Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4641

Datum uitspraak2009-06-12
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08/7815 t/m 08/7819
Statusgepubliceerd


Indicatie

Successierecht. De waarde van de verkrijging is niet meer dan het vrijgestelde bedrag.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 08/7815 tot en met 08/7819 Uitspraakdatum: 12 juni 2009 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen X1, wonende te Q, vertegenwoordigd door haar wettelijke vertegenwoordiger A, X2, wonende te Q, X3, wonende te R, vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger B, X4, wonende te R, X5, wonende te Q, hierna tezamen te noemen: eisers, gemachtigde: C, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eisers aanslagen (aanslagnummers 0.00.000.00000.004 tot en met 008) in het recht van successie opgelegd wegens verkrijgingen in het jaar 2007 uit de nalatenschap van D (hierna: erflaatster). De aanslagen zijn gedagtekend 26 mei 2008 en opgelegd op basis van verkrijgingen van elk € 11.300. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 november 2008 de aanslagen gehandhaafd. Eisers hebben daartegen bij brief van 12 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 15 december 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde voornoemd, bijgestaan door E. Namens verweerder is verschenen F. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Op 8 juni 2007 is erflaatster overleden. Erflaatster was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen met de heer G. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, A en B. Erflaatster heeft bij testament van 31 mei 2006, verleden voor notaris H, over haar nalatenschap beschikt. 2.2. In het testament van erflaatster is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: “(…) B. LEGATEN Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, uit te keren binnen acht maanden na mijn overlijden, zonder bijberekening van rente: (…) 2. aan mijn kleinkinderen ieder een bedrag in contanten ter grootte van het ten tijde van mijn overlijden vrijgestelde bedrag conform het bepaalde in art. 32 lid 1 ten zesde van de Successiewet 1956. (…)” 2.3. Erflaatster heeft samen met haar echtgenoot, binnen 180 dagen voor het overlijden van erflaatster, een bedrag van € 2.600 geschonken aan elk van de kleinkinderen. 3. Geschil 3.1. In geschil is of eisers zijn vrijgesteld van het recht van successie. 3.2. Eisers voeren aan dat zij zijn vrijgesteld omdat de waarde van hun verkrijging niet meer is dan het vrijgestelde bedrag. Zij stellen zich op het standpunt dat het testament duidelijk is. In de tekst staat dat er een vrijgesteld bedrag wordt gelegateerd, waarbij verwezen wordt naar een wetsartikel. Door de samenloop van de schenking binnen 180 dagen en het legaat wordt het legaat automatisch verminderd met het schenkingsbedrag binnen 180 dagen. Anders zou geen sprake meer zijn van een vrijgesteld bedrag, aldus eisers. De totale verkrijging inclusief de fictieve verkrijging van artikel 12 van de Successiewet 1956 (hierna: Sw) dient derhalve vastgesteld te worden op het vrijgestelde bedrag van € 10.000 per eiser. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen tot nihil. 3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het testament duidelijk is en dat aan de kleinkinderen een bedrag in contanten wordt gelegateerd ter grootte van het in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 6, Sw genoemde bedrag. Als gevolg hiervan dient de verkrijging te worden vastgesteld op het bedrag van het legaat (€ 10.000) vermeerderd met de fictieve verkrijging van artikel 12, eerste lid, Sw, zijnde de helft van de onder 2.3 genoemde schenking (€ 1.300). De totale verkrijging is dan voor elk van eisers € 11.300 en dus niet vrijgesteld. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 6, Sw (tekst 2007) is van het recht van successie vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen door bloedverwanten in de rechte lijn in gevallen waarin 4, letters b, c, d, e en f niet van toepassing is, indien de verkrijging € 10.000 niet te boven gaat. 4.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, Sw wordt al wat binnen 180 dagen aan het overlijden voorafgegaan is geschonken door een erflater, die ten tijde van dat overlijden binnen het Rijk woonde, voor de regeling van het recht van successie, geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. 4.3. Voor de beantwoording van de vraag of de bewoordingen van het testament van erflaatster van 31 mei 2006 duidelijk zijn, dat wil zeggen als verklaring van hetgeen erflaatster wil dat na haar overlijden zal geschieden een duidelijke zin hebben, dient mede te worden gelet op de verhoudingen die erflaatster bij het testament heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. In aanmerking genomen dit criterium en het feit dat erflaatster in haar testament van 31 mei 2006 heeft willen vastleggen dat haar echtgenoot haar enige erfgenaam is en zij aan haar kinderen en kleinkinderen slechts beperkte en niet in een concreet in het testament genoemd bedrag vastgestelde legaten wilde doen toekomen, is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor onder 2.2. geciteerde passage uit dit testament duidelijk is. Met deze passage heeft erflaatster - anders dan verweerder betoogt - niet een bedrag in contanten gelegateerd waarbij voor de hoogte van het bedrag wordt aangesloten bij het ten tijde van de verkrijging in artikel 32 Sw genoemde bedrag, maar heeft zij ondubbelzinnig te kennen gegeven dat het legaat een vrijgesteld bedrag betreft conform het bepaalde in artikel 32 Sw. Daaruit volgt dat het legaat aan de kleinkinderen ook de fictieve verkrijging van € 1.300 (zijnde de helft van de door de kleinkinderen ontvangen schenking als genoemd onder 2.3) omvat. Immers alleen indien voormelde fictieve verkrijging als onderdeel van het legaat wordt beschouwd, wordt een conform artikel 32 Sw vrijgesteld bedrag verkregen. Verweerder heeft derhalve ten onrechte per eiser een verkrijging van € 11.300 in aanmerking genomen. 4.4. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard en kunnen de uitspraken op bezwaar niet in stand blijven. De verkrijging per eiser bedraagt € 10.000 voor elk van hen, hetgeen meebrengt dat de verkrijgingen zijn vrijgesteld van het recht van successie en dat de in geschil zijnde aanslagen dienen te worden verminderd naar nihil. De rechtbank zal aldus zelf in de zaak voorzien. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en vanwege de vijf samenhangende zaken vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1,5). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar; - vermindert de aanslagen in het recht van successie van elk van eisers tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 966,-, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eisers te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eisers betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. E. Jochem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.