Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4764

Datum uitspraak2009-06-17
Datum gepubliceerd2009-08-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
ZaaknummersR 1611-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

schadevergoeding mogelijk in gevallen waarin een uit- dan wel overleveringsverzoek door de verzoekende staat wordt ingetrokken?


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Rekestnummer: R 1611-07 (89 Sv) Parketnummer: 13/497258-06 BESCHIKKING op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank te Amsterdam van 7 augustus 2007 op het verzoekschrift krachtens artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van: Verdachte, geboren te [plaatsnaam en geboortedatum], domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman. 1. Inhoud van het verzoek Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de staat van in totaal € 4.590,--, bestaande uit: - 2 dagen politiebureau à € 95,--, in totaal € 190,- en - verlies van paspoort gedurende 176 dagen à € 25,- per dag, in totaal € 4.400,-, ter zake van vergoeding van schade welke appellant stelt te hebben geleden als gevolg van ondergane inverzekeringstelling. 2. Procesverloop Bij beschikking van 7 augustus 2007 heeft de rechtbank het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Het hoger beroep is op 15 augustus 2007 ingesteld namens appellant. De zaak is op 21 januari 2008 en 10 oktober 2008 reeds eerder in openbare raadkamer behandeld. Tijdens de behandeling in openbare raadkamer van 20 mei 2009 is appellant noch de advocaat van appellant verschenen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking waarvan beroep. 3. Beoordeling van het hoger beroep Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2006 is de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot in het behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel als bedoeld in artikel 23 van de Overleveringswet. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof overweegt als volgt. In artikel 28 van de Overleveringswet (OLW) is – kort gezegd - bepaald dat de rechtbank de overlevering in een aantal gevallen moet weigeren en in de andere gevallen moet toestaan. Artikel 67 OLW bepaalt vervolgens dat, in gevallen waarin de overlevering is geweigerd, vergoeding mogelijk is voor de schade ten gevolge van de vrijheidsbeneming en tevens voor vergoedingen op de voet van artikel 591 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In het onderhavige geval heeft de rechtbank de overlevering niet geweigerd, maar het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat de verzoekende staat (Duitsland) het verzoek om overlevering had ingetrokken. Uit de Memorie van Toelichting op de Overleveringswet (kamerstukken 29042, nr. 3) volgt dat de artikelen 59 t/m 68 OLW corresponderen met de artikelen 52 t/m 60 van de Uitleveringswet (UW). Artikel 59 UW bepaalt kort gezegd dat schadevergoeding mogelijk is wanneer de uitlevering door de rechter ontoelaatbaar is verklaard. Uit de parlementaire geschiedenis van laatstgenoemd artikel blijkt dat de wetgever de mogelijkheid van schadevergoeding heeft willen beperken tot de gevallen van ontoelaatbaarverklaring van de uitlevering, omdat in andere gevallen waarin geen uitlevering is gevolgd zeker geen verwijt kan worden gemaakt aan de Nederlandse autoriteiten die de vrijheidsbeneming hebben gelast. De vraag doet zich voor of in gevallen waarin een uit- dan wel overleveringsverzoek door de verzoekende staat wordt ingetrokken, een mogelijkheid van schadevergoeding bestaat. In het onderhavige geval, waarin het verzoek om overlevering is ingetrokken en waarin dus nooit de toetsing van artikel 28, lid 2, OLW heeft plaatsgehad, heeft noch een Nederlandse justitiële autoriteit, noch een Nederlandse rechter een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot overlevering kunnen geven. De vraag is evenwel of dit een relevant gegeven is voor de beoordeling van het onderhavige verzoek. Het hof stelt daartoe allereerst vast dat de beoordelingsruimte voor de Nederlandse autoriteiten bij een inkomend verzoek tot overlevering zeer gering is. Het uitgevaardigde Europese aanhoudingsbevel wordt in beginsel gerespecteerd. Dit komt tot uitdrukking in de artikelen 15 en 21 van de OLW welke de bevoegdheid scheppen tot voorlopige aanhouding respectievelijk aanhouding van de opgeëiste persoon zonder dat aan de uitoefening van deze bevoegdheden nadere eisen worden gesteld. De OLW is tot stand gekomen ter implementatie van het Kaderbesluit van de Europese Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europese aanhoudingsbevel (2002/584/JBZ). Blijkens overweging 10 van de considerans van dit kaderbesluit ligt onder meer het interstatelijk vertrouwensbeginsel aan de basis van de hierin uitgewerkte regeling. De lidstaten gaan er van uit dat hun rechtsorde zodanig functioneert dat zonder nader onderzoek gevolg kan worden gegeven aan een uitgevaardigd aanhoudingsbevel en de daarop gebaseerde internationale signalering. In de Nederlandse OLW keert dit beginsel terug. Slechts indien één van de imperatieve weigeringsgronden van artikel 9 tot en met 13 zich voordoet of aan de in artikel 14 OLW genoemde voorwaarden niet zal worden voldaan, wordt de overlevering geweigerd. In dit licht kan naar het oordeel van het hof niet geoordeeld worden dat het ontbreken van een rechterlijke toets zoals in onderhavige zaak met zich mee zou brengen dat zich een onderscheid van beslissende betekenis voordoet ten opzichte van zaken waarin de rechter de overlevering weigert. Voorts overweegt het hof dat de inhoudelijke beoordeling van een verweer door de overleveringsrechter in beginsel geen invloed mag hebben op de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding ex artikel 67 OLW jo art 89 Sv. Het is vaste jurisprudentie van het EHRM dat “voicing suspicions” in beginsel, behoudens enkele beperkte uitzonderingen, geen rol mogen spelen bij verzoeken om schadevergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis. Dit betekent dat bij verzoeken om schadevergoeding bijvoorbeeld na afloop van een strafzaak waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn of de zaak geëindigd is verklaard met toepassing van 36 Sv, de gegrondheid van de verdenking en het eventuele voortbestaan daarvan in beginsel niet mogen worden betrokken in de beoordeling door de rekestenrechter. Dit uitgangspunt is naar het oordeel van het hof van overeenkomstige toepassing op een zaak als de onderhavige. Het hof overweegt voorts dat eerdergenoemd Kaderbesluit geen regeling biedt voor schadevergoeding in gevallen waarin de overlevering, ongeacht de grond, geen doorgang vindt. Artikel 30 bepaalt dat de “uitvoerende staat” (de aangezochte staat) haar eigen kosten draagt. Het komt het hof voor dat hieronder ook moet worden verstaan een aanspraak op schadevergoeding indien de nationale regeling deze mogelijk maakt. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt het hof tot de conclusie dat verzoeker schadevergoeding toekomt in verband met de door hem ondergane inverzekeringstelling. Het hoger beroep is derhalve gegrond . Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van € 95,--, te weten inverzekeringstelling op het politiebureau gedurende één nacht en zal het hof het verzoek op dit punt voor het overige afwijzen. Het hof acht geen gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van de gevraagde vergoeding wegens verlies van het paspoort, nu de gestelde kosten niet het gevolg zijn geweest van de ondergane inverzekeringstelling. 4. Beslissing Het hof: Vernietigt de beschikking waarvan beroep. Kent appellant ten laste van de staat een bedrag toe van € 95,-- ( vijfennegentig euro) als vergoeding van de schade geleden tengevolge van de ondergane inverzekeringstelling, over te maken op de rekening van […], rekeningnummer […], (onder vermelding van vergoeding [verzoeker Wijst het verzoek voor het overige af. Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant. Deze beschikking is gegeven door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.M. Steinhaus, W.M.C. Tilleman en B.W.M. van der Lugt, in tegenwoordigheid van mr. J.J. van Teylingen als griffier en is uitgesproken in de openbare raadkamer van dit hof van 17 juni 2009 te 13.30 uur. De voorzitter beveelt: de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van EUR 95,-- (vijfennegentig euro), over te maken op de rekening van Stichting Derdengelden [..] rekeningnummer te plaatsnaam, onder vermelding van vergoeding verzoeker). Amsterdam, 17 juni 2009 Mr. Steinhaus, voorzitter.