Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5387

Datum uitspraak2009-04-08
Datum gepubliceerd2009-08-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/40
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffingsaanslag loonbelasting. De rechtbank is van oordeel dat de beoefening van de golfsport in het algemeen behoort tot de privé-sfeer. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit hier anders is.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer registratienummer: AWB 08/40 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 8 april 2009 inzake [X] Beheer B.V., gevestigd te [Z], eiseres, tegen de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [A.01]) loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) opgelegd van € 2.551, alsmede bij beschikking een boete van € 126. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 november 2007 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 december 2007, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2009 te Arnhem. Eiseres is daar vertegenwoordigd door mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B], [C] en [D]. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met registratienummer 08/41 van [Y] Beheer B.V.. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast. Eiseres drijft een onderneming die beheeractiviteiten uitvoert. De enig aandeelhouder en tevens directeur van eiseres is [E]. Eiseres houdt 50% van de aandelen in [F] B.V., welke vennootschap aandeelhouder is van twee werkmaatschappijen. Binnen deze werkmaatschappijen worden twee horecagelegenheden geëxploiteerd. [E] heeft een persoonlijk lidmaatschap afgesloten bij Golf- [G] (hierna: [G]) te [Z]. Een deel van de kosten die hiermee samenhangen zijn voor rekening van eiseres gekomen. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften LB/PVV over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006. De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in het rapport van 17 juli 2007, opgesteld door [H]. Een afschrift van het rapport behoort tot de gedingstukken. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen. “(…) 3 Loonbelasting 3.1 Loon in natura 3.1.1 Speelrechten Golf- & countryclub [G] Ten aanzien van de werknemer waarvan de kosten terzake van golf ten laste van de onderneming zijn gebracht is sprake van loon in natura. De waarde hiervan dient gesteld te worden op de waarde in het economisch verkeer. In casu is dit de vergoeding die een gewoon lid voor het individueel lidmaatschap moet betalen, inclusief de NGF bijdrage en het lidmaatschap van [G]. Het speelrecht inclusief NGF bijdrage en consumptieplicht bedroeg over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 achtereenvolgens: (…) 5 Naheffingsaanslag loonbelasting 5.1 Verzuimboete loonbelasting Ter zake van de over het speelrecht verschuldigde belasting (…) over het genoemde tijdvak is sprake van niet betalen. (…). Daarom leg ik naast de naheffingsaanslag een verzuimboete ingevolge artikel 67c AWR op. Deze verzuimboete zal (…) worden vastgesteld op 10% van het niet betaalde bedrag (…). Omdat er tot 2004 geen duidelijkheid was omtrent de aftrekbaarheid van kosten van golfclubs, is er tot dat jaar sprake van een pleitbaar standpunt. In verband hiermee blijft het opleggen van een verzuimboete beperkt tot de jaren 2004 en 2005. (…).” De naheffingsaanslag LB/PVV is opgelegd tot een bedrag van € 2.551. De hoogte van de boete bedraagt € 126. 3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de heer [E] een voordeel uit dienstbetrekking heeft genoten ten aanzien van zijn lidmaatschap van [G]. Tevens beroept eiseres zich op schending van het vertrouwensbeginsel. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil Ingevolge artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) is loon al hetgeen wordt genoten uit een dienstbetrekking. Ingevolge artikel 13 van de Wet wordt dit loon in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voorzover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing. In artikel 11 van de Wet is, voorzover hier van belang, bepaald dat niet tot het loon behoren (a) vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren (de vrije vergoedingen) en (b) verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren (de vrije verstrekkingen). Vrije vergoedingen zijn in artikel 15 van de Wet omschreven als (a) vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking en (b) andere vergoedingen voorzover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als een beloningsvoordeel worden ervaren. Vrije verstrekkingen zijn volgens artikel 17 van de Wet (a) verstrekkingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking en (b) andere vergoedingen voorzover zij naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als een beloningsvoordeel worden ervaren. De rechtbank is van oordeel dat de beoefening van de golfsport in het algemeen behoort tot de privé-sfeer. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit hier anders is. Vaststaat dat de heer [E] de golfsport beoefent. Tevens is gesteld noch gebleken dat eiseres de heer [E] heeft verplicht om lid te worden van [G]. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres haar stelling, dat in casu het persoonlijke element niet overheerst omdat het lidmaatschap voornamelijk is aangegaan in het kader van de klantenbinding, met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit geldt te meer nu eiseres (slechts) beheeractiviteiten uitoefent. Van vergoedingen of verstrekkingen ter bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking is dan ook geen sprake. Voor zover eiseres nog heeft willen stellen dat sprake is van vrije vergoedingen en verstrekkingen omdat deze naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, heeft zij deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft daartoe immers niets aangevoerd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres inhoudingsplichtige is. Ook is de waarde in het economische verkeer van de in de heffing LB/PVV betrokken vergoeding voor het beoefenen van de golfsport niet in geschil. De naheffingsaanslag is dan ook terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres opgelegd. Gelet hierop hoeft de vraag of sprake is van een uitdeling/dividend geen beantwoording meer. Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft in dit verband gesteld dat de kosten welke samenhangen met het lidmaatschap van [G] tijdens de controle over de jaren tot en met 1998 bij [F] B.V. ook aan de orde zijn gesteld en dat de zakelijkheid daarvan toen is geaccepteerd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiseres naar hetgeen onder ‘3.3 Oortkosten’ is vermeld in het rapport boekenonderzoek van 23 april 2001. In dit rapport is echter niet te lezen dat de kosten van de golfclub aan de orde zijn gesteld. Ook heeft eiseres haar stelling, dat in die periode ook sprake was van vergoeding van de kosten van de golfclub en dat deze in het kader van de beoordeling van de ‘Oortse kosten’ (al dan niet impliciet) zijn geaccepteerd, niet nader onderbouwd. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de controle betrekking heeft op de werkmaatschappij van eiseres en niet op eiseres zelf. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Ten aanzien van de opgelegde boete heeft verweerder ter zitting desgevraagd verklaard dat het standpunt van eiseres – gelet op de datum van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam alsmede het aanvankelijk ingestelde cassatieberoep hiertegen – ook voor de jaren 2004 en 2005 als pleitbaar dient te worden aangemerkt zodat de boete dienaangaande ten onrechte is opgelegd. Het beroep is in zoverre gegrond. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak gemiddeld en minder dan 4 samenhangende zaken)). Aan eiseres wordt de helft hiervan toegekend ofwel € 322. De andere helft wordt aan [Y] Beheer B.V. toegekend. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete; - vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. L.B.M. Klein Tank en mr. M.C.G.J. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier. De griffier, De voorzitter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.