Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5323

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07/1534
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 13 Wet Vpb. (Na)betaling van additionele koopsom is niet aftrekbaar van de winst, doch valt onder de deelnemingsvrijstelling.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 07/1534 Uitspraakdatum: 9 oktober 2007 Uitspraak in het geding tussen: X B.V., gevestigd te Z, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan eiseres is over het jaar 2003 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van -/- € 1.813.807 en is voor hetzelfde bedrag een verliesvaststellingsbeschikking afgegeven. 1.2. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Eiseres is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend, verweerder een conclusie van dupliek. 1.4. Bij het onderzoek ter zitting van 12 september 2007 te Haarlem zijn verschenen en gehoord A, directeur van eiseres, tot bijstand vergezeld van B, gemachtigde, en C, alsmede D en E namens verweerder. Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 2. Feiten 2.1. In het onderhavige jaar maakt F BV (hierna: F), voorheen G BV genaamd, als dochtermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) met eiseres als moedermaatschappij. 2.2. F heeft op 6 oktober 2000 een belang verworven in H BV (hierna: H) door de aankoop van 85% van de aandelen. Verkopers zijn I BV (tot dan eigenaresse van 55% van de aandelen) en J BV (tot dan eigenaresse van 30% van de aandelen). Het belang in H vormt voor F, en na voeging voor eiseres, een deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op het moment van aankoop beschikt de zender K (die op dat moment ongeveer een jaar bestaat) over een FM-frequentie, maar is het onzeker of de zender ook in de toekomst over een frequentie kan blijven beschikken omdat dit afhangt van een eventuele toekomstige veiling van radiofrequenties en de vraag of H daarbij (financieel) in staat zal zijn om een frequentie te verwerven. In de pleitnota van de gemachtigde van eiseres is dienaangaande opgenomen: “Wanneer L en M diezelfde zomer (via de tussenholding G BV, thans F BV) het merendeel van de aandelen in de vennootschap H (hierna: H BV) overnemen, is dan ook volstrekt duidelijk dat de waarde van de aandelen H BV op dat moment voor een belangrijk deel afhankelijk is van het voortbestaan van de zender K. Partijen komen daarom met elkaar overeen dat, afhankelijk van de toekomstige (politieke) ontwikkelingen rondom de verdeling van de frequenties, eventueel nabetalingen op de koopprijs zullen worden gedaan. Deze zijn afhankelijk van de vraag of H een frequentie zal weten te bemachtigen, en zo ja wanneer en tegen welke kosten.” 2.3. Omdat onzeker is of de zender K in de toekomst zal kunnen blijven uitzenden, is bij de aankoop door F van de aandelen H in de koopovereenkomst opgenomen dat naast de ‘initiële koopprijs’ ad f. 11.252.000,- onder omstandigheden een ‘additionele koopprijs’ verschuldigd is. Het verschuldigd zijn van de additionele koopprijs en de alsdan vast te stellen hoogte, is afhankelijk van het zich al dan niet voordoen van één van de zeven in de koopovereenkomst beschreven scenario’s. In de verschillende scenario’s wordt uitgegaan van verschillende momenten waarop een veiling plaatsvindt, zo deze al plaatsvindt, en de periode waarover K (nog) zal kunnen uitzenden. 2.4. In 2003 heeft een herverdeling van radiofrequenties plaatsgevonden waarbij aan de zender K een frequentie is toebedeeld. 2.5. In haar aangifte vennootschapsbelasting 2000 heeft F de verplichting om ter zake van de verwerving van H additionele betalingen te moeten verrichten, op nihil gewaardeerd. Verweerder heeft in dit verband aan F nadere gegevens gevraagd en gekregen. Op 18 november 2003 schrijft verweerder aan de gemachtigden van F onder meer het volgende: “Bij brief van 29 april 2003 heeft u enkele vragen beantwoord. Die vragen had ik gesteld in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen de aanslagen vpb 2000 van [F]. Bij brief van 19 mei 2003 heeft u nog aanvullende informatie geleverd. Sindsdien heeft de Belastingdienst een grootscheepse reorganisatie ondergaan. Dat heeft invloed gehad op het tempo en op de inhoud van de behandeling van de bezwaarschriften. Ik betreur dat als gevolg daarvan de inhoudelijke behandeling van de bezwaren nog niet is afgerond. (…) Op korte termijn zie ik geen versnelling in die inhoudelijke beoordeling tot stand komen. Dat heeft mij er toe gebracht er voor te kiezen op praktische gronden tegemoet te komen aan de bezwaren tegen de aanslagen. (…) Deze keuze voor een praktische afwikkeling is ingegeven door de wens de belemmering in de behandeling niet ten nadele van belastingplichtigen te laten voortduren. Deze praktische invals¬hoek brengt mee dat geen sprake is van expliciet ingenomen standpunten omtrent de aan de orde gestelde onderwerpen. Opgewekt vertrouwen voor latere jaren kan daarom niet aan de orde zijn.” 2.6. In het onderhavige jaar heeft F nadat het in de koopovereenkomst omschreven scenario BIII van toepassing bleek, een bedrag van € 2.469.000 als additionele koopprijs voldaan aan de verkopers, door partijen omschreven als ‘nabetaling’. Eiseres heeft bij aanvulling op haar aangifte gesteld dat deze nabetaling in mindering op haar resultaat moet worden gebracht. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil of eiseres in het onderhavige jaar terecht de additionele koopprijs ad € 2.469.000 ten laste van het fiscale resultaat heeft gebracht. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend. 3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en naar hetgeen zij ter zitting hieraan hebben toegevoegd. 3.3. Eiseres concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar bedrag van -/- € 4.282.807,- (het belastbaar bedrag van de aanslag verminderd met € 2.469.000) en afgifte van een verliesbeschikking tot hetzelfde bedrag. Verweerder concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Eiseres heeft in 2000 de meerderheid van de aandelen in H verkregen, tegen betaling van een initiële koopsom van f. 11.252.000,- onder de voorwaarde dat een additionele koopsom verschuldigd zal zijn indien K ook in de toekomst zal kunnen blijven uitzenden (zoals omschreven onder 2.3). Dit belang in H vormt een deelneming voor eiseres. 4.2. De hoogte van de verkoopprijs voor de deelneming H is mede afhankelijk gemaakt van de na het tijdstip van de overdracht van de aandelen door K te behouden of te verkrijgen FM-frequentie. Gemachtigde omschrijft dit in zijn pleitnota aldus: “Partijen komen daarom met elkaar overeen dat, afhankelijk van de toekomstige (politieke) ontwikkelingen rondom de verdeling van de frequenties, eventueel nabetalingen op de koopprijs zullen worden gedaan”. De onderhavige nabetaling vloeit direct voort uit het zich voordoen van scenario BIII, zijnde de situatie dat de veiling plaatsvindt vóór 30 augustus 2008 en K gebruikt blijft maken van een FM-frequentie. Alsdan hebben de verkopers een belang behouden in de door hen verkochte aandelen en strookt het met de strekking van artikel 13 Wet Vpb (Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 41275, VN 2005/51.16) om het door verkopers ontvangen en door eiseres betaalde bedrag van € 2.469.000 niet ten gunste of ten laste van het fiscale resultaat te brengen, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van die aandelen. Dat in dezen, anders dan bij bedoelde uitspraak van de Hoge Raad, geen sprake is van een doorverkoop van de aandelen aan een derde partij met verplichting tot nabetaling door koopster, maar van een betaling van een additionele koopsom door eiseres nadat duidelijk is geworden dat de deelneming een FM-frequentie heeft verkregen, doet hier niet aan af nu de verkopers in beide gevallen een belang hebben behouden in de door hen vervreemde aandelen. 4.3. De verwijzing van gemachtigde naar de eerdere earn-out jurisprudentie van de Hoge Raad treft geen doel gelet op de meer recente en andersluidende uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2005. 4.4. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar het door verweerder tegemoet komen aan het bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelas¬ting over het jaar 2000, overweegt de rechtbank als volgt. In zijn brief van 18 november 2003 deelt verweerder mee dat het belastbaar bedrag zal worden vastgesteld overeenkomstig het standpunt van eiseres in bezwaar, zonder dat wordt ingegaan op een eerder verzonden vragenbrief over de waardering van de eventuele nabetalingsverplichting en de reactie van eiseres daarop. In het jaar 2000 is slechts sprake van betaling door F van de initiële koopsom voor de aandelen H. Op geen enkele wijze is in te schatten (zoals gemachtigde benadrukt onder 1.4 van zijn pleitnota) of en voor welk bedrag een additionele koopsom verschuldigd zal zijn zodat er voor gekozen is om ter zake geen voorziening te treffen. Alsdan valt niet in te zien hoe verweerder bij de behandeling van het bezwaarschrift over het jaar 2000 een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt ten aanzien van de fiscale behandeling van een additionele koopsom die in een later jaar wordt voldaan. De enkele omstandigheid dat op een eerder moment vragen zijn gesteld over de waardering van een eventuele nabetaling per ultimo 2000 is daartoe onvoldoende, zeker nu verweerder in zijn brief van 18 november 2003 nadrukkelijk heeft aangegeven dat terzake geen standpunt wordt ingenomen en dat aan het tegemoetkomen aan het bezwaarschrift geen vertrouwen kan worden ontleend in latere jaren. 4.5. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar het door verweerder volgen van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2002, overweegt de rechtbank als volgt. Nu in de aangifte over het jaar 2002 de in dat jaar gedane nabetaling - zoals verweerder onweersproken heeft gesteld - niet als zodanig kenbaar was (en derhalve niet nadrukkelijk door eiseres aan de orde is gesteld) en evenmin door verweerder ter zake vragen zijn gesteld of door hem een expliciet standpunt is ingenomen, kan er geen sprake zijn van in rechte te beschermen vertrouwen. 4.6. Hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het gelijk is derhalve aan verweerder, het beroep is ongegrond. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door dr. mr. Van Amsterdam, voorzitter, mr. Snitker en mr. Hoekstra, rechters. De beslissing is op 9 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. drs. Lodder, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.