Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3682

Datum uitspraak2009-09-08
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/01992
Statusgepubliceerd


Indicatie

Conclusie AG o.m. over “door feitelijkheid dwingen”. HR: 81 RO.


Conclusie anoniem

Nr. 08/01992 Zitting: 7 juli 2009 (bij vervroeging)(1) Mr. Vellinga Conclusie inzake: [Verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 3. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", 4 subsidiair "medeplegen van met iemand van wie hij weet dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam" en 5 primair "verkrachting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze als in het arrest omschreven. 2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 08/00178, 07/12272 en 08/01992. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen. 3. Namens verdachte heeft mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, drie middelen van cassatie voorgesteld. 4. Het eerste middel klaagt dat het Hof voor de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde zonder toereikende motivering gebruik heeft gemaakt van de verklaringen van [getuige 1], nu de betrouwbaarheid van die verklaringen in het geding is. 5. Het middel kan niet tot cassatie leiden, nu het miskent dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De beslissingen in dat verband behoeven, behoudens bijzondere gevallen die zich hier niet voordoen, geen motivering en kunnen in cassatie niet met vrucht worden bestreden.(2) 6. Het middel faalt. 7. Het tweede middel klaagt dat het de omstandigheid dat het slachtoffer in een staat van "bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht" verkeerde, zoals het Hof onder 4 subsidiair bewezen heeft verklaard, niet aan de verdachte kan worden tegengeworpen, nu het slachtoffer op de bewuste avond geheel vrijwillig drugs heeft gebruikt. 8. Het middel berust op de misvatting dat de omstandigheid dat iemand zichzelf in een staat van "bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht" heeft gebracht, een vrijbrief zou zijn voor het verrichten van handelingen bestaande in het seksueel binnendringen van het lichaam van die persoon. 9. Het middel faalt. 10. Het derde middel klaagt dat onbegrijpelijk is dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het slachtoffer door feitelijkheden heeft gedwongen, zoals het Hof onder 5 primair bewezen heeft verklaard. Daartoe wordt aangevoerd dat geen sprake was van een feitelijkheid, nu het de vrijwillige keuze van het slachtoffer(3) was de door de verdachte geleverde drugs aan hem te vergoeden door een seksuele dienst in plaats van de verdachte voor die drugs te betalen. 11. Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, heeft het Hof ten laste van verdachte bewezenverklaard dat: "hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 december 2004 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), door feitelijkheden [slachtoffer 7] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 7], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer 7] gebracht en zich vervolgens door [slachtoffer 7] laten pijpen en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte: - [slachtoffer 7] gratis cocaïne heeft verstrekt en - [slachtoffer 7] heeft meegenomen naar de badkamer van de woning waar verdachte en [slachtoffer 7] zich op dat moment bevonden en vervolgens de badkamerdeur heeft afgesloten, en - tegen [slachtoffer 7] heeft gezegd dat zij drugs van hem, verdachte, had gekregen en hij, verdachte, een tegenprestatie wilde". 12. Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houden de gebezigde bewijsmiddelen in: "15. Het als bijlage bij het ambtelijk verslag van 25 april 2006, gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 3], brigadier van politie Twente, district Minot afdeling Justitiële Zaken, en [verbalisant 4], brigadier van politie Twente, district Noordwest Twente, afdeling Justitiële Zaken, opgemaakte proces-verbaal van 16 februari 2006, (ordner 03 [verdachte], Zaaksdossier [slachtoffer 7], pagina 8212 e.v.) voorzover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 7] zakelijk weergegeven: (...)De opdringerige jongen heeft mij op een slinkse manier de badkamer ingewerkt. Ik weet nog dat ik met hem in de badkamer stond en dat hij eigenlijk direct de deur op slot deed. Ik voelde me toen direct erg in het nauw gedreven en had ook gelijk het gevoel dat ik geen kant meer op kon. Het was voor mij wel duidelijk dat ik niet eerder van die jongen af was dan dat hij kreeg wat hij wilde hebben. Ik was op dat moment erg bang. Ik kon geen kant op. Het was voor mij duidelijk dat hij de tongzoen in de slaapkamer onvoldoende vond en dat hij meer van mij op seksueel gebied verlangde. Hij zei dat ik drugs van hem had gekregen en dat ik wat moest doen als tegenprestatie. Het minste wat ik voor hem doen kon was hem pijpen. De jongen deed zelf zijn broek en boxershort tot ongeveer zijn knieën naar beneden. Ik heb hem laten merken dat ik hem niet uit vrije wil ging pijpen. Dat weet ik zeker. Ik heb namelijk tegengestribbeld. De jongen zei wat ik moest doen. Hij zei: "maak mijn piemel stijf en trek hem af'. Dit heb ik vervolgens gedaan. Daarna zei hij tegen mij: "pijp me". Ik heb toen zijn piemel in mijn mond genomen. Ik kon voor mijn gevoel geen kant op." 13. 's Hofs oordeel dat de verdachte het slachtoffer door een feitelijkheid heeft gedwongen en het seksuele binnendringen derhalve geen vrijwillige keuze was, is niet onbegrijpelijk. Het middel gaat er immers geheel aan voorbij dat de verdachte het slachtoffer in de badkamer had opgesloten. 14. Het middel faalt. 15. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. 16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 Het cassatieberoep is ingesteld op 14 september 2007. 2 HR 1 april 2003, NJ 2003, 553, rov. 3.3, HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.1. 3 Althans, ik neem aan dat het middel - dat stelt dat het "de eigen keuze van rekwirant" was - het slachtoffer op het oog had.


Uitspraak

8 september 2009 Strafkamer nr. 08/01992 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 3 september 2007, nummer 21/000984-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. 2. Beoordeling van de middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 september 2009.