Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3600

Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-07-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-004657-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het gerechtshof te Arnhem veroordeelt R.K., de ex-vriend van de moeder van de 17 (zeventien) maanden oude Diego, in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaar voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met de dood tot gevolg.


Uitspraak

Sector strafrecht Parketnummer: 21-004657-08 Uitspraak d.d.: 23 juli 2009 TEGENSPRAAK Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 19 november 2008 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971, wonende te [woonplaats]. Het hoger beroep De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 maart 2009, 4 juni 2009 en 9 juli 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door [verdachte] en zijn raadsman, mr R. Oude Breuil, naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger beroep, tenlastegelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt en/of door elkaar geschud en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam gestoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam geslagen en/of gestoten, en/althans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, vastgepakt en/of door elkaar geschud en/of gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam gestoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam geslagen en/of gestoten, en/althans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden), heeft toegebracht, door met zijn mededader(s), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, vast te pakken en/of door elkaar te schudden en/of te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of trappen en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam te slaan en/of te stoten, en/althans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat hij in of omstreeks de periode van 10 december 2007 tot en met 17 december 2007, althans in of omstreeks de periode van 14 december 2007 tot en met 17 december 2007 te Enschede, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden), heeft toegebracht, door met zijn mededader(s), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, vast te pakken en/of door elkaar te schudden en/of te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of trappen en/of met een knie in de maag(streek) en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stoten en/of met een of meerdere voorwerp(en) in/tegen/op het lichaam te slaan en/of te stoten, en/althans (en in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer], ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden. ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, NOG MEER MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat hij op of omstreeks 17 december 2007 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, met kracht op/tegen/in de buik(streek) heeft geslagen en/of geschopt en/of geduwd, althans uitwendig inwerkend en samendrukkend geweld op de buik van [slachtoffer] heeft uitgeoefend, waardoor [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen, terwijl dit feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, NOG MEER MEER MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat hij op 17 december 2007 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] tot wiens onderhoud en/of verpleging en/of verzorging hij, verdachte (als verzorgende/stiefvader van [slachtoffer]) en/of zijn mededader krachtens de wet verplicht was/waren, in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader toen aldaar (telkens) opzettelijk [slachtoffer] medische zorg onthouden en/of niet een arts geraadpleegd en/of is/zijn hij en/of zijn mededader niet naar een arts gegaan met [slachtoffer], terwijl het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest, althans hij had redelijkerwijs moeten vermoeden, dat [slachtoffer]s gezondheidstoestand ernstig was, althans dat [slachtoffer] ernstig ziek was, en/of heeft hij opzettelijk tegen [moeder van het slachtoffer] gezegd dat hij een arts geraadpleegd had, terwijl dit niet het geval was, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden. ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEEST SUBSIDIAIR, ter zake dat hij op 17 december 2007 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ernstig nalatig is geweest en/of grovelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld door ondanks het feit dat [slachtoffer] ziek was niet de (gezondheids)toestand van [slachtoffer] in de gaten te houden en/of [slachtoffer] (adequate) medische zorg te onthouden en/of door niet een arts te raadplegen en/of door niet naar een arts te gaan met [slachtoffer], terwijl het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest, althans hij had redelijkerwijs moeten vermoeden, dat [slachtoffer]s gezondheidstoestand ernstig was, althans dat [slachtoffer] ernstig ziek was, en/of door tegen [moeder van het slachtoffer] te zeggen dat hij een arts geraadpleegd had, terwijl dit niet het geval was, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmid¬delen de overtuiging bekomen dat [verdachte] het primair, subsidiair dan wel meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt overwogen dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] opzet had op de dood van [slachtoffer]. Het hof acht onwaarschijnlijk dat hij de dood van het kind werkelijk beoogde. Het hof is wel van oordeel dat door het handelen van [verdachte] de aanmerkelijk kans is ontstaan dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Niet is echter komen vast te staan dat [verdachte] zich deze mogelijkheid heeft gerealiseerd, en dat hij die willens en wetens heeft aanvaard. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt over¬wogen dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] [slachtoffer] met voorbedachte raad zwaar mishandeld heeft. Immers, voor het aannemen van voorbe¬dachte raad is vereist dat is komen vast te staan dat het handelen van de verdachte het ge¬volg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te ge¬ven. Het hof ziet onvoldoende aanknopingspunten om dat te kunnen vaststellen. Overweging met betrekking tot het bewijs Vaststelling van de feiten Op 17 december 2007 om 11.36 uur belt [verdachte] het alarmnummer 112 met de me¬dedeling dat hij een kind heeft dat waarschijnlijk niet meer ademt. Om 11.38 uur komt de melding binnen bij de ambulance en ongeveer vijf minuten later arriveert de ambulance bij de woning van [verdachte] en zijn toenmalige vrien¬din, [moeder van het slachtoffer]. Ambulanceverpleegkundige [getuige 1] ziet in de woonka¬mer een kind liggen, dat bleek en vaal is. Het kind wordt op dat moment gereanimeerd door twee politieagenten. De ambulanceverpleegkundige neemt de reanimatie over. Hij ziet dat het linkeroog van het kind al enigszins is ingedroogd. Het valt ambulancechauffeur [getuige 2] op dat de linkeronderarm van het kind omhoog staat in een hoek van 45 graden. Het kind wordt vervolgens naar het ziekenhuis overgebracht. In het ziekenhuis nemen kinderarts [getuige 3] en haar assistent [getuige 4] om 12.11 uur de reanimatie over. Zij zien dat de ogen enigszins vertroebeld zijn, dat er een vlies over het hoornvlies zit en dat de pupillen zijn verstijfd. Verder valt op dat de armen en de benen van het kind koud en stijf aanvoelen en dat het linkerarmpje iets omhoog staat, hetgeen volgens de kinderarts op lijk¬stijfheid duidt. Om 12.19 uur wordt gestopt met reanimeren en stelt de arts de dood van het kind officieel vast. Patholoog drs. A. Maes van het Nederlands Forensisch Instituut heeft op 18 december 2007 sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer]. In haar rapportage d.d. 24 januari 2008 komt zij tot de volgende bevindingen. Uitwendig waren veel letsels zichtbaar. Deze bestonden uit onderhuidse bloeduitstortingen, huidkneuzingen en krasletsels. Ze waren gelokaliseerd op het hoofd, het gezicht, onder de kaakrand beiderzijds, achter de rechteroorschelp, op de romp, de schaamheuvel, de eikel, de balzak en aan de voorzijde van de knieën. Deze letsels waren hooguit één tot enkele dagen oud. De huidletsels zijn het gevolg geweest van meermalen toegepast botsend geweld en passen, onder andere, bij slaan, stompen en knijpen. De bloeduitstorting achter de rechter¬oorschelp kan ook zijn veroorzaakt door draaien of trekken aan de oorschelp. Slechts de bloeduitstortingen aan de voorzijde van de knieën en op het achterhoofd zouden kunnen passen bij vallen. Bij inwendig onderzoek bleken bovendien ernstige letsels in de buik te bestaan. De ophang¬band van de dunne darm was op twee plaatsen recent afgescheurd met verscheuren van vele bloedvaten. Er was vrij veel bloed in de buikholte aanwezig en veel bloed in de weke delen van de buik. Ook in de wand van de dunne darm trof zij bloed aan. Het buikvlies linksonder was fors gescheurd. In relatie hiermee was er veel bloed in de omgevende weke delen aan¬wezig, alsmede bloed in de balzak. De recente letsels in de boven- en onderbuik zijn het ge¬volg geweest van zeer heftig botsend geweld en passen bij ten minste tweemaal toegepast geweld (1x onderbuik en 1x bovenbuik). Het tijdsinterval tussen het geweld op de bovenbuik en de onderbuik bedraagt hoogstens enkele uren. Als gevolg van eerder meermalen toegepast heftig botsend geweld op de buik waren in de ophangband ook bloedingsresten. De bij microscopisch onderzoek gevonden veranderingen in de ophangband passen bij een ouderdom van tussen 1 à 2 weken. De bloeduitstorting in de eikel is het gevolg geweest van direct mechanisch geweld op de eikel, waarschijnlijk knij¬pen. Ook hier werden bloedingsresten gevonden bij microscopisch onderzoek, passend bij eerder toegepast geweld op de eikel. Het overlijden van [slachtoffer] wordt zonder meer verklaard op grond van het massale bloedverlies en de daardoor opgetreden orgaanfunctiestoornissen. [Slachtoffer] is overleden aan de directe gevolgen van meer¬malen toegepast heftig mechanisch geweld op het lichaam. Er waren ook tekenen van in het recente verleden toegepast heftig botsend geweld op de buik en penis. Drs. A. Maes is ter terechtzitting in hoger beroep als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij op basis van microscopisch onderzoek concludeert dat beide af¬scheuringen van de ophangband van de dunne darm binnen een periode van ten minste vier tot ten hoogste zes uur tot de dood als gevolg van bloedverlies hebben geleid. Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep drs. G.C. Madern, algemeen chirurg en kinderchirurg, als deskundige ge¬hoord. Hij heeft verklaard dat geen absoluut antwoord te geven is op de vraag hoe lang het stervensproces heeft geduurd. Daarvoor zijn er, aldus de deskundige Madern, te veel onbe¬kend gebleven variabelen, die daarop van invloed kunnen zijn. Op basis van de pathologi¬sche bevindingen èn op basis van de expertise over het type letsel dat bij [slachtoffer] is aangetrof¬fen, komt de deskundige Madern tot een termijn van vier tot zes uur, waarin het kind is ge¬storven. Aldus acht de deskundige Madern een stervensproces van enkele uren aannemelijk en waarschijnlijker dan een stervensproces van één tot anderhalf uur, hoewel hij die kortere termijn in absolute zin niet geheel uitsluit. Op grond van de verklaringen van de deskundigen Maes en Madern gaat het hof ervan uit dat het fatale letsel is toegebracht tussen de vier tot zes uur vóór het intreden van de dood. De mogelijkheid dat het fatale letsel korter dan één uur voor het intreden van de dood is toe¬gebracht, acht het hof op grond van de verklaringen van voornoemde deskundigen zo onaannemelijk dat die terzijde wordt gesteld. Bij het bepalen van het moment waarop [slachtoffer] is overleden, gaat het hof uit van de verklaring van de deskundige Botter. Deze deskundige heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat lijkstijfheid gemiddeld één uur na het overlijden intreedt. Een periode van twee uren acht de deskundige Botter niet aannemelijk; een afwijking van een kwartier ten opzichte van het genoemde uur acht de deskundige mogelijk. Nu de ambulancechauffeur [getuige 2] rond 11.45 uur (kennelijk beginnende) lijkstijfheid heeft waargenomen, valt daaruit af te leiden, dat de dood van [slachtoffer] tussen 10.30 uur en 11.00 uur is ingetreden. De kinderarts [getuige 3] heeft ca. 12.18 uur geconstateerd, dat de beentjes en ook een armpje stijf waren, en dat er een vlies over het hoornvlies zichtbaar was. Neemt men aan, dat zij beginnende lijkstijfheid waarnam, dan zou de dood op zijn laatst zijn ingetreden te ca. 11.33 uur. Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk moet zijn overleden tussen ca. 10.30 uur en ca. 11.30 uur. Deze conclusie sluit aan bij de verklaring die [moeder van het slachtoffer] op 22 december 2007 heeft afgelegd bij de politie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –: (verklaring 22 december 2007, pagina P231) Ik ben van ongeveer 10.00 uur tot 10.20 uur weggeweest. Ik kwam terug via de achterkant. [Slachtoffer] lag op zijn buik, met zijn wang tegen het matras. [Slachtoffer] leefde nog. Dat voelde ik. Je ziet dat een kind nog leeft. (…) Toen ik terugkwam van het boodschappen doen, keek ik naar [slachtoffer]. Ik zag zijn gezicht, maar hij had toen nog niet overgegeven. Als [slachtoffer] wel had overgegeven, zou ik dat hebben gezien. Zijn gezicht was goed zichtbaar. Ik heb geen braaksel gezien. Het gegeven dat het fatale letsel moet zijn toegebracht in een periode van vier tot zes uur voor het overlijden, brengt het hof tot de conclusie dat het fatale letsel moet zijn toegebracht op 17 december 2007 tussen circa 4.30 uur en 7.30 uur, waarbij een speling van een uur langer of korter niet van wezenlijk belang is. Of beide letsels – het recente letsel in de bovenbuik respectievelijk het letsel in de onderbuik – min of meer tegelij¬kertijd of met een tijdsinterval zijn toegebracht, kan in het midden blijven, omdat op grond van de bevindingen van deskundigen vaststaat dat het ster¬vensproces in de genoemde periode is ingezet als gevolg van het in de buik optredende bloedverlies door – in ieder geval – de afscheuringen van de ophangband van de dunne darm. [Verdachte] en [moeder van het slachtoffer] verklaren allebei dat er die nacht en die och¬tend niemand anders in de woning aanwezig was dan zijzelf en [slachtoffer]. Beiden verklaren, dat [moeder van het slachtoffer] slechts korte tijd (ca. 25 minuten) voor wat boodschappen buitenshuis is geweest, hetgeen het hof, mede gelet op de tot de stukken behorende kassabon, als vaststaand aanmerkt. Mede gelet op de omstandigheid dat de deuren op slot zaten, er geen braaksporen zijn aan¬getroffen en de verdachten niet hebben verklaard dat zij iemand of iets hebben gehoord dat op binnendringen door een onbekende zou kunnen wijzen, acht het hof het onbestaanbaar, dat er in de periode van circa 4.30 uur en 7.30 uur nog een ander persoon in de woning is geweest. Verdachtes suggestie, dat wellicht een ander ongemerkt in de woning zou zijn binnengedrongen en [slachtoffer] van het leven zou hebben beroofd zonder dat hij of [moeder van het slachtoffer] daarvan iets zouden hebben gemerkt, moet dan ook als volslagen onwaarschijnlijk van de hand worden gewezen. Uit dit alles leidt het hof af, dat het fatale letsel is toegebracht ofwel door [moeder van het slachtoffer], ofwel door [verdachte], ofwel door hen beiden als medeplegers. Op grond van na te noemen bewijsmid¬delen komt het hof tot het oordeel, dat het [verdachte] is geweest die zich aan de geweldshandelingen schuldig heeft gemaakt. 1. Het hof stelt voorop dat [verdachte] zelf heeft verklaard bij de verzorging van [slachtoffer] betrokken te zijn geweest. [Verdachte] heeft tegenover de politie het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -: (verklaring d.d. 15 februari 2008, pagina P81 en P82) U vraagt mij waar de verzorging van [slachtoffer] uit bestond. De ene keer deed ik dat en de andere keer deed [moeder van het slachtoffer] dat. Je haalt hem uit bed. Daarna verschoon je de luier. Ik gebruikte dan vochtige doekjes. Daarna deed ik vaak de pyjama weer aan. 2. [Moeder van het slachtoffer] heeft tegenover de politie het volgende over [verdachte] verklaard - zakelijk weergegeven -: (verklaring d.d. 27 december 2007, pagina P243) Soms zei [verdachte] ’s morgens tegen mij dat ik maar moest blijven liggen en dan gaf [verdachte] [slachtoffer] te eten. Soms ging [verdachte] [slachtoffer] verzorgen. [Verdachte] zei dan tegen mij: “Blijf jij maar liggen, dan zal ik hem een schone luier geven.”Als [verdachte] [slachtoffer] verschoonde, deed hij dat in de slaapkamer. [Verdachte] haalde hem uit bed, deed hem een schone luier voor en bracht hem naar beneden. Ik bleef dan in bed liggen en zag verder niet wat [verdachte] deed. (verklaring d.d. 8 januari 2008, pagina P262-267) [Verdachte] sloeg, achter mijn rug, [slachtoffer] als hij in zijn kamertje was. (…) Hij sloeg mij niet, maar mijn kind wel. Als [verdachte] [slachtoffer] naar bed bracht, hoorde ik hem gillen of schreeuwen. [Verdachte] werd extreem streng en bazig. Hij sloeg, en hij was niet eens [slachtoffer]’s vader. Ik weet dat [verdachte] [slachtoffer] echt sloeg. Eerst zag ik dat niet. Ik hoorde dat [slachtoffer] harder ging huilen op het moment dat [verdachte] bij [slachtoffer] was. U vraagt mij wanneer ik heb gezien dat [verdachte] [slachtoffer] door elkaar schudde. Ik denk dat het vijf keer is gebeurd. [verdachte] hield [slachtoffer] vast om zijn middel, in zijn buikstreek. Hij hield [slachtoffer] met twee handen vast, met het gezicht van [slachtoffer] naar zijn eigen gezicht toe. Wat [verdachte] deed, was geen spelletje. U vraagt mij hoe ik kon zien dat [slachtoffer] dat niet leuk vond. Ik merkte dat omdat [slachtoffer] huilde. Ik zei tegen [verdachte] dat hij maar een tijdje weg moest gaan. [Slachtoffer] was bang voor [verdachte]. Het is eigenlijk niet normaal wat [verdachte] met [slachtoffer]deed. (…) (verklaring d.d. 21 februari 2008, pagina P313) Ik wist ook hoe de reactie van [verdachte] was als [slachtoffer] huilde. Het huilen moest ophouden. Hij moest iets doen om [slachtoffer] stil te krijgen. [Verdachte] had de gelegenheid toen hij alleen was met [slachtoffer]. Ik heb zondagavond tegen [verdachte] gezegd dat wanneer hij niet tevreden was hij maar weg moest gaan. [Verdachte] was zo geïrriteerd dat [slachtoffer] huilde. Ik heb hem gezegd dat hij wel naar zijn ouders kon gaan. (…) Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [moeder van het slachtoffer] als getuige in de zaak tegen [verdachte] verklaard - zakelijk weergegeven -: Ik heb zelf gezien dat [slachtoffer] bang was. Ik weet niet meer sinds wanneer [slachtoffer] bang was voor [verdachte]. Uit deze verklaringen leidt het hof af dat [moeder van het slachtoffer] heeft vastgesteld, dat [verdachte] [slachtoffer] in een periode vooraf¬gaand aan het ontstaan van het fatale letsel ruw en zelfs gewelddadig behandelde. 3. [Getuige 5], een zus van [moeder van het slachtoffer], heeft tegenover de poli¬tie verklaard - zakelijk weergegeven -: (verklaring d.d. 18 december 2007, pagina G13-18) Op 13 of 14 december 2007 om 23.00 uur werd ik gebeld door [moeder van het slachtoffer]. Zij zei dat [slachtoffer] ziek was en overgegeven had. Ook vertelde ze dat [slachtoffer] koorts had. Ze zei dat [slachtoffer] niet wilde eten. Ze vroeg mij of ik naar Enschede wilde komen om [slachtoffer] op te halen. Ik vroeg haar waarom ze zelf niet met [slachtoffer] naar de dokter ging. Ze zei dat [slachtoffer] ziek was en gaf een ont¬wijkend antwoord. In de nacht van 14 op 15 december werd ik weer gebeld door [moeder van het slachtoffer]. Mijn echtgenoot was jarig geworden en ik vroeg daarom aan [moeder van het slachtoffer] om later terug te bellen omdat ik mijn man wilde feliciteren met zijn verjaardag. [Getuige 6], de partner van [getuige 5], heeft tegenover de politie verklaard - zakelijk weergegeven -: (verklaring d.d. 18 december 2007, pagina G7-12) Op 14 december belde [moeder van het slachtoffer] dat [slachtoffer] ziek was. Hij huilde veel en wilde niet slapen. Ze wilde dat we haar en [slachtoffer] kwamen ophalen. Op 15 december, mijn verjaardag, belde ze weer. Ze zei dat [slachtoffer] nog steeds ziek was. Volgens mij belde ze om 01.00 uur. Ze wilde weer dat wij [slachtoffer] en haar kwamen ophalen. Mijn vrouw heeft ’s nachts nog overwogen om naar Enschede te gaan omdat [moeder van het slachtoffer] zo radeloos klonk. Uit deze verklaringen leidt het hof af dat [moeder van het slachtoffer] enkele dagen voor de dood van [slachtoffer] heeft getracht om [slachtoffer] uit de woning te krijgen. Het hof ziet in deze pogingen een sterke aanwijzing, dat [moeder van het slachtoffer] ervan op de hoogte was, dat [slachtoffer] bij langer verblijf in de nabijheid van verdachte in acuut gevaar zou verkeren. Zij heeft wetenschap gehad, al was het wellicht niet uit rechtstreekse waarneming, van ernstig en mogelijk zelfs levensbedreigend geweld dat [verdachte] tegen haar kind pleegde, en zij heeft getracht haar kind bescherming te bieden door haar zus en zwager te smeken [slachtoffer] te komen ophalen. 4. [Getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard - zakelijk weergegeven -: (verklaring d.d. 20 december 2007, pagina G98-101) Op 17 december 2007 had ik dagdienst op de ambulance. Aan het eind van de ochtend wer¬den wij verzocht om te gaan naar het adres [adres verdachten] te Enschede. In de melding werd ons medegedeeld dat het waarschijnlijk ging om het reanimeren van een kind van anderhalf jaar oud. De voordeur van de woning stond open. In het halletje van de woning trof ik een mij onbekende man aan met blond haar. Later bleek hij de vriend van de moeder van het kind te zijn. Ik hoorde dat de man met het blonde haar letterlijk tegen ons zei: “Ik heb wel gereani¬meerd op de buik, maar dit is niet goed hè.” Het hof beschouwt de verklaring van [verdachte] met betrekking tot het reanimeren als een uiting van het bewustzijn dat de ernstige toestand waarin [slachtoffer] zich bevond, het ge¬volg was buikletsel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [verdachte] bij de recon¬structie heeft gedemonstreerd dat hij reanimatiehandelingen verrichtte op de borst van [slachtoffer] en niet op diens buikstreek. 5. [Verdachte] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij in de nacht van 16 op 17 december 2007 tussen 23.00 uur en 6.00 uur niet boven is geweest waar [slachtoffer] sliep. Deze verklaring wordt weersproken door de verklaring van [getuige 7], inhouden¬de - zakelijk weergegeven -: (verklaring 3 september 2008, bijlage 4.1-4.5) [Moeder van het slachtoffer] zei dat ze ’s nachts was opgestaan omdat [verdachte] haar riep, omdat [slachtoffer] had overgege¬ven. Ik heb gevraagd hoe laat dat was, maar ze zei dat ze niet op de klok had gekeken. [Moeder van het slachtoffer] had, toen [verdachte] haar riep, [slachtoffer] bij haar gepakt en op schoot gehouden en daarna mee naar beneden genomen. Hij is op haar borst in slaap gevallen. [Verdachte] heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zeker te weten dat [moeder van het slachtoffer] om 6.00 uur met [slachtoffer] naar beneden kwam, omdat hij op dat ogenblik op de klok heeft gekeken. Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze verklaring van [getuige 7] en deze verklaring van [verdachte], in onderlinge samenhang bezien, vast dat [verdachte] in de periode waarin het fatale letsel is toegebracht, alleen is geweest met [slachtoffer], alvorens [moeder van het slachtoffer] naar bo¬ven is gekomen om [slachtoffer] te verzorgen. [Verdachte] heeft dus wel degelijk gelegen¬heid gehad om het fatale letsel toe te brengen. Voorts neemt het hof in aanmerking: – dat de deskundige Madern ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat een kind op dergelijk letsel als waarvan bij [slachtoffer] sprake was, zal reageren met braken; ([Verdachte] had volgens de hiervoor weergegeven verklaring van [getuige 7] het braken die nacht aan [moeder van het slachtoffer] gemeld); – dat de deskundige Bilo ter terechtzitting in eerste aanleg heeft ver¬klaard dat dit type letsels bij kinderen gezien wordt bij zeer ernstige verkeersongevallen. Uit de verkla¬ring van drs Maes van 5 maart 2008 volgt, dat de intensiteit van de geweldsinwerking, die tot de aan¬getroffen fatale letsels geleid heeft te vergelijken is met het slaan op een boksbal of zandzak door een bokser. Uit laatstgenoemde verklaring leidt het hof ook af, dat verdachte opzet moet hebben gehad op het toebrengen van zwaar letsel; degene die met zo grote kracht het lichaam treft van een kind van zeventien maanden oud, moet hebben beseft, dat er een aanzienlijk risico is, dat zwaar letsel ontstaat, en moet die kans willens en wetens hebben aanvaard. In het bijzonder gelet op voorgaande verklaringen - in onderlinge samenhang bezien - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] op 17 de¬cember 2007 te Enschede zwaar heeft mishandeld op de hierna nader in de bewezenverkla¬ring omschreven wijze, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Bewijsverweren De raadsman van [verdachte] heeft ter terechtzitting betoogd dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, wegens gebrek aan (direct èn indirect) bewijs. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verklaring van [moeder van het slachtoffer] d.d. 8 januari 2008 dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat het volgens de raadsman een onbetrouwbare verklaring betreft. In de eerste plaats zou de verklaring onbetrouwbaar zijn omdat [moeder van het slachtoffer] slechts zichzelf wil ontlasten en in de tweede plaats omdat [moeder van het slachtoffer] ter terechtzitting van 4 juni 2009 zou hebben toegegeven dat zij in haar verklaring d.d. 8 januari 2008 heeft gelogen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [moeder van het slachtoffer] met betrekking tot het schudden van [slachtoffer] door [verdachte] niet als een indirect belastend bewijsmiddel kan worden aangemerkt. Tot slot heeft de raadsman op grond van de in zijn pleitnota genoemde redenen betoogd dat niet [verdachte] maar [moeder van het slachtoffer] op 17 december 2007 het fatale letsel heeft toegebracht. [Verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. [Verdachte] heeft daartoe onder meer de juistheid van de verklaring van [moeder van het slachtoffer] d.d. 21 februari 2008 betwist. Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Hetgeen hieromtrent door de verdediging is aangevoerd, doet aan dat oordeel niet af. In het bijzonder wordt hieromtrent het volgende overwogen. [Moeder van het slachtoffer] is ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord in de zaak tegen [verdachte]. Zij heeft toen onder meer verklaard dat zij nooit heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer] sloeg, dat zij zich niet kan herinneren dat zij heeft verklaard dat [verdachte] [slachtoffer] sloeg als hij in zijn kamertje was en dat zij nooit heeft gehoord dat [verdachte] [slachtoffer] pijn deed. Voorts heeft [moeder van het slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het schudden van [slachtoffer] door [verdachte] slechts spel was. Het hof acht de verklaring van [moeder van het slachtoffer] zoals afgelegd bij de politie op 8 januari 2008 wel degelijk geloofwaardig. Anders dan de raadsman stelt, heeft zij in haar ter terechtzitting van 4 juni 2009 afgelegde getuigenverklaring niet verklaard dat de op 8 januari 2008 aan de politie afgelegde verklaring gelogen was. Integendeel, op de vraag van de voorzitter of het waar is wat zij toen verklaard had, heeft zij dat ondubbelzinnig bevestigd en meende zij zelfs dat al gezegd te hebben. Niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat zij zichzelf slechts wilde ontlasten en dat die verklaring om die reden niet overeenkomstig de waarheid zou zijn. Wel heeft zij aangegeven het schudden van [slachtoffer] door [verdachte] nu anders te beoordelen. Dat maakt haar verklaring aan de politie – ook die van 21 februari 2008 – echter niet ongeloofwaardig. Het hof acht deze verklaringen van groot gewicht, naast de verklaring van [moeder van het slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep, die in essentie – voorzover hier van belang – daarvan niet afwijkt. Bovendien vinden haar verklaringen d.d. 8 januari 2008 en 21 februari 2008 steun in de overige bewijsmiddelen. Het verweer wordt derhalve verworpen. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 17 december 2007 te Enschede aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten: (onder meer) de afscheuring van diverse organen en/of ingewanden), heeft toegebracht, door [slachtoffer] opzettelijk meermalen te stompen en/of te slaan in de maagstreek en elders tegen het lichaam te stoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op het misdrijf: Ten aanzien van het nog meer subsidiair bewezenverklaarde: zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden. Als partner en huisgenoot van [moeder van het slachtoffer] heeft verdachte een medeverant¬woordelijkheid op zich genomen voor de dagelijkse verzorging en het welbevin¬den van haar zoontje [slachtoffer]. Als verdachte die verantwoordelijkheid niet had willen aanvaar¬den, bijvoorbeeld omdat hij zich stoorde aan het kind of met het kind geen band kon ontwikkelen, dan stonden hem allerlei alternatieven ten dienste om zijn relatie met [moeder van het slachtoffer] op zo’n manier in te richten, dat aan zijn bezwaren tegemoet gekomen werd. Hij heeft het echter tegenover de buitenwereld doen voorkomen, dat hij zorg had voor [slachtoffer] zoals dat passend is voor de nieuwe partner van een vrouw die uit een verbroken relatie een jong kind heeft. Het hof heeft moeten vaststellen, dat verdachte de volkomen weerloze peuter op de meest grove wijze heeft doodgeslagen of -gestoten; de vaststelling van de forensisch deskundigen, dat er geweld is gebruikt als bij het slaan op een boksbal, en dat het letsel doet denken aan de verwondingen die doorgaans bij een kind gezien worden als gevolg van een verkeersongeval, spreekt boekdelen. Het dossier bevat talrijke aanwijzingen dat de fatale mishandeling niet op zichzelf staat, maar het sluitstuk is van een structureel pa¬troon, daargelaten de vraag of, en zo ja: in hoeverre, [moeder van het slachtoffer] in eerder gepleegd geweld een actieve rol heeft gespeeld. De exorbitante slagkracht, waarvan de fatale letsels getuigen, geeft blijk van een volstrekt on¬geremd uitleven van agressie op een peuter, die de kwetsbaarheid van een zuigeling nog maar nauwelijks is ontstegen. De fatale letsels moeten voor het kind zeer pijnlijk zijn geweest; datzelfde geldt in ieder geval ook voor het letsel aan de darmophangband, dat al eerder dan op de fa¬tale datum werd toegebracht en waarvan het lichaampje bij autopsie nog de sporen droeg. De dood van [slachtoffer] heeft verdriet en ontreddering teweeggebracht bij de nabestaanden. Zijn vader [naam nabestaande] zal zijn zoon niet meer zien opgroeien. De rechtsorde is door het bewezenverklaarde feit geschokt. Het hof neemt de inhoud van het over verdachte uitgebrachte pro justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 12 augus¬tus 2008, opgemaakt door de psychiater A.E. Ederveen-Grochowska en de psycholoog P.A.E.M.T. Cremers, in aanmerking bij de straftoemeting. Beide gedragsdeskundigen achten de verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Het hof is van oordeel, dat voor de bestraffing in de onderhavige zaak aansluiting moet worden gezocht in het strafbeleid inzake dood door zware schuld en dat inzake doodslag. Het bewezenverklaarde misdrijf, zware mishandeling met dodelijke afloop, kent een maximumstraf van tien jaar gevangenisstraf, terwijl dood door roekeloosheid, gepleegd onder invloed van drank of drugs (artikel 175, lid 1, lid 2, lid 3 WVW), gestraft kan worden met ten hoogste negen jaar gevangenisstraf. Uiteraard dient het hier bewezenverklaarde, dat opzettelijk is gepleegd, te worden aangemerkt als ernstiger dan dood door schuld, ook die in de ernstigste gradatie. In de database consistente straftoemeting zijn enkele hofuitspraken inzake dood door zware schuld te vinden, die hebben geleid tot oplegging van gevangenisstraffen variërend van vier tot zes jaar. In het hier bewezenverklaarde feit gaat het om het met brute kracht opzettelijk toebrengen van fataal zwaar letsel aan een volstrekt weerloos jong kind, gepleegd door een man, van wie verwacht mag worden, dat hij jegens het slachtoffer, kind van zijn partner, een zorgende rol vervult. Het hof is van oordeel, dat de straftoemeting dan ook in de buurt moet komen van de bestraffing voor opzettelijke doodslag, waarvoor door dit hof normaliter gevangenisstraffen van zes tot tien jaar plegen te worden opgelegd. Het hof komt daarom tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Het hof zal daarmee een hogere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is geëist. Vordering gevangenneming De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, ingeval van een bewezenverklaring, de gevangenneming zal worden bevolen van [verdachte] die thans op vrije voeten is. Het hof acht bewezen zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend. Voor dit feit kan maximaal tien jaar gevangenisstraf worden opgelegd. Nu het hof niet komt tot een bewezenverklaring van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, is de vordering tot gevangenneming slechts toelaatbaar als er sprake is van vrees voor vlucht of vrees voor herhaling van een feit als omschreven in artikel 67a lid 2 onder 2 en 3 van het wetboek van Strafvordering. Geen van beide gronden acht het hof van toepassing, zodat deze vordering moet worden afgewezen Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair, subsidiair of meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het nog meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Ten aanzien van het onder nog meer subsidiair bewezenverklaarde Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst af de vordering tot gevangenneming. Aldus gewezen door mr P.R. Wery, voorzitter, mr H.Y. Buyne en mr J.M.J. Denie, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr K.A.M. Oude Vrielink, griffier, en op 23 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.