Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4190

Datum uitspraak2009-07-21
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000569-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt wegens het telen van hennep en bijstandsfraude veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.


Uitspraak

Parketnummer: 24-000569-08 Parketnummer eerste aanleg: 18-655320-06 Arrest van 21 juli 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 15 februari 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1973] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 zal veroordelen tot 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 29 augustus 2006, althans in of omstreeks augustus 2006, te [plaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van - in totaal - (ongeveer) 100, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in of omstreeks de periode van 29 november 2002 tot en met 24 mei 2005, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van en/of in gebruik bij (de afdeling Sociale Zaken van) de gemeente [gemeente] ("inlichtingenformulier Abw" en/of "heronderzoeksformulier Abw" en/of "Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw" en/of "Rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB"), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van de inkomsten (uit arbeid en/of anderszins) van verdachte over de periode waarop dat formulier betrekking had - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid op dat formulier vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven), dat verdachte in de periode waarop dat formulier betrekking had, niet had gewerkt en/of geen inkomsten - uit arbeid en/of anderszins - had genoten, althans niet vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven), dat verdachte in de periode waarop dat formulier betrekking had, werkzaamheden had verricht als zelfstandige, althans een hennepkwekerij heeft gedreven, althans hennep heeft geteeld, en/of (daaruit) inkomsten had genoten, en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te doen gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 3. hij in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 29 augustus 2006, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming (te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk voor (de afdeling Sociale Zaken van) de gemeente [gemeente]verzwegen dat verdachte werkzaamheden had verricht als zelfstandige, althans een hennepkwekerij heeft gedreven, althans hennep heeft geteeld, en/of (daaruit) inkomsten had genoten. Vrijspraak Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof is anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat er geen bewijsmiddel voorhanden is waaruit kan worden afgeleid dat verdachte zich gedurende de ten laste gelegde periode bezighield met hennepteelt en dat hij daaruit inkomsten genereerde. Verdachte heeft hier zelf over verklaard dat hij in die periode vijf hennepplanten had en zijn ex-partner heeft verklaard dat zij niet van hennepteelt wist, zelfs niet in de langere periode dat zij alleen in de betreffende woning verbleef. Naast deze verklaringen is er geen andere informatie dan slechts een hoger elektriciteitsverbruik in de ten laste gelegde periode dan het gemiddelde gebruik van een gezin. Dit is naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig bewijs om het feit bewezen te verklaren. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 29 augustus 2006 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van - in totaal - (ongeveer) 100 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. 3. hij in de gemeente [gemeente], in de periode van april 2006 tot en met 29 augustus 2006, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming (te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk voor (de afdeling Sociale Zaken van) de gemeente [gemeente] verzwegen dat verdachte hennep heeft geteeld en daaruit inkomsten had genoten. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod; feit 3: het in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 29 augustus 2006 schuldig gemaakt aan het telen van ongeveer 100 hennepplanten. Hij heeft gehandeld uit financieel gewin. In de periode april 2006 tot en met 29 augustus 2006 heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan - kort gezegd - bijstandsfraude, door niet op te geven dat hij in die periode hennep heeft geteeld en daaruit inkomsten heeft genoten. Het gevolg hiervan is geweest dat verdachte ten onrechte een bijstandsuitkering, althans dat hij de volledige bijstandsuitkering, heeft genoten. Op deze wijze heeft hij zich, ten koste van de gemeenschap, financieel bevoordeeld. Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 april 2009 - niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij tot op heden grote sociale en financiële gevolgen ondervindt van de door hem gepleegde feiten en de daaropvolgende strafzaak. Doordat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de advocaat-generaal en de rechter in eerste aanleg heeft dit gevolgen voor de strafhoogte en - modaliteit. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een werkstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij; verklaart het verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag. Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.J. Deuring, voorzitter, mr. K. Lahuis en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. Foppen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.