Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4319

Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-31
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/2767
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ter plaatse geldt geen bestemmingsplan. Toetsing aan bouwverordening. Voldoende duidelijk en kenbaar toekomstig planologisch kader waaraan het bouwplan kan worden getoetst.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 07/2767 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [naam eiser], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mevr.mr. M.L.E. van Swelm, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder, alsmede [X], partij ex artikel 8:26 van de Awb, te [woonplaats] (verder: vergunninghouder). 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 24 mei 2007. 2. Procesverloop Bij brief van 9 november 2006 heeft verweerder vergunninghouder meegedeeld dat, onder verlening van een ontheffing ingevolge de gemeentelijke bouwverordening (verder: bouwverordening) , bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een woning op het perceel achter Bergweg 19 te Velp, kadastraal bekend gemeente Velp, sectie F, nummer 2629. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit, bekendgemaakt bij brief van 31 mei 2007, heeft verweerder meegedeeld de op 19 juli 2006 van rechtswege verleende bouwvergunning te handhaven onder verlening van ontheffingen ingevolge de artikelen 2.5.14, eerste lid, onder a en c, en 2.5.3, zesde lid, van de bouwverordening en met aanvulling van de door de brandweer in de brief van 27 februari 2007 genoemde voorwaarden. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Bij schrijven van 17 augustus 2007 heeft vergunninghouder zich gesteld als partij in het geding. Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 6 juni 2008 . Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door [ ] mevr.mr. M.L.E. van Swelm. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [Z], ambtenaar der gemeente. Vergunninghouder is in persoon verschenen. 3. Overwegingen De rechtbank stelt vast dat de bouwaanvraag op 5 april 2006 is ingediend. Aangezien voor het betrokken gebied ten tijde van belang nog geen bestemmingsplan gold, is de rechtbank op grond van artikel 46, eerste en vierde lid, van de Woningwet (zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding op 1 juli 2008 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening) en de artikelen 4:5 en 4:15 van de Awb, van oordeel dat op 19 juli 2006 een bouwvergunning van rechtswege is verleend. Een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de voornoemde Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening) is immers niet vereist. Verweerder was dan ook niet meer bevoegd om te beslissen op de bouwaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaarschrift van 3 december 2006 mede gericht moet worden geacht tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning. Dit bezwaarschrift is na afloop van de bezwarentermijn ingediend. De rechtbank acht deze termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar, omdat eiser niet op grond van artikel 58 van de Woningwet noch anderszins van de van rechtswege verleende bouwvergunning op de hoogte is gesteld. Het bezwaar is dan ook terecht ontvankelijk verklaard. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de bouwvergunning van rechtswege uitsluitend voor de eerste fase is verleend, omdat de bouwvergunning blijkens het aanvraagformulier alleen voor die fase is aangevraagd. Vergunninghouder heeft aangegeven dat het aanvraagformulier abusievelijk is ingevuld. Verweerder heeft het aanvraagformulier als een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning in behandeling genomen en vergunninghouder een ontvangstbevestiging daarvan gestuurd, waarbij leges voor een reguliere bouwaanvraag in rekening zijn gebracht. Verweerder heeft de aanvrager vervolgens om aanvullende gegevens en bescheiden verzocht die (mede) betrekking hadden op de toetsing aan het Bouwbesluit. Uit de brief van 9 november 2006 blijkt niet dat het gaat om een bouwaanvraag eerste fase. Eiser is in bezwaar ook ingegaan op andere dan stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening en is dus niet in zijn belangen geschaad. Uit het bestreden besluit blijkt dat eveneens een volledige toets heeft plaatsgevonden. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woning op een binnenterrein. Aangezien ten tijde hier van belang ter plaatse geen bestemmingsplan gold, diende het bouwplan, gelet op artikel 44 van de Woningwet, uitsluitend getoetst te worden aan de bouwverordening, het Bouwbesluit en artikel 12, eerste lid, van de Woningwet. Ingevolge artikel 2.5.12 van de bouwverordening is het verboden bouwvergunning-plichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Ingevolge artikel 2.5.14, eerste lid, van de bouwverordening, voor zover hier relevant, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn voor: a. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen, en c. gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4 is verzekerd. Ingevolge artikel 2.5.3, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto’s, vuilnisauto’s, ziekenauto’s, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer. Ingevolge artikel 2.5.3, tweede lid, onder a, van de bouwverordening moet een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld, een breedte hebben van ten minste 4,5 meter. Ingevolge artikel 2.5.3, zesde lid, van de bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het vierde lid, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen. Ingevolge artikel 2.5.25, eerste lid, van de bouwverordening (hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen) mag de hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 verleende ontheffing wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is. Ingevolge artikel 2.5.25, tweede lid, van de bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ontheffingen van de artikelen 2.5.14, eerste lid, onder a en c, en 2.5.3, zesde lid, van de bouwverordening verleend. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de besluitvorming stukken heeft betrokken die niet kenbaar waren. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen, omdat ten tijde van het bestreden besluit het door de raad op 27 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan Velp Noord was bekendgemaakt. Verweerder was in het kader van deze procedure niet gehouden om eiser in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze daartegen in te brengen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat op tekeningen behorende bij de aanvragen om bouwvergunning voor de woning en een (latere) voor het realiseren van een zwembad afwijkende oppervlaktematen voor de woning zijn opgenomen. Verweerder heeft aangegeven dat bij de aanvraag bouwvergunning voor een zwembad een situatietekening behoort, waarbij als basis een uittreksel van de bestemmingsplankaart Velp Noord is gebruikt. Het bouwvlak op deze bestemmingsplankaart heeft een groter oppervlak dan de woning waarvoor de bestreden bouwvergunning is verleend. Eiser is er ten onrechte van uitgegaan dat dit op het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak het daadwerkelijk bebouwde oppervlak van de nieuw te bouwen woning is. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen of de juiste oppervlaktematen van de woning zijn vermeld. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de kadastrale percelen waarop de woning Bergweg 19, het bijgebouw op het kadastrale perceel 2487 en het bouwplan zijn gesitueerd alle eigendom van vergunninghouder zijn, zodat die percelen gezamenlijk als één bouwperceel moeten worden aangemerkt. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen, omdat bij de toetsing aan het bestemmingsplan de privaatrechtelijke eigendomsverhoudingen niet van belang zijn. Eiser heeft voorts aangevoerd dat niet dan wel onvoldoende is gemotiveerd dat na het verlenen van een bouwvergunning van rechtswege in heroverweging de cumulatieve ontheffingen van de stedenbouwkundige eisen in de artikelen 2.5.3, zesde lid, van de bouwverordening kunnen worden verleend. Hetzelfde geldt volgens eiser voor de ontheffing van artikel 2.5.14, eerste lid, van de bouwverordening. Eiser is bovendien van mening dat het bouwplan in strijd is met artikel 5.1.2 en artikel 6.2.1 van de bouwverordening. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor toepassing van de in geding zijnde ontheffingsbepalingen eerst plaats, indien sprake is van een voldoende duidelijk en kenbaar toekomstig planologisch kader, waaraan het bouwplan kan worden getoetst. Daaraan ligt de notie ten grondslag dat belangen van derden aan de orde kunnen zijn en dat deze belangen in beginsel bescherming behoeven. Ingeval een bestemmingsplan wordt voorbereid impliceert deze eis dat aannemelijk dient te zijn, dat goedkeuring van dat bestemmingsplan te zijner tijd in de rede ligt. De rechtbank stelt vast dat voor het betreffende gebied op 27 februari 2007 het bestemmingsplan Velp Noord is vastgesteld en dat dit bestemmingsplan op 28 augustus 2007 door Gedeputeerde Staten van Gelderland is goedgekeurd en op 1 november 2007 in werking is getreden. Ten tijde van het bestreden besluit was dan ook sprake is van een voldoende duidelijk en kenbaar toekomstig planologisch kader waaraan het bouwplan kon worden getoetst. Met betrekking tot artikel 2.5.3 van de bouwverordening stelt de rechtbank vast dat verweerder ter zitting artikel 3.1 van het bestemmingsplan Velp Noord heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de verbindingsweg een breedte van 4 meter mag hebben. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid ontheffing ingevolge artikel 2.5.3, zesde lid, van de bouwverordening heeft kunnen verlenen. Daarbij is ontheffing verleend van artikel 2.5.3, eerste lid, van de bouwverordening onder de voorwaarde dat een verbindingsweg aanwezig is die voldoet aan de eisen van artikel 2.5.3, tweede lid, van de bouwverordening, met dien verstande dat de breedte daarvan 4 meter in plaats van 4,5 meter mag bedragen. Met betrekking tot artikel 2.5.14, eerste lid, van de bouwverordening is de rechtbank van oordeel dat onderdeel a van toepassing is, zodat niet meer van belang is of daarnaast aan onderdeel c wordt voldaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid deze ontheffing heeft kunnen verlenen, omdat het bouwplan op dit punt in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan Velp Noord. Met betrekking tot artikel 5.1.2 van de bouwverordening is de rechtbank van oordeel dat dit artikel niet van toepassing is, omdat het ziet op bestaande situaties en daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Met betrekking tot artikel 6.2.1 van de bouwverordening is de rechtbank van oordeel dat ook dit artikel niet van toepassing is, omdat het hierin gaat om eisen van gebruik en niet om eisen voor het verlenen van een bouwvergunning. Eiser heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan Velp Noord, omdat de daarin toegestane oppervlakte van 75 m2 aan bijgebouwen wordt overschreden, nu het bijgebouw op het kadastrale perceel 2487 door vergunninghouder wordt gebruikt en daarom bij de berekening van de totale oppervlakte aan bijgebouwen in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank merkt om te beginnen op dat een rechtstreekse toetsing van de bouwaanvraag aan het bestemmingsplan Velp Noord niet aan de orde is. De rechtbank laat dan ook in het midden of het bijgebouw op perceel 2487 bij de berekening van de totale oppervlakte aan bijgebouwen in aanmerking moet worden genomen. In het kader van de ontheffingverlening van de bouwverordening dient verweerder de planologische aanvaardbaarheid van het bouwplan te beoordelen, waarbij het toekomstige bestemmingsplan als planologisch kader kan dienen. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwplan, gelet op dat kader, planologisch aanvaardbaar is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het gebouw op perceel 2487 is gebouwd als bijgebouw bij de woning Bergweg 19, dat het aan de overzijde van de toegangsweg naar de nieuwe woning ligt, en dat het gebouw in een gedeelte van de "zone bijgebouwen" ligt dat niet aansluit aan het bouwvlak van de nieuwe woning. Ten slotte is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.25, eerste lid, van de bouwverordening, omdat het een goothoogte van 2.95 meter heeft met daarboven een kap met een dakhelling van 50 graden. Nu verweerder verzuimd heeft om hiervan op grond van artikel 2.5.25, tweede lid, van de bouwverordening ontheffing te verlenen, had de bouwvergunning op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet geweigerd moeten worden. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven en moet worden vernietigd. Het beroep daartegen is derhalve gegrond. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven, omdat verweerder bij een nieuw te nemen beslissing op bezwaar die ontheffing alsnog kan verlenen en die ontheffing in rechte stand kan houden, omdat het bouwplan op dit punt in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan Velp Noord. Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; bepaalt dat de gemeente Rheden het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143 aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. D.J. Post, als voorzitter, en mrs. L. van Gijn en P.L. de Vos, als rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2008. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 15 juli 2008