Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5560

Datum uitspraak2009-07-14
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/5324
Statusgepubliceerd


Indicatie

De in de lunchpauze gereden kilometers tussen woning en werk vallen ook onder het begrip woon-werkverkeer als bedoeld in artikel 13bis Wet LB. De wettekst, de parlementaire geschiedenis en de jurisprudentie bieden geen aanknopingspunten deze kilometers van dit begrip uit te zonderen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer registratienummers: AWB 08/5324 en 08/5329 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 juli 2009 inzake [X], wonende te [Z], eiser, tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, Coördinatiepunt privégebruik auto, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00]) loonheffing/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 13.783, alsmede bij beschikking een boete van € 6.891. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 922. Daarnaast heeft verweerder aan eiser over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00]) loonheffing/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 13.783, alsmede bij beschikking een boete van € 6.891. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 220. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 oktober 2008 de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd. Eiser heeft daartegen bij brief van 25 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 26 november 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2009 te Arnhem. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast. Eiser houdt alle aandelen in [A] Holding BV (hierna: Holding BV), welke 100% van de aandelen in [B] BV bezit. Eiser is directeur van [B] BV. Beide vennootschappen zijn gevestigd [a-straat] 1] te [Z]. Eiser is woonachtig aan de [b-straat] te [Z]. De afstand tussen de werkplek aan de [a-straat] en het woonadres van eiser is 2,6 kilometer. [B] BV heeft aan eiser een personenauto ter beschikking gesteld. Het betreft een [auto] met een cataloguswaarde van € 120.154. Eiser heeft van alle gereden kilometers een sluitende rittenadministratie bijgehouden. Tussen de middag rijdt eiser regelmatig naar zijn woning om aldaar de lunch te nuttigen en eventueel wat zakelijke werkzaamheden voor de Holding dan wel voor [B] BV te verrichten. Eiser heeft in privé een ruime personenauto, een MPV, welke geschikt is om al zijn gezinsleden, bestaande uit echtgenote en vijf kinderen, te vervoeren. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil of de door eiser gereden kilometers in de lunchpauze tussen woning en werk als woon-werkverkeer in de zin van artikel 13bis, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) moeten worden aangemerkt. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat deze ritten als woon-werkverkeer en daarmee niet als privé-kilometers moeten worden aangemerkt, waardoor hij de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het autokostenforfait bedraagt dan nihil. Subsidiair is hij van mening dat eiser ook zakelijke redenen heeft om voornoemde ritten te maken. Verweerder is daarentegen van mening dat de ritten die tijdens de lunch zijn gemaakt als ritten voor privédoeleinden zijn aan te merken, waardoor de auto op kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil In artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB is bepaald dat indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis wordt gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Het tweede lid bepaalt dat indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, het voordeel wordt gesteld op nihil. In het zevende lid van artikel 13bis, van de Wet LB (tekst 2006 en 2007) is bepaald dat voor de toepassing van dit artikel woon-werkverkeer wordt geacht niet voor privé-doeleinden plaats te vinden. Voornoemde regeling wordt ook wel het autokostenforfait genoemd. Deze regeling was vóór 1 januari 2006 in artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) opgenomen. Dit geldt ook voor het zevende lid, met dien verstande dat in de jaren 2002 en 2003 het woon-werkverkeer bij wetsfictie ten dele als privé aangelegenheid werd aangemerkt. In de parlementaire behandeling van artikel 3.145 van de Wet IB is het volgende aan de orde gekomen: 'Het recht om de auto van de zaak te gebruiken voor het woon-werkverkeer wordt gelijkgesteld met vanwege de werkgever georganiseerd vervoer dat in artikel 13 van de Wet op de loonbelasting 1964 op nihil wordt gewaardeerd, zodat geen bijtelling op het loon behoeft te worden aangebracht. Niet van belang is daarbij hoeveel of hoe weinig keren van dit vervoer wordt gebruik gemaakt noch over welke afstand het vervoer vanwege de werkgever plaats heeft.' (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 186.) Eiser stelt zich primair op het standpunt dat alle woon-werkverkeer krachtens wetsfictie zakelijke kilometers zijn en daarmee tevens de ritten die eiser maakt tijdens de lunchpauze om van het werk naar zijn woning en vice versa te gaan. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt en overweegt daartoe als volgt. Vaststaat dat de rit aan het begin van de dag naar het werk en de rit terug naar de woning van eiser als woon-werkverkeer in de zin van artikel 13bis, zevende lid, van de Wet LB kan worden aangemerkt. Niet in geschil is dat eiser de zogenoemde lunchritten over eenzelfde traject aflegt als bij de aanvang en het einde van de werkdag. De wetgever heeft in wettekst van artikel 13bis van de Wet LB of in de tekst van haar voorganger in de Wet IB geen definitie of nadere uitwerking van het begrip woon-werkverkeer gegeven. Uit de hiervoor weergegeven passage uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 3.145 leidt de rechtbank af dat de frequentie van het woon-werkverkeer niet van belang is. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt verder dat na een evaluatie van het autokostenforfait uit oogpunt van eenvoud per 1 januari 2004 de fictie dat woon-werkverkeer niet als privé aangelegenheid wordt aangemerkt weer in de regeling is opgenomen. Nu noch de wettekst, de parlementaire geschiedenis of jurisprudentie enig aanknopingspunt biedt voor de opvatting van verweerder dat tussentijdse ritten van het werk naar de woning en weer terug niet tot het woon-werkverkeer behoren, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze ritten uit te sluiten van het begrip woon-werkverkeer. Ook verweerders verwijzing naar een passage in de resolutie van de staatssecretaris van 16 januari 1978, rolnummer 277 – 21 640, BNB 1978/52 waarin onder meer staat vermeld dat ritten om thuis de lunch te gebruiken voor de toepassing van deze aanschrijving geheel buiten aanmerking blijven, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit besluit is inmiddels ingetrokken (besluit van 7 juni 1999, DB99/1781M, Infobulletin 1999/519) en heeft – gelet op de hiervoor weergegeven wetshistorie - zijn belang verloren voor de uitleg van artikel 13bis van de Wet LB. Het vorenstaande leidt ertoe dat de lunchritten op grond van het zevende lid geacht worden niet voor privédoeleinden te hebben plaatsgevonden. In dat geval is niet in geschil dat eiser de personenauto op kalenderjaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt en het voordeel ingevolge het tweede lid van artikel 13bis van de Wet LB op nihil moet worden gesteld. De naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente dienen derhalve te worden vernietigd. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de onderhavige naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente; - bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt. Aldus gegeven door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, bijgestaan door mr. A.C. van den Hurk, griffier. De griffier, De voorzitter, Uitgesproken in het openbaar op: 14 juli 2009 Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 juli 2009 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.