederen zijn door de rechter-commissaris verzegeld in afwachting van een door de raadsman van klaagster sub 1 in het vooruitzicht gesteld klaagschrift en de door de raadkamer daarop te nemen beslissing. Op 30 juni 2009 zijn in het bijzijn van de rechter-commissaris en mr. Koppe voornoemd door de heer [rechercheur], digitaal rechercheur bij de Rijksrecherche, kopieën gemaakt van de harde schijven van de in beslag genomen laptop en notebook. De laptop en notebook zijn daarop aan de verdediging geretourneerd en de kopieën zijn weggeschreven op twee externe harde schijven (“RIS 01” respectievelijk “RIS 03”), welke verzegeld in de kluis van het kabinet zijn opgesloten. Ondanks enkele pogingen daartoe is het niet gelukt een kopie van de harde schijf uit de HP computerkast te maken. Deze harde schijf is daarom verzegeld in de kluis op het kabinet geplaatst, net als de externe harde schijf (“RIS 02”) met daarop drie niet geheel gelukte kopieën. Vervolgens is op 6 juli 2009 het bovengenoemde klaagschrift ter griffie van deze rechtbank ingekomen. 3. Standpunt van partijen 3.1 Standpunt van klaagsters Namens klaagsters is er onder meer op gewezen dat de doorzoeking bij klaagster sub 1 een flagrante inbreuk oplevert op de in artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting, de daaruit voortvloeiende uitings- en verspreidingsvrijheid en de vrijheid van nieuwsgaring en journalistieke bronbescherming. Het toepassen van dwangmiddelen jegens journalisten evenals een bevel tot openbaarmaking van een journalistieke bron dienen te worden aangemerkt als een inbreuk op het recht van vrije nieuwsgaring. Uit de in beslag genomen zaken kan naar alle waarschijnlijkheid de identiteit van meerdere bronnen afgeleid worden. De inbreuk die met de doorzoeking is gemaakt kan alleen gerechtvaardigd zijn als voldaan is aan artikel 10, tweede lid, EVRM. Klaagsters stellen dat bij een afweging van belangen tussen enerzijds de vrije nieuwsgaring en anderzijds de waarheidsvinding in het strafrechtelijke opsporingsonderzoek, het belang van vrije nieuwsgaring dient te prevaleren. Er is namelijk niet voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel nu het verweten bezit van staatsgeheime informatie teneinde krantenartikelen te schrijven, geen misdrijf is dat de samenleving ontregelt; bovendien gaat het hier om de taak van de pers als ‘public watchdog’. Als klaagsters al gebruik zouden hebben gemaakt van staatsgeheime informatie, dan zijn zij daar omzichtig en zorgvuldig mee omgegaan. Voorts hebben de publicaties betrekking op een mogelijk ernstige misstand, waarbij het publiek een groot te respecteren belang heeft geïnformeerd te worden. Tenslotte heeft de officier van justitie niet aannemelijk gemaakt dat er geen enkel alternatief beschikbaar was dan doorzoeking en inbeslagneming van journalistiek materiaal, zodat ook niet is voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel. Ter zitting van de raadkamer is namens klaagsters meer subsidiair bepleit te bevelen dat een procedure wordt ingericht waarbij de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie slechts die stukken, geschriften, bestanden etc. onder ogen krijgen die in direct verband staan met informatie en inlichtingen die slechts afkomstig kunnen zijn van de in het ambtsbericht genoemde medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Deze procedure zou onder leiding moeten staan van de rechter-commissaris en tegen deze beslissing zouden verdediging en officier van justitie moeten kunnen klagen. 3.2 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe betoogd dat de doorzoeking en de inbeslagneming bij klaagster sub 1 weliswaar een inbreuk opleveren op artikel 10 EVRM, maar dat deze inbreuk gebaseerd is op de wet en een legitiem doel had, namelijk de nationale veiligheid, het tegengaan van verspreiding van geheime informatie en de waarheidsvinding. De doorzoeking en inbeslagneming zijn noodzakelijk in een democratische samenleving, er is sprake van een zwaarwegend maatschappelijk belang en de inbreuk is proportioneel. Het gaat vooral om het terughalen van de staatsgeheime informatie. Tenslotte heeft de officier van justitie aangegeven zich te kunnen vinden in het ter zitting van de raadkamer door de raadsman meer subsidiair gedane voorstel. 4. Beoordeling 4.1.Beoordelingskader Aan het klaagschrift en het betoog van de raadsman, mr. Koppe, ligt - naar de rechtbank begrijpt - de opvatting ten grondslag dat de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van klaagster sub 1 en het daarbij in beslag nemen van de op de lijst van in beslag genomen goederen vermelde voorwerpen onrechtmatig is geweest, omdat niet aan het proportionaliteitsvereiste en (mogelijk) ook niet aan het subsidiariteitvereiste is voldaan en daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 10, tweede lid, van het EVRM, die een inbreuk op de vrije nieuwsgaring zouden kunnen rechtvaardigen. Vooropgesteld dient te worden, nu klaagster sub 1 journaliste is en de doorzoeking ter inbeslagneming ertoe strekte documenten en informatie in beslag te nemen die door haar in de uitoefening van haar beroep in het kader van de vrije nieuwsgaring waren verkregen, dat voor de beoordeling van het klaagschrift van belang is hetgeen in artikel 10, eerste en tweede lid, van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM) is bepaald, te weten: 1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. (….). 2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te voorkomen. Het EHRM heeft in zijn uitspraak in de zaak Fressoz en Roire tegen Frankrijk van 21 januari 1999, 29183/95 (JB 1999, 41) onder meer overwogen: “The press plays an essential role in a democratic society. Although it must not overstep certain bounds, in particular in respect of the reputation and rights of others and the need to prevent the disclosure of confidential information, its duty is nevertheless to impart in a matter consistent with its obligations and responsabilities information and ideas on all matters of public interest”. In het arrest van 2 september 2005, NJ 2006, 291 (de Ravagezaak) heeft de Hoge Raad overwogen: “Een huiszoeking of een doorzoeking bij een journalist ter inbeslagneming van materiaal waardoor inbreuk zou kunnen worden gemaakt op het recht van vrije nieuwsgaring vormt uit haar aard een ingrijpende maatregel, ingrijpender dan bijvoorbeeld een bevel tot uitlevering van de desbetreffende gegevens, mede omdat daardoor toegang kan worden verkregen tot andere, mogelijk door artikel 10 EVRM beschermde, gegevens waarover de journalist de beschikking heeft. Zodanige maatregel vormt, ook indien inbeslagneming niet is gevolgd, een ongeoorloofde inbreuk op de door artikel 10 EVRM beschermde rechten, tenzij deze is gerechtvaardigd door “an overriding requirement in the public interest””. 4.2. Overwegingen Op grond van het hiervoor genoemd en aan de doorzoeking ten grondslag liggend ambtsbericht dient de rechtbank ervan uit te gaan dat de verdenking jegens klaagster sub 1 bestaat dat zij documenten en informatie heeft verkregen die als staatsgeheim kunnen worden gerubriceerd en dat – uitgaande van de daarin opgenomen vertrouwelijke mededelingen – de belangen van de nationale veiligheid en de openbare veiligheid eisen dat de verspreiding daarvan dient te worden voorkomen. Daarnaast moet op grond van dat ambtsbericht in het licht van het bepaalde in artikel 98c Sr (waarin - onder meer - strafbaar is gesteld het opzettelijk een inlichting, een voorwerp of gegeven als bedoeld in artikel 98, zonder daartoe gerechtigd te zijn, onder zich nemen of houden) ervan worden uitgegaan dat jegens klaagster sub 1, naast de verdenking dat zij zich samen met haar medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan de bij artikel 98 en 98a Sr voorziene misdrijven, de verdenking bestaat dat zij zich ook aan voormeld misdrijf van artikel 98c Sr heeft schuldig gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft klaagster sub 1 de in vorengenoemde uitspraak van het EHRM in de zaak Fressoz en Boire tegen Frankrijk bedoelde grenzen ten aanzien van de noodzaak de onthulling van vertrouwelijke informatie te voorkomen, overschreden nu zij ervan wordt verdacht dat zij door het medeplegen van bij de artikelen 98 en 98a Sr voorziene misdrijven de beschikking heeft verkregen over staatsgeheime informatie en bovendien het bezit van die informatie strafbaar is gesteld bij artikel 98c, eerste lid Sr. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel, dat er “an overriding requirement in the public interest” aanwezig was voor de rechter-commissaris om een verzoek tot afgifte van de hiervoor onder 2 vermelde voorwerpen te doen en vervolgens - na weigering van klaagster sub 1 mee te werken - tot doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van klaagster sub 1 over te gaan teneinde te voorkomen dat zij zou blijven beschikken over staatsgeheime informatie en teneinde die staatsgeheime informatie terug te brengen bij de AIVD, van wie die informatie afkomstig is. Dat vervolgens meer voorwerpen en gegevens in beslag zijn genomen is te rechtvaardigen nu het selecteren van wat er wel en wat er niet onder de door de rechter-commissaris gevraagde voorwerpen valt, slechts mogelijk is door alle in beslag genomen goederen aan een onderzoek te onderwerpen, welk onderzoek in afwachting van de beslissing op het klaagschrift nog niet heeft plaatsgevonden. Door de raadsman, mr. Koppe, is aan de rechtbank verzocht de rechter-commissaris op te dragen aanvullend proces-verbaal op te maken - kort gezegd - omtrent de gang van zaken bij de doorzoeking ter inbeslagneming, zoals nader aangegeven in het klaagschrift en toegelicht in raadkamer. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen, nu de rechtbank zich omtrent de gang van zaken bij de doorzoeking ter inbeslagneming voldoende voorgelicht acht en zij bovendien bij gebreke van een duidelijke conclusie welk belang met de door de raadsman verlangde nadere informatie wordt gediend, het door de raadsman bedoelde aanvullend proces-verbaal ook niet noodzakelijk acht. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat de doorzoeking proportioneel was en dat – nu klaagster sub 1 niet bereid was de onder I tot en met IV genoemde voorwerpen aan de rechter-commissaris te verstrekken – ook aan het subsidiariteitvereiste is voldaan. De rechtbank acht de doorzoeking ter inbeslagneming derhalve rechtmatig. Met betrekking tot de inbeslagneming en vervolgens kennisneming van de onder I tot en met III bedoelde voorwerpen en gegevens, speelt het gevaar van het bekend raken van de identiteit van bronnen van wie die voorwerpen en gegevens afkomstig zijn, niet, nu de identiteit van de bron van die voorwerpen en gegevens bekend is, zoals ook de raadsman van klaagsters, mr. Koppe, ter zitting van de raadkamer heeft erkend. Ten aanzien van de niet onder I tot en met III vallende voorwerpen en gegevens speelt de bescherming van bronnen mogelijkerwijs wel, terwijl ten aanzien daarvan niet duidelijk geworden is dat deze ook onderwerp van een strafbaar feit zijn en klaagster sub 1 als verdachte dient te worden aangemerkt, zodat de rechtbank de voortduring van het beslag op die voorwerpen en gegevens zomede de kennisneming daarvan door de officier van justitie en de Rijksrecherche een ontoelaatbare inbreuk op de vrije nieuwsgaring acht. De voorwerpen en gegevens die niet onder I tot en met III vallen zullen zonder dat de officier van justitie en de Rijksrecherche daarvan kennis kunnen nemen en zonder dat daarvan een kopie wordt gemaakt aan klaagster sub 1, onder wie de inbeslagneming heeft plaatsgevonden, dienen te worden teruggegeven. Het selecteren van hetgeen van de in beslag genomen voorwerpen daartoe wel of niet behoort zal dienen te geschieden door de rechter-commissaris. De raadsman heeft zulks meer subsidiair ook verzocht en de officier van justitie heeft in raadkamer meegedeeld daarmee te kunnen instemmen. De rechtbank zal dan ook dienovereenkomstig beslissen met dien verstande dat de rechtbank de door de raadsman voorgestelde beklagmogelijkheid niet zal opnemen, nu de wet daarin niet voorziet. Met betrekking tot de ten aanzien van klaagster sub 2 op het klaagschrift te nemen beslissingen overweegt de rechtbank als volgt. In aanmerking genomen de door de rechtbank hierna ten aanzien van de in beslaggenomen goederen te nemen beslissingen, waarbij de aan klaagster sub 2 in eigendom toebehorende en door haar aan klaagster sub 1 in gebruik gegeven goederen aan klaagster sub 1 zullen worden teruggegeven, zodat klaagster sub 2 bij een beslissing omtrent die goederen geen belang heeft en in aanmerking genomen dat niet is onderbouwd op welke onder het staatsgeheim vallende in beslaggenomen voorwerpen, klaagster sub 2 auteursrecht heeft, zal de rechtbank klaagster sub 2 niet ontvankelijk verklaren in het klaagschrift. Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt. 5. Beslissing De rechtbank: Verklaart het klaagschrift ongegrond voor zover het betreft: I. een conceptversie – mogelijk versie 3 – van de interne analyse van de AIVD betreffende de oorlog in Irak (Stg GEHEIM) en documenten, al dan niet in digitale vorm, die daarmee rechtstreeks verband houden en waarvan het vermoeden bestaat dat deze ten grondslag liggen aan het artikel in De Telegraaf “AIVD faalde rond Irak” d.d. 28 maart 2009; II. (een) staatsgeheim(e) document(en) met betrekking tot de beveiliging van de Dalai Lama tijdens zijn recente bezoek aan Nederland en documenten, al dan niet in digitale vorm, die daarmee rechtstreeks verband houden en waarvan het vermoeden bestaat dat ze ten grondslag liggen aan een artikel over de beveiliging van de Dalai Lama, verschenen in De Telegraaf van 4 juni 2009; III. staatsgeheime documenten die haar mogelijk tijdens een ongeveer drie uur durende ontmoeting op 2 juni 2009 zijn verstrekt en documenten, al dan niet in digitale vorm die daarmee rechtstreeks verband houden, eventuele andere staatsgeheime AIVD-documenten. Geeft de rechter-commissaris opdracht om in overleg met de raadsman van klaagster sub 1, mr. Koppe, en de officier van justitie, - te selecteren, welke in beslag genomen goederen en welke op of in de in beslag genomen goederen, of op de daarvan gemaakte kopieën, opgenomen gegevens, vallen onder de hiervoor onder I tot en met III genoemde goederen en gegevens - en die door hem geselecteerde goederen en gegevens vervolgens aan de met de vervolging van klaagster sub 1 en haar medeverdachten belaste officier van justitie c.q. de met het onderzoek in de onderhavige zaak belaste ambtenaren van de Rijksrecherche ter beschikking te stellen. Verklaart het klaagschrift ten aanzien van de overige niet onder I tot en met III vallende in beslag genomen goederen en gegevens gegrond en gelast de teruggave daarvan aan klaagster sub 1 zonder dat daarvan door de met de opsporing en vervolging belaste autoriteiten kennis wordt genomen en zonder dat daarvan kopie wordt gemaakt. Bepaalt dat de door de rechter-commissaris gemaakte kopieën voor zover daarop geen onder I tot en met III bedoelde gegevens zijn opgenomen, nadien worden gewist. Verklaart klaagster sub 2 niet ontvankelijk in het klaagschrift. 6. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum Deze beschikking is gegeven door mr. R.E.A. Toeter, voorzitter, mrs. M.A.E. de Jong-Overtoom en H.M. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2009.