Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4406

Datum uitspraak2009-06-25
Datum gepubliceerd2009-08-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers08/1929
Statusgepubliceerd


Indicatie

wga-uitkering - dagloon - vakantiebonnen


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummer: AWB 08/1929 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. H.B.T. Koekkoek, werkzaam bij CNV Hout en Bouw te Drachten, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder, gemachtigde: Th. Hollander, werkzaam bij het Uwv te Leeuwarden. Procesverloop Bij brief van 17 juli 2008 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 27 mei 2009. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen. Motivering Feiten 1.1 Eiser is laatstelijk voor 36,62 uur per week als timmerman werkzaam geweest in dienst van BAM Woningbouw BV. Op 21 november 2005 is eiser wegens acute neurologische klachten uitgevallen van zijn werk. 1.2 Bij besluit van 17 januari 2008 heeft verweerder vastgesteld dat eiser met ingang van 24 december 2007 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, te weten een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: een loongerelateerde WGA-uitkering) gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Daarbij heeft verweerder eisers mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,8%, het dagloon op € 131,03 en het maandloon op € 1.364,31. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op rapporten van verzekeringsarts E. Talsma van 5 november 2007 en arbeidsdeskundige S. Hemstra van 20 december 2007. 1.3 Bij besluit van 5 maart 2008 heeft verweerder het besluit van 17 januari 2008 in die zin gewijzigd dat eisers dagloon is verhoogd naar € 136,63. 1.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2008, dat met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede gericht wordt geacht tegen het besluit van 5 maart 2008, gegrond verklaard. Verweerder heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67,69%. Voor het overige heeft verweerder het besluit van 17 januari 2008 gehandhaafd. Het besluit van 5 maart 2008 heeft verweerder volledig gehandhaafd. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van bezwaarverzekeringsarts M.C. Wijnen van 23 april 2008 en bezwaararbeidsdeskundige B.H.M. Bootsma van 15 juli 2008. Geschil 2.1 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij ten gevolge van deze beperkingen niet in staat is de geduide functies te verrichten. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder de door hem ontvangen vakantiebonnen op onjuiste wijze heeft betrokken bij de vaststelling van zijn dagloon, waardoor dit dagloon te laag is vastgesteld. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gereageerd op het door hem in bezwaar aangevoerde grond dat de hoogte van zijn uitkering regelmatig dient te worden herberekend, omdat hij wisselende uren werkt. 2.2 Verweerder handhaaft het bestreden besluit. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij onder meer naar rapporten van bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers van 17 september 2008 en bezwaararbeidsdeskundige Bootsma van 22 september 2008. Wettelijk kader 3.1 Gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van de WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65 % te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat een werknemer pas bij een verlies van 35% of meer van zijn verdiencapaciteit in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt dus niet alleen bepaald door de ernst van de medische beperkingen. 3.2 Het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip is nader uitgewerkt in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit). Op grond hiervan worden aan de betrokkene tenminste drie verschillende functies voorgehouden, waarmee hij ondanks zijn medische beperkingen inkomen kan verwerven. Deze functies dienen ieder tenminste drie arbeidsplaatsen te vertegenwoordigen. De resterende verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld op de hoogte van het inkomen dat kan worden verworven met de middelste van de drie functies waarmee het hoogste loon per uur kan worden verdiend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens berekend door het maatmaninkomen van de betrokkene te vergelijken met zijn resterende verdiencapaciteit. Beoordeling van het geschil 4.1 De onderhavige schatting is gebaseerd op de door verzekeringsarts Talsma opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hierin is eisers belastbaarheid per 24 december 2007 vastgelegd. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid daarvan, zoals die is bevestigd door bezwaarverzekeringsarts Wijnen. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geschied, nu zij (dossier)onderzoek hebben gedaan en daarbij informatie van derden hebben betrokken. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij zwaarder beperkt is dan in de FML is vastgelegd, maar hij heeft deze stelling niet met medische feiten of gegevens onderbouwd. In de toelichtingen in de FML zijn, anders dan eisers gemachtigde meent, geen verborgen beperkingen opgenomen. Bij een aantal aspecten is de toelichting "maximaal" gegeven, waarmee wordt bedoeld dat eiser de als normaalwaarde vastgestelde belasting aankan, maar dat hij geen belasting boven de normaalwaarde aankan. Wanneer in een functie een belasting boven de normaalwaarde voorkomt, zal het door verweerder gehanteerde CBBS-systeem een signalering afgeven, zodat van een verborgen beperking geen sprake is. 4.2 De vaststelling van eisers resterende verdiencapaciteit op 24 december 2007 is gebaseerd op zijn geschiktheid voor functies die voorkomen in de Standaard beroepen classificatie (Sbc). In de onderhavige zaak is de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gebaseerd op de volgende drie door bezwaararbeidsdeskundige Bootsma geduide voorbeeldfuncties: inpakster koekjes (Sbc-code 111190), printmonteur conventioneel I (Sbc-code 111180) en bestucker/wikkelaar (Sbc-code 267050). 4.3 Met betrekking tot de vraag of de door bezwaararbeidsdeskundige Bootsma aan eiser geduide functies passend zijn, is de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige de in de geduide functies door het CBBS afgegeven signaleringen in voldoende mate heeft gemotiveerd in het rapport van 15 juli 2008. Uit de gedetailleerde beschrijvingen van de in deze functies optredende belastingen blijkt dat deze belastingen de door verzekeringsarts Talsma vastgestelde belastbaarheid van eiser niet te boven gaan. De rechtbank overweegt in dit kader in het bijzonder het volgende. Eiser kan blijkens de FML met links maximaal 1000 maal per uur reiken. In de functie printmonteur conventioneel I (Sbc-code 111180) moet tijdens twee werkuren per uur 1004 maal worden gereikt. In navolging van de bezwaararbeidsdeskundige is de rechtbank van oordeel dat eiser desalniettemin in staat moet worden geacht deze functie te verrichten, omdat het een zeer geringe overschrijding betreft en hoofdzakelijk (999 van de 1004 maal) slechts 50 centimeter behoeft te worden gereikt, terwijl de normaalwaarde 70 centimeter is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder alle voormelde functies voor eiser passend heeft kunnen achten. 4.4 Vergelijking van het loon dat eiser met zijn vroegere arbeid had kunnen verdienen, indien hij daarvoor niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, met het loon dat hij in de hem geduide functies kan verdienen, leidt tot de slotsom dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van circa 68%. Hieruit volgt dat verweerder eiser bij het bestreden besluit terecht 35 tot 80% arbeidsongeschikt heeft geacht. 4.5.1 Ten aanzien van eisers standpunt dat de door hem ontvangen vakantiebonnen volledig meegerekend moeten worden bij de vaststelling van zijn dagloon en niet voor 90% en/of 92,5% zoals verweerder heeft gedaan, overweegt de rechtbank het volgende. 4.5.2 Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de WIA wordt - voor zover in deze zaak van belang - voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het gebrek, die tot gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag. Ter uitvoering van deze bepaling is het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) vastgesteld. 4.5.3 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit is het dagloon de uitkomst van de berekening ((A - B - C) + D + E) / 261 waarbij, voor zover in deze zaak van belang: A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten; D staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag. 4.5.4 Ingevolge artikel 24, eerste lid, van het Besluit blijven op het loon, dat is genoten in aangiftetijdvakken voorafgaand aan de dag waarop dit besluit in werking treedt en voorafgaande aan de dag, waarop artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de Invoeringswet) in werking treedt, de bepalingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV), zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen van toepassing. 4.5.5 Artikel 48 van de Invoeringswet is per 1 januari 2006 in werking getreden. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit, gelet op de tekst en de toelichting bij artikel 24 van het Besluit, dat in het onderhavige geval dient te worden uitgegaan van het loon in de zin van artikel 4 van de CSV, zoals dat luidde in 2005. 4.5.6 Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de CSV, zoals dit tot 1 januari 2006 luidde, wordt onder loon verstaan het loon overeenkomstig Hoofdstuk II van de Wet op de loonbelasting 1964. 4.5.7 Ingevolge artikel 13 van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt niet in geld genoten loon in aanmerking genomen naar de waarde die daaraan in het economisch verkeer kan worden toegerekend. Ingevolge het tweede lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de waardering van aanspraken en van ander niet in geld genoten loon. Ter uitvoering daarvan is de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) vastgesteld. 4.5.8 Ingevolge artikel 110 van de Uitvoeringsregeling wordt ingeval in een reeds op 31 december 1996 bestaande of aansluitend naar strekking ter zake ongewijzigd voortgezette publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst is voorzien in vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of daarmee overeenkomende aanspraken, in afwijking van artikel 18 de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken gesteld op een percentage van de nominale waarde van die bonnen of aanspraken. Het in de eerste volzin bedoelde percentage bedraagt voor 2004 90 en voor 2005-2007 92,5. 4.5.9 Gelet op de hiervoor onder 4.5.2 tot en met 4.5.8 vermelde bepalingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van eisers dagloon terecht slechts 90% (voor 2004) danwel 92,5% (voor 2005) van de nominale waarde van de aan eiser verstrekte vakantiebonnen heeft meegerekend. Nu zowel uit de Nota van Toelichting bij het Besluit (Staatsblad 2005, 546, p. 28) als uit de voornoemde bepalingen volgt dat de aan eiser verstrekte vakantiebonnen tot het loon (in artikel 3, eerste lid, van het Besluit aangeduid als "A") behoren, kunnen zij niet, zoals eisers gemachtigde voorstelt, worden aangemerkt als vakantiebijslag (in artikel 3, eerste lid, van het Besluit aangeduid als "B" en "D"). Nu de vakantiebonnen dienen te worden aangemerkt als loon, kunnen de vakantieperioden, waarvoor deze vakantiebonnen zijn verstrekt, ook niet worden aangemerkt als onbetaald verlof in de zin van artikel 4 van het Besluit. 4.5.10 Eiser heeft gesteld dat het meerekenen van de vakantiebonnen bij het loon voor hem nadeel oplevert ten opzichte van werknemers die rechtstreeks van de werkgever éénmalig hun vakantiebijslag en vakantiedagen betaald krijgen. Voor zover eiser daarmee een beroep heeft willen doen op het gelijkheidbeginsel slaagt dit beroep niet, nu geen sprake is van gelijke gevallen en de door eiser genoemde ongelijke behandeling door de wetgever, gelet op de hiervoor vermelde bepalingen, wordt toegestaan. 4.6.1 Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering regelmatig opnieuw dient te berekenen, omdat zijn loon per week kan verschillen overweegt de rechtbank het volgende. 4.6.2 Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de WIA is de loongerelateerde WGA-uitkering per kalendermaand onder meer afhankelijk van het in de desbetreffende kalendermaand verworven inkomen. Ingevolge het derde lid wordt onder inkomen als bedoeld in het eerste lid verstaan het inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven. Ingevolge het negende lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van het inkomen alsmede de periode waarop die vaststelling betrekking heeft. Ter uitvoering daarvan is het Inkomensbesluit Wet WIA (hierna: het Inkomensbesluit) vastgesteld. 4.6.3 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Inkomensbesluit is het inkomen uit arbeid uit het bedrijfs- en beroepsleven het tot een bedrag per kalendermaand herleide inkomen. Ingevolge het derde lid kan bij de toepassing van het eerste lid op basis van een geschat inkomen een gemiddeld genoten inkomen per kalendermaand worden bepaald, waarna per periode van ten hoogste twaalf kalendermaanden een herberekening plaatsvindt. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Inkomensbesluit wordt het hierdoor mogelijk om schommelingen in het inkomen dat in mindering moet worden gebracht op de uitkering te voorkomen (Staatsblad 2005, 618, p. 12). 4.6.4 In dit geval is eiser voor ongeveer 50% in dienst gebleven bij zijn oude werkgever en kan eisers inkomen per week verschillen. Daarom heeft verweerder met toepassing van artikel 6, derde lid, van het Inkomensbesluit op basis van de door eisers werkgever verstrekte gegevens een inschatting gemaakt van het inkomen dat eiser vanaf 24 december 2007 gemiddeld per maand geniet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerders inschatting van het gemiddelde maandloon kennelijk onjuist is. De twee loonspecificaties die eiser heeft overgelegd zijn onvoldoende om deze conclusie te kunnen dragen. Zoals volgt uit artikel 6, derde lid, van het Inkomensbesluit dient verweerder na een periode van ten hoogste twaalf kalendermaanden een herberekening te maken van het door eiser verworven inkomen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het maandloon in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op € 1.364,31 en dat herberekening daarvan in het kader van dit geding niet aan de orde is. 4.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat eisers beroep ongegrond is. Proceskosten 5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009. w.g. E.M. Visser w.g. F.F. van Emst Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.