Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4811

Datum uitspraak2009-08-06
Datum gepubliceerd2009-08-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers335527 / KG ZA 09-785 en 335531 / F2 RK 09-1759
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet tijdelijk huisverbod. Verzoek voorlopige voorziening afgewezen. Beroep tegen huisverbod ongegrond.


Uitspraak

Uitspraak RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Voorzieningenrechter Reg.nrs.: 335527 / KG ZA 09-785 335531 / F2 RK 09-1759 (hoofdzaak) Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gedingen tussen [naam verzoeker], verzoeker, tevens eiser (hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats], gemachtigde mr. P. Vermeulen, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester van de gemeente [naam gemeente], verweerder, zetelende te [naam gemeente], gemachtigde [naam gemachtigde], in welke zaken belanghebbenden zijn: [naam vrouw], de vrouw, wonende te [adres], [naam jongmeerderjarige], de jongmeerderjarige, wonende te [adres], het thans nog minderjarige kind van verzoeker en de vrouw: [naam minderjarige], geboren op [datum] 1994 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 2 augustus 2009 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, geldend van 2 augustus 2009 09.44 uur tot 12 augustus 2009 09.44 uur. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker op 3 augustus 2009 beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker op 3 augustus 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, onder meer inhoudende het bestreden besluit te schorsen en verweerder te veroordelen in de proceskosten. Van de zijde van verweerder zijn twee brieven met bijlagen ingekomen, gedateerd 4 augustus 2009 en 5 augustus 2009. De minderjarige is telefonisch gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2009. Aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde], ambtenaar bij de gemeente [naam gemeente], vergezeld van [naam], beleidsambtenaar bij de gemeente [naam gemeente], [naam], casemanager Huiselijk geweld Nieuwe Waterweg en [naam] van het steunpunt Huiselijk geweld Nieuwe Waterweg. De vrouw en de jongmeerderjarige zijn in persoon verschenen. 2 Overwegingen Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om voorlopige voorziening het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker is van mening dat hij door het huisverbod in zijn persoonlijke belangen disproportioneel wordt benadeeld. Voorts meent verzoeker dat het bestreden besluit niet door de feiten en omstandigheden wordt onderbouwd. Volgens verzoeker is geen sprake van huiselijk geweld, of van drank- en drugsgebruik. Daarnaast heeft verzoeker de indruk dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit voldoende feitelijk onderbouwd. Het huisverbod is opgelegd naar aanleiding van een tweetal incidenten, één waarbij verzoeker zijn echtgenote in een ruzie met een fles water op haar hoofd zou hebben geslagen en één waarbij hij zich in dreigende taal jegens haar heeft uigelaten. Verzoekers echtgenote en zijn dochter hebben hierover uitgebreid verklaard. Verzoeker ontkent, ook ter zitting, dat er sprake zou zijn van door hem gepleegd huiselijk geweld. Uit hetgeen uit de stukken die ten tijde van het opleggen van het huisverbod beschikbaar waren naar voren komt, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter kunnen afleiden dat er op dat moment al geruime tijd sprake was van een vorm van huiselijk geweld en dat verzoeker op dat moment gevaar opleverde voor zijn huisgenoten. Uit het ingevulde risicotaxatie-instrument huiselijk geweld en uit het proces-verbaal van bevindingen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen heeft verweerder in redelijkheid kunnen afleiden dat er in ieder geval ten aanzien van verzoekers echtgenote en dochter op grond van de naar voren gekomen feiten en omstandigheden een ernstig vermoeden bestond dat verzoekers aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor hen opleverde. Hetgeen verzoekers zoon en dochter tegenover de voorzieningenrechter hebben verklaard ondersteunt hetgeen in de risicotaxatie-formulieren is neergelegd. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan hetgeen verzoekers dochter heeft verklaard om het enkele feit dat zij nog minderjarig is. Overigens komt hetgeen zij naar voren heeft gebracht grotendeels overeen met hetgeen verzoekers echtgenote en verzoekers zoon hebben verklaard. Dat verzoeker, anders dan zijn gezin, stelt geen drugs meer te gebruiken is volgens de voorzieningenrechter in dit geval minder relevant, nu het al dan niet gebruiken van drugs slechts één van de vele criteria is op grond waarvan is geconcludeerd dat er een risico was dat verzoeker een gevaar vormde voor zijn huisgenoten. Overigens constateert de voorzieningenrechter dat verzoeker bij de politie, blijkens het proces-verbaal van verhoor van 3 augustus 2009, zelf heeft verklaard dat hij verslaafd is aan heroïne en dat hij per dag 0,5 gram en soms 0,25 gram gebruikt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden of dat anderszins het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Uit de stukken blijkt dat een vriendin van verzoekers echtgenote in de [straat] te [plaats] woont. De melding van huiselijk geweld had deels betrekking op de feiten die bij het adres van die vriendin hebben plaatsgevonden. De mogelijkheid van het huisverbod is met name in het leven geroepen voor situaties als de onderhavige, waarin de dreiging van geweld in huiselijke kring kan worden weggenomen door degene van wie de dreiging uitgaat te verbieden in de woning te verblijven en diegene te verbieden contact op te nemen met de achterblijvers, zodat alle partijen zich zonodig met hulp van derden in rust op hun situatie en toekomst kunnen bezinnen. Dat, zoals verzoeker terecht heeft aangevoerd, het huisverbod een ingrijpende maatregel is, leidt in dit geval gelet op de relevante feiten en omstandigheden niet tot het oordeel dat de genomen maatregel disproportioneel is. Voorts is voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit voldoet aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Bij afweging van alle betrokken belangen, met name het belang van verzoeker om in de woning te verblijven en het belang van zijn gezin bij een situatie waarin zij zich niet bedreigd weten, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aan het belang van verzoeker niet meer waarde toegekend dan aan het belang van zijn gezin. De voorzieningenrechter constateert daarbij dat er voor verzoeker een slaapplaats in een opvanginstelling beschikbaar is. Nu ook hetgeen verzoeker overigens naar voren heeft gebracht niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder het huisverbod niet heeft kunnen opleggen of tot het oordeel dat het dient te worden opgeheven, is het beroep ongegrond. De voorzieningenrechter zal het beroep dan ook ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. 3 Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af. Aldus gedaan door mr. M.J.M. Marseille, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter en door deze en mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2009. Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoek[v]er wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.