Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5635

Datum uitspraak2009-08-20
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000678-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot 14 jaar gevangenisstraf wegens moord, na een eis van 18 jaar. Het hof neemt als uitgangspunt 12 jaar gevangenisstraf en benoemt strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden.


Uitspraak

Parketnummer : 20-000678-09 Uitspraak : 20 augustus 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 13 februari 2009 in de strafzaak met parketnummer 03-702998-08 tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans verblijvende in [detentie-adres], waarbij verdachte: - ter zake van moord (feit 1) en diefstal (feit 2) werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest; - werd vrijgesproken van het in voorraad hebben en/of vervoeren en uitgeven van valse bankbiljetten (feiten 3 en 4); één en ander met beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2]. en [benadeelde 3]. Hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is in hoger beroep aan de orde tot een bedrag van EUR 6.663,85 te vermeerderen met wettelijke rente, waarvan EUR 1.463,85 aan materiële schade, waaronder een post crematiekosten ter hoogte van EUR 534,-, en een bedrag van EUR 5.200,- aan immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]. is in hoger beroep aan de orde tot een bedrag van EUR 3.037,- te vermeerderen met wettelijke rente, waarvan een bedrag van EUR 2.037,- aan materiële schade en een bedrag van EUR 1.000,- aan immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]. is in hoger beroep aan de orde tot een bedrag van EUR 2.755,13, waarvan een bedrag van EUR 1.755,13 aan materiële schade en een bedrag van EUR 1.000,- aan immateriële schade. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. C.G.J.M. van Hilten-Van Heeswijk en van hetgeen door verdachte en namens de verdachte door mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard, naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en verdachte ter zake van de ten laste gelegde moord, diefstal, het in voorraad hebben van valse bankbiljetten en het uitgeven van valse bankbiljetten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest. De verdediging heeft: - vrijspraak bepleit van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord; - vrijspraak bepleit met betrekking tot het onder feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde; - zich wat betreft bewezenverklaring van de onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag en wat betreft het onder feit 4 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof; - bepleit de op te leggen straf te beperken tot de door de rechter in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 17 mei 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen met een mes in haar rug te steken en/of de hals/keel door te snijden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; 2. hij op of omstreeks 17 mei 2008 in de gemeente Maastricht in/uit een woning [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen hoeveelheden of een hoeveelheid geld en/of een of meer gsm-toestellen en/of een (rode) beurs/portefeuille en/of een glas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; 3. hij op of omstreeks 20 mei 2008 te Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk zesentachtig (86) bankbiljetten van 200 euro, die verdachte en/of zijn mededader(s) zelf heeft/hebben nagemaakt of waarvan de valsheid hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), toen hij/zij die ontving(en), bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd; 4. hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 20 mei 2008 in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven twee (2) bankbiljetten van 200 euro die verdachte zelf heeft nagemaakt of waarvan de valsheid hem, verdachte,toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, door die twee (2) (valse) bankbiljetten aan [aangeefster] te geven, althans deze bankbiljetten in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd met het oogmerk die als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven. subsidiair, althans indien het voorgaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, hij in of omstreeks de periode van 1 mei tot en met 20 mei 2008 in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, opzettelijk twee (2) valse of vervalste bankbiljetten van EUR 200 euro heeft uitgegeven (door deze biljetten aan [aangeefster]) te geven. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak feiten 3 en 4 primair Om tot een bewezenverklaring van feit 3 en feit 4 primair te komen zal vast moeten staan dat verdachte de bankbiljetten zelf heeft nagemaakt of dat hij bij ontvangst van de biljetten van de valsheid of vervalsing op de hoogte was. Voor het eerste - verdachte heeft de bankbiljetten zelf nagemaakt - is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat er geen althans onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn. Resteert de vraag of verdachte bij ontvangst bekend was met de valsheid of vervalsing van de bankbiljetten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze biljetten achterstallig loon betroffen voor zwarte werkzaamheden die hij in de transportbranche had verricht. Bij ontvangst had hij niet in de gaten dat het geldbedrag bestond uit valse bankbiljetten. Op enig moment daarna kreeg hij dat wel door, waarop hij direct bij degene van wie hij deze had ontvangen, heeft gereclameerd. Dat resulteerde in een afspraak om de bankbiljetten om te ruilen tegen echt (niet vervalst) geld. Aan dat laatste is hij niet toegekomen omdat hij op weg naar de afspraak werd aangehouden door de politie op grond van het onder 1 ten laste gelegde feit. De advocaat-generaal heeft - kort gezegd - gesteld dat deze verklaring kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid, te weten dat verdachte bij ontvangst wél bekend was met de valsheid of vervalsing van het geld, te verhullen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op zich de wenkbrauwen kunnen worden gefronst bij de door verdachte afgelegde verklaring, maar dat gegeven is onvoldoende om in rechte te kunnen spreken van een voor de bewijsvoering bruikbare leugenachtige verklaring. Het rechterlijk oordeel dat de verklaring van de verdachte in de door de advocaat-generaal bedoelde zin leugenachtig is, zal grond moeten vinden in ander bewijsmateriaal dan de verklaring van de verdachte zelf. Met de verdediging is het hof van oordeel dat van dit laatste geen sprake is. Omdat er geen, althans onvoldoende, doorslaggevende bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit volgt dat verdachte de bankbiljetten zelf heeft nagemaakt of dat hij bij ontvangst van de biljetten van de valsheid of vervalsing op de hoogte was, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 3 en feit 4 primair. Bewezenverklaring feit 4 subsidiair (1) Op grond van: - de bekennende verklaring van verdachte dat hij twee briefjes vals geld aan [aangeefster] heeft gegeven, waarbij hij heeft gezegd dat het vals geld was (2); - de verklaring van [aangeefster] dat verdachte in mei 2008 naar de camping is gekomen en haar twee briefjes vals geld van EUR 200,- heeft gegeven (3); - een tapgesprek van 19 mei 2008 te 11:47 uur waarin verdachte tegen [aangeefster] zegt dat hij naar de camping komt (4) (5); - het feit dat [aangeefster] de twee valse biljetten van EUR 200,- aan een derde heeft gegeven, onder wie ze door de politie vervolgens in beslag worden genomen (6); - de bevinding dat de twee inbeslaggenomen bankbiljetten van EUR 200,- vals zijn (7); acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 1 mei tot en met 20 mei 2008 in het arrondissement Roermond, opzettelijk twee (2) valse bankbiljetten van EUR 200 heeft uitgegeven door deze biljetten aan [aangeefster] te geven. Met betrekking tot de feiten 1 en 2 Vaststaande feiten Op 18 mei 2008 werd in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] aangetroffen het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. Het lichaam was geheel ontkleed en vertoonde onder meer twee steekwonden in de rug en een opengesneden hals (8)(9)(10). Bij nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat de steekverwondingen in de rug tot 9,5 centimeter in het lichaam zijn doorgedrongen (11). Met het opensnijden van de hals waren de rechter halsader, halsslagader en het strottenhoofd doorgesneden (12). De dood was ingetreden ten gevolge van het halsletsel, gepaard gaande met massaal bloedverlies (13). Verdachte heeft bekend bovengenoemde letsels in de middag van 17 mei 2008 met een mes te hebben toegebracht (14). Verdachte heeft voorts bekend bij het verlaten van de woning een telefoon, beurs/portefeuille met daarin onder meer wat klein geld en een glas vanuit de woning, te hebben meegenomen, waartoe hem geen toestemming was gegeven (15)(16). Bewijsoverwegingen a. Verklaring verdachte Verdachte heeft verklaard dat hij op 17 mei 2008 een seksafspraak met [slachtoffer] had. Toen hij daartoe de woning van [slachtoffer] is binnengegaan had hij een mes in zijn tas, een mes dat normaliter overdag in zijn auto lag omwille van zijn veiligheid. Die dag was hij echter vergeten het daar te leggen, waardoor het nog in de tas zat. Verdachte heeft daarbij ook verklaard dat, nadat hij enige tijd in de woning van haar had doorgebracht en zij seks met elkaar hadden gehad, [slachtoffer] het mes ontdekte. Zij zou het mes hebben gepakt en daarbij onder meer zijn gaan schelden en schreeuwen. Verdachte heeft daarop getracht haar te kalmeren hetgeen niet lukte. Verdachte is vervolgens achter [slachtoffer] aan de slaapkamer ingelopen, waar hij haar voorover op het bed heeft geduwd. Verdachte heeft het mes, dat op de grond gevallen was, gepakt en heeft opnieuw getracht haar te kalmeren. [slachtoffer] desondanks bleef schreeuwen heeft hij haar tweemaal in de rug gestoken (17). Desondanks bleef [slachtoffer] in de oren van verdachte geluid maken en in de ogen van verdachte probeerde ze zich ook gedeeltelijk op te richten (18). Verdachte heeft daarop zijn linkerhand op haar mond gelegd, zodat zij geen geluid meer zou maken om vervolgens met het mes de hals van [slachtoffer] door te snijden (19). Met medeneming van een telefoon, een beurs/portefeuille en een glas heeft verdachte de woning van [slachtoffer] verlaten, naar eigen zeggen om te verhullen dat hij in het appartement was geweest (20). Verdachte dacht dat in de portefeuille nog een oud visitekaartje van hem zat, hetgeen, zoals hem later bleek, niet het geval was. De telefoon nam hij mee omdat hij dacht dat daarin zijn telefoonnummer stond. Een glas waaruit hij gedronken had, nam hij ook mee in de hoop op die manier geen sporen achter te laten. De volgende dag heeft verdachte de beurs/portefeuille omgekiept waarbij er wat kleingeld uitkwam (21). Uiteindelijk heeft verdachte de door hem uit de woning van [slachtoffer] meegenomen voorwerpen weggegooid op een plaats waar de politie, op aanwijzingen van verdachte, een deel van een gsm-telefoon en de rode beurs/portemonnee heeft teruggevonden (22)(23). b. Voorbedachte raad Niet ter discussie staat dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Dit volgt naar het oordeel van het hof reeds uit het doorsnijden van de hals van [slachtoffer]. Een dergelijke gedraging is naar haar aard gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Beoordeeld moet worden of verdachte daarbij met voorbedachte raad heeft gehandeld. De advocaat-generaal stelt zich overeenkomstig het oordeel van de eerste rechter op het standpunt dat verdachte, alvorens de hals van het slachtoffer door te snijden, voldoende tijd heeft gehad zich rekenschap te geven van zijn te nemen of genomen besluit en de mogelijke gevolgen daarvan. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dit niet het geval is en dat daarom verdachte van moord moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsman was de tijdspanne tussen het steken in de rug en het snijden in de hals voor verdachte onvoldoende om zich te kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit tot het doorsnijden van de hals van het slachtoffer en de gevolgen ervan. Naar het oordeel van het hof kan er op grond van bestendige jurisprudentie slechts sprake zijn van voorbedachte raad indien de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodanig dat in enige mate de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Anders dan de rechtbank laat het hof in het midden of verdachte de messteken in de rug van het slachtoffer in een opwelling heeft toegebracht. Wat daar ook van zij, in ieder geval heeft verdachte naar het oordeel van het hof na het toebrengen van deze steekletsels voldoende tijd en gelegenheid gehad zich te beraden op zijn besluit vervolgens de hals van het slachtoffer door te snijden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat, blijkens de verklaring van verdachte (24), het slachtoffer zich na de steekverwondingen in de rug zich op haar zij heeft gedraaid, korte tijd later weer op haar buik op het bed is terechtgekomen, waarna verdachte pas zijn hand op de mond van het slachtoffer heeft gedrukt en vervolgens haar hals heeft doorgesneden. Deze toedracht vindt bevestiging in het bloedsporenonderzoek, waarbij is vastgesteld dat het slachtoffer, liggend op haar buik, zich op haar rechterzij heeft gedraaid en wel zo lang dat het bloed uit beide steekwonden op haar rug zijwaarts over de achterzijde van haar rechterarm stroomde. Daarna is zij, blijkens het bloedsporenpatroon in haar nek en de achterzijde van haar hoofd, weer op haar buik terecht gekomen (25). Voorts acht het hof van betekenis dat het doorsnijden van de hals een andersoortig letsel betreft dat niet in het verlengde kan worden gezien van de eerder toegebrachte steekletsels. Uit bovenstaande volgt dat het hof, anders dan de verdediging en met de advocaat-generaal en de eerste rechter van oordeel is dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat verdachte heeft verklaard dat hij ook niet weet waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gehandeld, doet daar, wat er overigens ook over te zeggen zou zijn, niet aan af. c. Diefstal Verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij het meenemen van de voorwerpen uit de woning van [slachtoffer] niet als diefstal ziet. Het hof verwerpt dit verweer. Uit wat hierboven onder de kopjes "Vaststaande feiten" en "Verklaring verdachte" staat vermeld volgt dat verdachte ten aanzien van de betreffende voorwerpen als heer en meester heeft beschikt. Daarmee is toe-eigening in de zin van artikel 310 van het wetboek van strafrecht gegeven. Bewezenverklaring feiten 1 en 2 Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden zoals deze volgen uit bovenvermelde vaststaande feiten en bovenvermelde bewijsoverwegingen en de aan deze onderdelen ten grondslag gelegde bewijsmiddelen acht het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 17 mei 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een mes de hals door te snijden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; 2. hij op 17 mei 2008 in de gemeente Maastricht uit een woning [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en een gsm-toestel en een rode beurs/portefeuille en een glas, toebehorende aan anderen dan aan verdachte. Deelvrijspraak feiten 1, 2 en 4 subsidiair Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 subsidiair is bewezen verklaard. Verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 213 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf De rechtbank heeft verdachte voor de hierboven bewezen verklaarde moord en diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren. Mede gelet op het door haar ter terechtzitting geformuleerde standpunt - de advocaat-generaal heeft aangevoerd dat zij de door rechtbank opgelegde gevangenisstraf niet vindt passen bij de door de rechtbank zelf in het vonnis geformuleerde uitgangspunten - is de vordering in doorslaggevende mate gebaseerd op de ten laste gelegde en hierboven bewezen verklaarde moord. De verdediging heeft zich achter de door de door de eerste rechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren geschaard. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord, een van de zwaarste misdrijven die in het Wetboek van Strafrecht voorkomen. Dit misdrijf doet met name de eveneens bewezen verklaarde uitgifte van twee valse bankbiljetten verbleken en legt het meeste gewicht in de schaal bij de uiteindelijk op te leggen straf. Het hoeft geen nader betoog dat verdachte door zijn daad mevrouw [slachtoffer] het recht op leven heeft ontnomen en aan haar naasten en vrienden voor een buitenstaander nauwelijks te bevatten leed heeft toegebracht. Op grond van eerdere rechterlijke uitspraken hanteert het hof als uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf bij moord door een volledig toerekenbare verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Strafverzwarend acht het hof in het onderhavige geval evenwel dat de moord plaats vond onder de volgende omstandigheden: - het slachtoffer is op gruwelijke wijze om het leven gebracht, namelijk in haar eigen woning na het toebrengen van steekwonden in de rug, door middel van het doorsnijden van de hals. - verdachte heeft het levenloze lichaam van zijn slachtoffer naakt, voorover liggend op het bed achtergelaten en heeft nagelaten (al dan niet anoniem) het misdrijf te melden. Hierdoor heeft verdachte het aanzienlijke risico genomen dat de nabestaanden het slachtoffer in mensonterende toestand zouden aantreffen. Dit is ook gebeurd toen het slachtoffer door haar (nog zeer jonge) kleinkinderen en dochter werd gevonden. Verdachte heeft, hoewel hij nog enige tijd in de woning is gebleven, zelfs niet de moeite genomen het verminkte lichaam af te dekken. Het spreekt voor zich dat degenen die het slachtoffer aldus hebben aangetroffen dit beeld waarschijnlijk nooit zullen vergeten; - nu de woning van het slachtoffer was gelegen in een woonwijk zal het levensdelict de nodige onrustgevoelens in de wijk, met name bij de direct omwonenden, teweeg hebben gebracht; - het handelen van verdachte na de moord duidt op een zekere koelbloedigheid en berekendheid; verdachte is na zijn daad naarstig op zoek gegaan naar voorwerpen die zijn aanwezigheid zouden kunnen verraden en in dat kader heeft verdachte persoonlijke bezittingen van het slachtoffer meegenomen; dit handelen getuigt niet van enige piëteit met de nabestaanden van het slachtoffer; - verdachte heeft, eenmaal aangehouden door de politie, weliswaar snel bekend dat hij mevrouw [slachtoffer] van het leven heeft beroofd en de wijze waarop hij dit heeft gedaan, maar daartegenover staat dat hij ook niet altijd eenduidig heeft verklaard over de toedracht en geen invoelbaar motief heeft gegeven voor zijn handelen; hierdoor kan worden verondersteld dat dit voor de nabestaanden onbevredigend is en het hen moeilijker maakt om het verlies te verwerken. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet met bovenstaand uitgangspunt kan worden volstaan, maar dat een gevangenisstraf van langere duur, 15 jaren, in beginsel passend zou zijn. Er zijn in de ogen van het hof echter ook omstandigheden die strafverlagend werken. Concrete aanwijzingen dat de moord het sluitstuk was van een lang te voren beraamd plan ontbreken en in enigerlei mate is ook matigend voor de straf dat verdachte ter zitting in hoger beroep, ten overstaan van de aanwezige nabestaanden, op een oprecht overkomende wijze zijn spijt heeft betuigd over het gebeuren. Alles overziende, tegen de achtergrond dat tijdens de beraadslaging in de gegeven omstandigheden geen bijzonder strafverhogend gewicht kon worden toegekend aan de bewezen verklaarde diefstal en uitgifte van twee valse bankbiljetten, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden is. De vorderingen van de benadeelde partijen Zoals hiervoor onder het kopje "Omvang van het hoger beroep" is vermeld hebben [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3]. zich als benadeelde partij gesteld. a. De materiële schade De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich ten aanzien van het materiële schadedeel van de vorderingen achter het oordeel van de eerste rechter geschaard. Zij hebben het standpunt ingenomen dat alleen de crematiekosten in de vordering van [benadeelde 1] (dochter van de overledene) ter hoogte van EUR 534,- toewijsbaar zijn en voor het overige dienen te worden afgewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachte's onder 1 bewezen verklaarde handelen voormelde schade van EUR 534,- heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof zal terzake deze toe te wijzen kosten tevens de zogenaamde schadevergoedingsmaatregel opleggen. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade door de benadeelde partijen is het hof van oordeel dat om tot een afgewogen beslissing te komen nadere inlichtingen nodig zijn. Deze vorderingen zijn in het kader van een strafrechtelijke procedure derhalve niet eenvoudig van aard en de benadeelde partijen zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. b. De immateriële schade De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een ruimhartige toewijzing van de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding op haar plaats is. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen op dit punt geheel moeten worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade door de benadeelde partijen is het hof van oordeel dat om tot een afgewogen beslissing te komen nadere inlichtingen nodig zijn. Deze vorderingen zijn in het kader van een strafrechtelijke procedure derhalve niet eenvoudig van aard en de benadeelde partijen zullen om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 213, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 primair, 2 en 4 subsidiair bewezen verklaarde oplevert: 1. Moord. 2. Diefstal. 3. Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 534,00 (vijfhonderdvierendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2008 tot de dag der algehele voldoening. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Compenseert de proceskosten in die zin dat verdachte en de benadeelde partij [benadeelde 1] ieder de tot op heden gemaakte eigen kosten dragen. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 1], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 534,00 (vijfhonderdvierendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 2]. en [benadeelde 3]., in hun vorderingen niet-ontvankelijk. Veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 2]. en [benadeelde 3]. in de kosten van het geding door de verdachte tot op heden gemaakt, begroot op nihil. Aldus gewezen door mr. J.W. de Ruijter, voorzitter, mr. S.C. van Duijn en mr. J.H.M. Westenbroek, in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier, en op 20 augustus 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. J.H.M. Westenbroek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. 1 In de voetnoten ten aanzien van de bewijsmotivering van dit feit alsmede de feiten 1, 2 en 4 subsidiair wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de Regiopolitie Limburg-Zuid, divisie regionale recherche, team grootschalige opsporing, dossiernummer 2008067623, op ambtseed opgemaakt door brigadier J.H.A.G. Engels, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerd dossierblz. 1 t/m 2215. 2 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 3 Proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] op 2 juli 2008, dossierblz. 481. 4 Proces-verbaal van 21 mei 2008 met als bijlage een opgenomen gesprek van 19-05-08 te 11:47 uur, dossierblz. 1491 en 1498. 5 Proces-verbaal van bevindingen van 29 september 2008, dossierblz. 42 6 Proces-verbaal van bevindingen van 29 september 2008, dossierblz. 41alsmede het proces-verbaal van verhoor van [aangeefster] op 2 juli 2008, dossierblz. 481.. 7 Proces-verbaal technisch onderzoek valse bankbiljetten van 3 juli 2008, dossierblz. 474. 8 Proces-verbaal bevindingen van 19 mei 2008, dossierblz. 55 en 56. 9 Beschrijving lijkschouw door R. Cardynaals, forensisch geneeskundige, dossierblz. 927. 10 Proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2008, dossierblz. 97. 11 Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 juli 2008, sectienummer 2008189/R034 en kenmerk 2008067623, opgemaakt door dr. R. Visser, arts en patholoog, dossierblz. 981. 12 Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 juli 2008, sectienummer 2008189/R034 en kenmerk 2008067623, opgemaakt door dr. R. Visser, arts en patholoog, dossierblz. 980. 13 Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 juli 2008, sectienummer 2008189/R034 en kenmerk 2008067623, opgemaakt door dr. R. Visser, arts en patholoog, dossierblz. 982. 14 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009 15 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 16 Proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2008, dossierblz. 391 en 392. 17 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 18 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 19 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 20 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 21 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 22 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 23 Proces-verbaal relaterende het forensisch onderzoek op 21 mei 2008 in het Danikerbos te Geleen, dossierblz. 1035 t/m 1037. 24 Verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 30 januari 2009. 25 Deskundigenrapport bloedspoorpatroononderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te Maastricht op 18 mei 2008, dossierblz. 797 tot en met 801 en 803.