Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5086

Datum uitspraak2009-08-07
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904066/2/R3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 12 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Roosendaal (hierna: de raad) het bestemmingsplan "SpoorHaven 1e fase" (hierna: het plan), het exploitatieplan "Exploitatieplan 2009, SpoorHaven 1e fase, exploitatiegebied Zuidoost" (hierna: het exploitatieplan Zuidoost) en het exploitatieplan "Exploitatieplan 2009, SpoorHaven 1e fase, exploitatiegebied West" (hierna: het exploitatieplan West) vastgesteld.


Uitspraak

200904066/2/R3. Datum uitspraak: 7 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers], gevestigd te [plaats], en de raad van de gemeente Roosendaal, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Roosendaal (hierna: de raad) het bestemmingsplan "SpoorHaven 1e fase" (hierna: het plan), het exploitatieplan "Exploitatieplan 2009, SpoorHaven 1e fase, exploitatiegebied Zuidoost" (hierna: het exploitatieplan Zuidoost) en het exploitatieplan "Exploitatieplan 2009, SpoorHaven 1e fase, exploitatiegebied West" (hierna: het exploitatieplan West) vastgesteld. Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. J.J.C.M. Willemen, advocaat te Roosendaal, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. W.J. Bosma, advocaten te Breda, en ing. R.E.R. van Wijk, mr. J.C.P.J.M.H. Vergouwen, ing. W. Verhaegh en ing. R. Louwes, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Het plan 2.2. Het plan voorziet in herinrichting van een deel van het gebied SpoorHaven te Roosendaal tot een woon- en werkgebied. 2.3. [verzoekers] exploiteren ondernemingen gericht op het opslaan en bewerken van afgewerkte olie en andere oliehoudende producten aan de [locatie] te [plaats], gelegen in het plangebied. Zij voeren aan dat zij ten gevolge van het plan hun bedrijfsactiviteiten ter plaatse niet kunnen voortzetten en verzoeken het plan te schorsen. 2.4. De gronden ten westen van de gronden van [verzoekers] zijn, afgescheiden door de Roosendaalse Vliet, in het plan hoofdzakelijk bestemd tot "Woongebied, uit te werken spoorhaven". Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat er nog geen ontwerp-uitwerkingsplan voor deze gronden is, noch dat deze op korte termijn te verwachten is. In zoverre is derhalve met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid. 2.5. Aan de gronden van [verzoekers] is in het plan de bestemming "Gemengd - SpoorHaven" toegekend. Niet in geding is dat hiermee de bedrijfsactiviteiten niet als zodanig zijn bestemd. Voor zover het verzoek er toe strekt dat aan de gronden van [verzoekers] de bestemming "Bedrijf - 3" dient te worden toegekend, overweegt de voorzitter dat een dergelijke voorlopige voorziening te verstrekkend is. 2.5.1. Voor zover [verzoekers] hebben gevraagd een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van handhavend optreden, overweegt de voorzitter dat ingevolge artikel 20.4 van de planregels gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Beëindiging van het gebruik met een handhavingsactie is derhalve niet mogelijk. 2.5.2. Voor zover aan het verzoek ten grondslag ligt dat voorkomen dient te worden dat het plan het toetsingskader gaat vormen voor de ingediende aanvraag om een revisievergunning in het kader van de Wet milieubeheer, overweegt de voorzitter als volgt. Ter zitting is gebleken dat de huidige milieuvergunning tot 1 november 2010 geldig is. Op 5 juni 2009 hebben [verzoekers] een aanvraag om een revisievergunning ingediend. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer - voor zover hier van belang - kan in afwijking van het eerste lid de vergunning tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 mei 2009, in zaak nr. 200806366/1/M2), brengt een redelijke wetsuitleg mee, dat dit artikel moet worden beschouwd als een uitzondering op de algemene regels van artikel 8.10, tweede lid, bezien in samenhang met artikel 8.9 van de Wet milieubeheer. Verder heeft de Afdeling in die uitspraak het volgende overwogen: "De betrokken bepalingen moeten aldus worden gelezen, dat in de gevallen waarop artikel 8.10, derde lid, betrekking heeft geen plicht maar een bevoegdheid bestaat om de gevraagde milieuvergunning te weigeren. Deze uitleg is in overeenstemming met het wetsvoorstel tot wijziging van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Kamerstukken II 2008/2009, 31 750, nr. 2). Dit wetsvoorstel beoogt blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 31 750, nr. 3, p. 7), kort weergeven, de Wet milieubeheer zodanig te wijzigen dat strijd met ruimtelijke regels een bevoegdheid maar geen verplichting tot weigering van de milieuvergunning in het leven roept." Ter zitting is gebleken dat de beslissing op de aanvraag van [verzoekers] om een revisievergunning is aangehouden totdat de Eerste Kamer een besluit over het wetsvoorstel Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht heeft genomen. Ook in zoverre ontbreekt de vereiste onverwijlde spoed. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat, mochten de omstandigheden zich wijzigen, [verzoekers] zo nodig een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kunnen indienen. De exploitatieplannen 2.6. In de door [verzoekers] aangevoerde bezwaren tegen de exploitatieplannen ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Weliswaar is er sprake van een tekort wat betreft het exploitatieplan West, maar in dit exploitatieplan is uiteen gezet dat in de gesloten samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd dat de gezamenlijke partijen het geraamde tekort voor hun rekening nemen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de kosten van verwerving te laag zijn vastgesteld. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat ten onrechte rekening zou zijn gehouden met inkomsten uit subsidie. In dit verband neemt de voorzitter in aanmerking dat ter zitting door de raad onweersproken is gesteld dat reeds subsidiebeschikkingen zijn genomen. Conclusie 2.7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Proceskostenveroordeling 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Nienhuis voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009 466.