Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4070

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807602/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 augustus 2008, kenmerk 08024647/58/9, heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tholen (hierna: de raad) bij besluit van 3 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "1e herziening van het bestemmingsplan Kom Sint-Maartensdijk".


Uitspraak

200807602/1/R2. Datum uitspraak: 29 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], alle gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Zeeland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 augustus 2008, kenmerk 08024647/58/9, heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tholen (hierna: de raad) bij besluit van 3 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "1e herziening van het bestemmingsplan Kom Sint-Maartensdijk". Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 november 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, vergezeld door [directeur] van [appellante a], en [gemachtigde], werkzaam bij [appellant b], zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door M. de Koeijer, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan voorziet, voor zover thans van belang, in het opheffen van de geluidzone rondom het bedrijventerrein Sint Maartensdijk (hierna: het bedrijventerrein), waarop onder meer [appellanten] zijn gevestigd. 2.3. [appellanten] voeren bedrijven die zijn gericht op de vervaardiging van metaalproducten. Zij vrezen beperkt te worden in hun bedrijfsvoering. Zij voeren in dit verband aan dat als gevolg van het opheffen van de geluidzone rondom het bedrijventerrein ten aanzien van hun inrichtingen strengere geluidgrenswaarden van toepassing zouden worden voor de woningen op het bedrijventerrein en voor het zogenoemde inrichtinggebonden verkeer. Voorts betogen [appellanten] dat het wegvallen van de zone leidt tot beperking van mogelijke uitbreiding van hun bedrijven. 2.3.1. Met de raad stelt het college zich op het standpunt dat het plan wat betreft inrichtinggebonden verkeer geen directe belemmering voor [appellanten] vormt. Het college acht essentieel dat in de milieuvergunningen van [appellanten] al rekening is gehouden met het opheffen van de geluidzone rondom het bedrijventerrein. Het plan heeft volgens het college geen beperking in de huidige bedrijfsvoering van [appellanten] tot gevolg. 2.3.2. [appellant a] is gevestigd aan de [locatie a], op welk perceel het bestemmingsplan "Kom Sint-Maartensdijk" onder meer bedrijvigheid mogelijk maakt in de vorm van een metaalbewerkingsbedrijf behorend tot milieucategorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij dit bestemmingsplan. Op 25 mei 2004 is aan [appellante a] een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. [appellante b] is gevestigd aan de [locatie b]. Haar bedrijvigheid is gericht op de fabricage van koelelementen voor industriële en gespecialiseerde toepassingen. Aan de [locatie b] maakt het bestemmingsplan "Kom Sint-Maartensdijk" onder meer bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 mogelijk, voor zover deze voorkomt op de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij dit bestemmingsplan. Op 19 januari 2004 is aan [appellante b] een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. 2.3.3. Ter zitting heeft de raad onweersproken verklaard dat de inrichtingen van zowel [appellante a] als [appellante b] met ingang van 1 januari 2008 dienen te voldoen aan de regels die daarvoor zijn gesteld bij of krachtens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en dat de voor de inrichtingen van [appellanten] krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen van rechtswege zijn vervallen. 2.3.3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit wordt daarin onder gezoneerd industrieterrein verstaan een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt onder een industrieterrein verstaan een terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit. 2.3.3.2. Vaststaat dat de mogelijkheid om op het bedrijventerrein voornoemde in artikel 1 van de Wgh bedoelde inrichtingen te vestigen, reeds is vervallen met het bestemmingsplan "Kom Sint-Maartensdijk". Nu op het bedrijventerrein vorenbedoelde inrichtingen thans niet zijn toegestaan, is het bedrijventerrein geen gezoneerd industrieterrein in de zin van het Activiteitenbesluit, zodat de bepalingen in het Activiteitenbesluit die zien op gezoneerde industrieterreinen om die reden niet van toepassing zijn op de inrichtingen van [appellanten], ook al zou de voorheen bestaande geluidzone om het bedrijventerrein niet worden opgeheven. Het opheffen van de geluidzone heeft daarom geen gevolgen voor de milieunormen waaraan de inrichtingen van [appellanten] dienen te voldoen. Het betoog van [appellanten] dat het opheffen van de geluidzone hen beperkt in hun bedrijfsvoering en in de mogelijkheid om de inrichtingen in de toekomst uit te breiden, mist derhalve feitelijke grondslag. 2.3.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover daarbij de geluidzone om het bedrijventerrein wordt opgeheven, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Breunese-van Goor voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009 208-528.