Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4147

Datum uitspraak2009-05-12
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/35974
Statusgepubliceerd


Indicatie

Visum kort verblijf / sociale en economische binding / vestigingsgevaar / Schengengrenscode

Eiseres is een visum kort verblijf geweigerd, nu niet op voorhand aannemelijk is dat eiseres op grond van haar sociale en economische binding met Ethiopië zal terugkeren naar haar land van herkomst. Verweerder heeft op geen enkel moment, noch in de aanvraag-, noch in de bezwaarfase, aangegeven welke gegevens of bescheiden nodig waren om aan te tonen dat eiseres een (sterke) economische binding heeft. De bewijsstukken die eiseres diende te overleggen hadden enkel betrekking op referent en niet op eiseres. Evenmin heeft verweerder uitvoering gegeven aan zijn beleid als neergelegd in paragraaf A2/4.2.3.1 (reisdoel) van de Vc 2000 waarin staat vermeld dat de vreemdeling altijd wordt geconfronteerd met (door hem verstrekte) afwijkende informatie. Het had ook om die reden op de weg van verweerder gelegen eiseres met de tegenstrijdige verklaringen van haarzelf en referent te confronteren en haar in staat te stellen hier een verklaring voor te geven. Daar komt nog bij dat eiseres (of referent) niet zijn gehoord, zodat ook die gelegenheid voor het vragen om en verstrekken van nadere gegevens omtrent haar werk en inkomen dan wel het geven van een verklaring voor haar tegenstrijdige en afwijkende verklaringen niet is benut. Door, zonder eiseres in de gelegenheid te stellen haar aanvraag op dit punt nader te onderbouwen, te concluderen dat niet is gebleken van een wezenlijke economische binding met Ethiopië, heeft verweerder gehandeld in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb. Voorts heeft verweerder een onjuiste uitleg gegeven aan het begrip openbare orde door in het bestreden besluit te overwegen dat nu wordt getwijfeld aan het voorgenomen verblijfsdoel van eiseres, tegen afgifte van het visum in het belang van de bescherming van de openbare orde bezwaren bestaan. Een dergelijke uitleg verdraagt zich niet met artikel 5, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode. Beroep gegrond. De rechtbank ziet in casu aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat eiseres in beroep ondubbelzinnig heeft verklaard bij haar aanvraag bewust een onjuiste verklaring te hebben afgelegd omdat zij hoopte als student meer kans te maken op een visum. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het afleggen van een onjuiste verklaring een contra-indicatie oplevert op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat het niet aannemelijk is te achten dat eiseres tijdig terugkeert naar Ethiopië. Een dergelijke verklaring zou ingevolge hoofdstuk V van de GVI als hiervoor is weergegeven in rechtsoverweging 12 reeds op zichzelf bezien een sterke aanwijzing vormen dat de tijdige terugkeer van eiseres niet voldoende gewaarborgd is, aangezien zij door het afleggen van deze onjuiste verklaring omtrent een studie kennelijk beoogd heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Addis Abeba ertoe te bewegen een visum te verstrekken. Dat eiseres nadien alsnog een andere – naar haar zeggen juiste – verklaring heeft afgelegd maakt vorenstaande niet anders. Hieruit volgt dat eiseres niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid en onder c, van de Schengengrenscode. Gelet hierop valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat het na vernietiging door verweerder te nemen besluit op dit punt derhalve een ander, voor eiseres gunstiger, resultaat kan opleveren dan het thans bestreden besluit.



Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/35974 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2009 inzake [Eiseres], geboren op [datum] 1989, nationaliteit Ethiopische, verblijvende te Breda, eiseres, gemachtigde mr. C.C.H.M. Backerra, tegen de minister van Buitenlandse Zaken, te Den Haag, verweerder gemachtigde mr. S.J.M. Leijtens. Procesverloop Bij besluit van 17 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om afgifte van een visum voor kort verblijf bij [referent] (hierna: referent) afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 september 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 7 oktober 2008 beroep ingesteld. De gronden van beroep dateren van 6 november 2008. De zaak is gevoegd behandeld op de zitting van 23 maart 2009 met zaak AWB 08/35971. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Tevens was aanwezig referent [referent], vergezeld door zijn zoon als tolk. Nadien zijn de zaken weer gesplitst en zal in deze zaak seperaat uitspraak worden gedaan. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 9 september 2008 in rechte stand kan houden. 2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten. Eiseres heeft op 16 juni 2008, samen met haar vader [naam vader], bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Addis Abeba (Ethiopië) een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar halfzus [naam halfzus] en haar gezin in Nederland te bezoeken. Daarbij heeft zij de echtgenoot van haar halfzus, [referent], als referent opgegeven. 3. Het wettelijk kader luidt als volgt. 4. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Soeverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. 5. De beoordeling van een visumaanvraag vindt zijn grondslag in het Schengenacquis, dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999 is geïncorporeerd in de regelgeving van de Europese Unie. De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoeringsovereenkomst), een deel van het Schengenacquis, bevat regels inzake de overschrijding van de buitengrenzen en inzake visa. 6. De nadere voorschriften voor de toepassing van die regels - gedetailleerde regelgeving en praktische instructies - zijn respectievelijk vastgesteld in het Gemeenschappelijk handboek (PB C 313 van 16 december 2002) en de Gemeenschappelijke instructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten (Gemeenschappelijke Visuminstructie; PB C 326 van 22 december 2005; hierna: GVI). 7. De Schengengrenscode (hierna: SGC) vindt zijn basis blijkens considerans (1) en (2) in de artikelen 61 en 62 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag) en regelt de toegang tot de lidstaten met ingang van 13 oktober 2006, de datum van zijn inwerkingtreding. Het Gemeenschappelijk handboek, alsmede de artikelen 2 tot en met 8 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, die de toegang tot de lidstaten regelen, zijn op grond van artikel 39 van de SGC per 13 oktober 2006 ingetrokken. 8. In de GVI, die zijn grondslag vindt in artikel 62 van het EG-verdrag, zijn de artikelen 9 tot en met 17 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, die het eenvormig visum voor kort verblijf regelen, uitgewerkt. 9. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van toegang en visa drie rechtsbronnen van kracht zijn, te weten de Schengenuitvoeringsovereenkomst, de Schengengrenscode en de Gemeenschappelijke Visuminstructie. Deze rechtsbronnen zijn als algemeen verbindende voorschriften verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten. Om als visumplichtig persoon toegang tot een lidstaat te verkrijgen, zal derhalve voldaan dienen te worden aan de in genoemde rechtsbronnen gestelde voorwaarden. De relevante onderdelen van de rechtsbronnen worden hieronder genoemd. 10. Op grond van artikel 15 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst mag een visum in beginsel slechts worden afgegeven, voor zover de vreemdeling voldoet aan de toegangsvoorwaarden genoemd in artikel 5, eerste lid, van de SGC. Artikel 5, eerste lid, van de SGC luidt - voor zover thans hier van belang - als volgt: Voor onderdanen van derde landen gelden de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden: c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven; e. niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten. 11. In hoofdstuk III van de GVI is met betrekking tot de waarborgen voor de terugkeer en de middelen van bestaan aangegeven dat een visumplichtige vreemdeling die het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij wenst binnen te komen, de aangezochte diplomatieke of consulaire post ervan dient te overtuigen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat er waarborgen bestaan voor de terugkeer naar zijn land van herkomst. 12. In hoofdstuk V van de GVI, handelend over de behandeling van en de beslissing op de aanvraag, is aangegeven dat een van de fundamentele toetsingscriteria bij de beoordeling van een visumaanvraag de bestrijding van illegale immigratie betreft. De behandeling van visumaanvragen heeft tot doel de aanvragers te onderkennen die voornemens zijn te emigreren en door middel van een visum voor toeristische, zakelijke of werkdoeleinden, dan wel voor familiebezoek pogen het grondgebied van de lidstaten binnen te komen en er zich te vestigen. Meer in het bijzonder staat vermeld dat, in geval van twijfel omtrent de betrouwbaarheid van tijdens het onderhoud afgelegde verklaringen, van visumafgifte dient te worden afgezien. 13. Uit het voorgaande volgt samengevat dat een visumplichtige vreemdeling dient te voldoen aan de voorwaarden voor toegang zoals neergelegd in artikel 5 van de Schengengrenscode en daarnaast de aangezochte diplomatieke of consulaire dienst dient te overtuigen dat een tijdige terugkeer naar zijn land van herkomst gewaarborgd is. 14. De manier waarop aannemelijk gemaakt kan worden dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst is gewaarborgd, is niet in Europese regelgeving geregeld. De staatssecretaris van Justitie hanteert inzake de beoordeling van de aannemelijkheid van de tijdige terugkeer een aantal criteria die als wegingsfactoren een rol kunnen spelen bij de beoordeling of tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. In paragraaf A2/4.3.3.1van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), staat onder het kopje criteria voor visumverlening (kort verblijf) - voor zover thans van belang – het volgende vermeld: Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien, maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd: - het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst; - het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen te bewegen een visum te verstrekken; De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief. 15. De rechtbank stelt ten aanzien van de in de Vc 2000 genoemde niet-uitputtende lijst vast, dat de staatssecretaris van Justitie slechts contra-indicaties heeft opgesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst is gewaarborgd. Niet aangegeven wordt welke criteria anderzijds een indicatie kunnen vormen op grond waarvan de waarborg van een tijdige terugkeer wel aannemelijk kan worden geacht. Er rust echter geen bewijslast op het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat tijdige terugkeer niet is gewaarborgd, en om dat met dergelijke contra-indicaties te onderbouwen. Het is aan de aanvrager om een tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Het bestuursorgaan kan vervolgens tegenbewijs aanwezig achten. De in het beleid van de staatsecretaris van Justitie als contra-indicaties genoemde feiten en omstandigheden kunnen dienen als tegenbewijs om de stelling van de aanvrager dat deze tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst te ontkrachten. 16. De genoemde contra-indicaties kunnen – zoals gezegd – een dergelijk tegenbewijs vormen, maar zij zijn niet alle even sterk. De omstandigheden dat een aanvrager zich bij eerdere bezoeken niet gehouden heeft aan de regels omtrent (de duur van) het verblijf, de praktijk van het ‘visumshoppen’ heeft toegepast, valse of vervalste documenten heeft overgelegd of valse of onjuiste verklaringen heeft afgelegd, kunnen naar het oordeel van de rechtbank een sterk tegenbewijs opleveren. Een geringe sociale of economische binding met het land van herkomst vormt naar het oordeel van de rechtbank echter op zichzelf geen sterke omstandigheid op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat niet aannemelijk is dat de aanvrager tijdig naar het land van herkomst terugkeert. Niettemin blijft het aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat deze tijdig terugkeert naar het land van herkomst. 17. Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich – kort gezegd – op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor het gevraagde visum voor kort verblijf. Verweerder heeft daartoe aangegeven dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale en economische binding heeft met haar land van herkomst dat tijdige terugkeer naar Ethiopië redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Daarbij is betrokken dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de door haar gestelde economische binding met Ethiopië. Gelet hierop bestaat in het belang van de openbare orde bezwaar tegen afgifte van het door eiseres gevraagde visum. 18. Eiseres stelt zich blijkens het beroep – kort gezegd – op het standpunt dat haar moeder, haar broers en haar zus woonachtig zijn in Ethiopië waardoor sprake is van een zodanige sociale binding dat tijdige terugkeer gewaarborgd is. Tevens heeft eiseres aangevoerd dat zij werkzaam is in Ethiopië en handelt in stoffen en kleding. Als handelaarster staat zij niet ingeschreven in de Ethiopische Kamer van Koophandel, aangezien deze er niet is in haar woonplaats en bovendien dit ook niet is vereist om als handelaarster te kunnen werken. Over relevante bewijzen, zoals bijvoorbeeld een bankrekening, beschikt eiseres niet. Een bankrekening is bovendien niet gebruikelijk in Ethiopië. Verder heeft eiseres er op gewezen dat zij aanvankelijk ten onrechte bij haar visumaanvraag heeft opgegeven dat zij studeerde, maar dat zij deze verklaring later in bezwaar heeft gewijzigd. Eiseres wil enkel haar vader vergezellen bij zijn reis naar Nederland en de terugreis naar Ethiopië. Ter zitting heeft eiseres daaraan nog toegevoegd, onder verwijzing naar de uitspraak van 22 april 2008 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam (LJN: BD0982, gepubliceerd op rechtspraak.nl) dat het aan verweerder is om aan te geven welke gegevens en bescheiden door eiseres dienen te worden overgelegd. In de visie van eiseres heeft verweerder nagelaten nadere vragen te stellen met betrekking tot de visumaanvraag, zodat het bestreden besluit op grond van het voorgaande onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. 19. De rechtbank overweegt als volgt. 20. De rechtbank stelt allereerst vast dat, hoewel verweerder in het bestreden besluit ten onrechte aan artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000, een nationale wettelijke bepaling heeft getoetst, kan uit het besluit worden afgeleid dat verweerder eveneens heeft getoetst aan artikel 5 van de Schengengrenscode. 21. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder aanvankelijk eiseres in het primaire besluit het gevraagde visum eveneens heeft geweigerd omdat niet gebleken was van een solvabele referent in Nederland die over voldoende middelen beschikt om garant te kunnen staan voor de kosten van onderhoud van eiseres en haar terugkeer naar Ethiopië. In bezwaar heeft eiseres alsnog inkomengegevens en een garantverklaring, ondertekend door referent, aan verweerder doen toekomen. Weliswaar heeft verweerder in zijn bestreden besluit aangegeven dat de bezwaargronden hem niet tot een andersluidend oordeel dan verwoord in de primaire beschikking hebben geleid, maar uit de motivering van het bestreden besluit, met name uit pagina 2, is gebleken dat verweerder de hiervoor genoemde weigeringsgrond niet langer tegenwerpt. Nu de gemachtigde van verweerder ter zitting evenmin deze grond als weigeringsgrond heeft genoemd, gaat de rechtbank er van uit dat eiseres heeft aangetoond dat zij beschikt over een solvabele referent die zich garant stelt voor de kosten van het levensonderhoud en de terugreis van eiseres naar Ethiopië. Doel van het voorgenomen verblijf en waarborg van tijdige terugkeer 22. Bij deze toets heeft verweerder in het bestreden besluit als criterium het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst tegengeworpen. Dit criterium is niet opgenomen in de Schengengrenscode. Het criterium is echter in het Nederlandse beleid neergelegd als bevattend feiten en omstandigheden die bij de beoordeling of de tijdige terugkeer van de aanvrager naar het land van herkomst is gewaarborgd, kunnen worden betrokken. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden relevant zijn voor die beoordeling. Zo dienen zij de toepassing van de in de GVI gestelde norm. Daarbij moet echter in ogenschouw worden genomen dat met dit criterium niet kan zijn beoogd een uitputtende opsomming van relevante feiten en omstandigheden te geven. Immers, de relevante feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat een tijdige terugkeer wel gewaarborgd is, ontbreken. 23. De conclusie is dat de in de Vc 2000 opgenomen criteria hun basis vinden in het Europese recht. Verweerder heeft in het bestreden besluit derhalve geen onjuiste maatstaf gehanteerd in de beoordeling van de visumaanvraag. 24. Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder terecht niet aannemelijk heeft geacht dat een tijdige terugkeer van eiseres naar het land van herkomst gewaarborgd is te achten. 25. De rechtbank stelt vast dat met de toepasselijke regelgeving het tegengaan van illegaal verblijf wordt beoogd. De behandeling van visumaanvragen heeft tot doel de aanvragers te onderkennen die voornemens zijn te emigreren en door middel van een visum voor toeristische, studie- of zakelijke doeleinden, dan wel voor familiebezoek pogen de Schengen-ruimte binnen te komen en er zich te vestigen. Dientengevolge vereisen aanvragen die worden ingediend door personen met een geringe economische dan wel sociale binding met het land van herkomst bijzondere aandacht. 26. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een tijdige terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst onvoldoende is gewaarborgd omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een substantiële sociale en economische binding heeft met haar land van herkomst. 27. Verweerder heeft in dit kader allereerst in het bestreden besluit er op gewezen dat eiseres jong en ongehuwd is en geen kinderen heeft. Eiseres heeft aldus geen gezin waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. Verder heeft eiseres weliswaar aangegeven dat, behoudens haar in Nederland woonachtige halfzus, haar andere familieleden in Ethiopië wonen, doch niet is gebleken dat in Ethiopië familieleden tot hare laste komen en die zij zou moeten onderhouden. Evenmin is gebleken dat er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen op grond waarvan te verwachten valt dat eiseres tijdig naar Ethiopië zou dienen terug te keren. Eiseres heeft in beroep op dit onderdeel van het bestreden besluit slechts volstaan met de stelling dat haar moeder en haar andere drie broers en zus in Ethiopië achterblijven. Deze stelling vormt naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende weerlegging van door verweerder in het bestreden besluit ingenomen standpunt op dit onderdeel. Eiseres heeft hiermee nog immer niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een dusdanige sociale binding met Ethiopië dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is. Op grond van het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiseres een geringe sociale binding heeft met Ethiopië. 28. Verweerder heeft er verder in het bestreden besluit op gewezen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een dusdanige economische binding heeft met Ethiopië die waarborgt dat zij tijdig terugkeert naar haar herkomstland. Verweerder heeft daartoe er op gewezen dat eiseres en referent tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Eiseres heeft aanvankelijk bij haar visumaanvraag verklaard dat zij student is en geen vaste baan heeft. Referent heeft bij de beantwoording van de vragenlijst in bezwaar evenwel aangegeven dat eiseres handelt in stoffen en kleding. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit op te maken valt dat zij thans een studie volgt. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij handelaarster is kleding en stoffen en dat zij inkomen uit arbeid geniet. Zo heeft eiseres geen uittreksel van de Ethiopische Kamer van Koophandel overgelegd. Evenmin heeft eiseres financiële bewijsstukken overgelegd of op andere wijze aannemelijk gemaakt dat zij over een bestendig en substantieel inkomen uit arbeid beschikt. 29. De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast van de stelling dat de tijdige terugkeer van eiseres voldoende is gewaarborgd omdat zij een economische binding heeft met Ethiopië in beginsel, gezien het hiervoor weergegeven wettelijk kader, bij eiseres ligt. Dit staat er echter niet aan in de weg dat het voor de aanvrager duidelijk dient te zijn welke gegevens hij moet verschaffen. Dit volgt ook uit artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat de aanvrager de nodige gegevens en bescheiden dient te verschaffen. Het is aan verweerder om aan te geven welke gegevens en bescheiden nodig zijn. Dit volgt mede uit artikel 3:2, van de Awb, waarin het beginsel is neergelegd van de zorgvuldige voorbereiding. Verweerder stelt dat eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij een studie volgt dan wel dat zij daadwerkelijk werkzaam is als handelaarster. Wat daar van zij, zoals hiervoor al is overwogen, ontslaat het niet overleggen van (voldoende) documenten bij het doen van de aanvraag zelf, verweerder niet van de voornoemde verplichting. Vast staat dat verweerder op geen enkel moment, in de aanvraag- noch in de bezwaarfase, heeft aangegeven welke gegevens of bescheiden nodig waren om aan te tonen dat eiseres een (sterke) economische binding heeft met Ethiopië. Gesteld noch gebleken is dat het formulier van de aanvraag dat eiseres heeft ingevuld deze informatie bevatte. Evenmin geeft het in zeer algemene bewoordingen opgestelde besluit in primo aanknopingspunten op welke wijze eiseres in bezwaar haar aanvraag diende aan te vullen met de benodigde gegevens en bescheiden. In de bezwaarfase is referent verzocht een vragenlijst in te vullen, alsmede een garantverklaring en daarbij over te leggen een kopie van de arbeidsovereenkomst van referent en een kopie van een recente loonstrook van referent. Voornoemde stukken zijn door referent ingevuld en, voorzien van het gevraagde bewijs, teruggestuurd. Het vragenformulier bevat weliswaar onder punt 6 vragen omtrent onder meer het werk van eiseres als aanvrager van het visum dan wel of zij haar werk en inkomen met documenten kan aantonen, maar uit dit formulier komt op geen enkele wijze naar voren welke gegevens en bescheiden eiseres daarbij dient te overleggen. De bewijsstukken die onder punt 11 genoemd worden hebben enkel betrekking op de bewijsstukken die de referent dient te overleggen. In het bestreden besluit wordt de visumaanvraag vervolgens tevens afgewezen wegens het ontbreken van de economische binding van eiseres. Dit zijn omstandigheden die eiseres betreffen en niet zozeer omstandigheden die referent betreffen. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om juist daarover nadere informatie op te vragen bij eiseres. Evenmin heeft verweerder uitvoering gegeven aan zijn beleid als neergelegd in paragraaf A2/4.2.3.1 (reisdoel) van de Vc 2000 waarin staat vermeld dat de vreemdeling altijd wordt geconfronteerd met (door hem verstrekte) afwijkende informatie. Het had ook om die reden op de weg van verweerder gelegen eiseres met de tegenstrijdige verklaringen van haarzelf en referent te confronteren en haar in staat te stellen hier een verklaring voor te geven. Daar komt nog bij dat eiseres (of referent) niet zijn gehoord, zodat ook die gelegenheid voor het vragen om en verstrekken van nadere gegevens omtrent haar werk en inkomen dan wel het geven van een verklaring voor haar tegenstrijdige en afwijkende verklaringen niet is benut. Door, zonder eiseres in de gelegenheid te stellen haar aanvraag op dit punt nader te onderbouwen, te concluderen dat niet is gebleken van een wezenlijke economische binding met Ethiopië, heeft verweerder gehandeld in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb. 30. Het bestreden besluit komt derhalve om die reden voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Gevaar voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid 31. Op grond van artikel 5, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode mag een vreemdeling geen gevaar vormen voor onder meer de openbare orde om toegang te krijgen tot een lidstaat. Uit de opsomming die na het begrip “openbare orde” uit deze bepaling volgt – de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten – leidt de rechtbank af dat van meer sprake moet zijn dan illegaal verblijf alleen, wil sprake zijn van een bedreiging van de openbare orde. Verweerder heeft aldus in het bestreden besluit een onjuiste uitleg gegeven aan dit begrip. Dit klemt te meer nu verweerder blijkens zijn beleid, neergelegd in paragraaf A2/4.2.5 van de Vc 2000, dit begrip evenmin onder de invulling van de openbare orde heeft geschaard. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij een gevaar zou zijn voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat gebruik van het begrip ‘openbare rust’ in het kader van de toegang en visumverlening niet goed begrijpelijk is, nu dit niet te herleiden is tot bepalingen in de Schengenuitvoeringsovereenkomst, de Schengengrenscode, de Gemeenschappelijke Visuminstructie of de Vw 2000. 32. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens onjuiste toepassing van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode. 33. De rechtbank ziet zich evenwel gesteld voor de vraag of, indien zij de beschikking zou vernietigen, aanleiding bestaat toepassing te geven aan de bevoegdheid voorzien in artikel 8:72, derde lid, van de Awb om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Voor toepassing van die bepaling is in beginsel slechts plaats indien materieel geen andere beslissing mogelijk is dan een besluit met hetzelfde dictum als het vernietigde besluit. 34. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich deze situatie voor. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat eiseres in beroep ondubbelzinnig heeft verklaard bij haar aanvraag bewust een onjuiste verklaring te hebben afgelegd omdat zij hoopte als student meer kans te maken op een visum. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het afleggen van een onjuiste verklaring een contra-indicatie oplevert op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat het niet aannemelijk is te achten dat eiseres tijdig terugkeert naar Ethiopië. Een dergelijke verklaring zou ingevolge hoofdstuk V van de GVI als hiervoor is weergegeven in in rechtsoverweging 12 reeds op zichzelf bezien een sterke aanwijzing vormen dat de tijdige terugkeer van eiseres niet voldoende gewaarborgd is, aangezien zij door het afleggen van deze onjuiste verklaring omtrent een studie kennelijk beoogd heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Addis Abeba ertoe te bewegen een visum te verstrekken. Dat eiseres nadien alsnog een andere – naar haar zeggen juiste – verklaring heeft afgelegd maakt vorenstaande niet anders. Hieruit volgt dat eiseres niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid en onder c, van de Schengengrenscode. Gelet hierop valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat het na vernietiging door verweerder te nemen besluit op dit punt derhalve een ander, voor eiseres gunstiger, resultaat kan opleveren dan het thans bestreden besluit. 35. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in casu grond om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand blijven. 36. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00; • wegingsfactor 1. 37. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 145,00 dient te vergoeden. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 9 september 2008; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; - bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 145,00; - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009.