Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5707

Datum uitspraak2009-05-14
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/625
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitgaven voor herstel van monumentenwoning drukken niet nu deze kunnen worden bestreden uit verzekeringsuitkering.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht, belastingkamer procedurenummer: AWB 08/625 uitspraak van de meervoudige kamer van 14 mei 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder, gemachtigde [gemachtigde]. Procesverloop Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H.46) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.152 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.535. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2008 de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 26 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 27 maart 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [X]. Eiser heeft voor de zitting een pleitnota met bijlagen toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiser. Motivering Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 1.1 Eiser, geboren op [datum] 1968, is [beroep] en gehuwd met [echtgenote]. 1.2 Eiser is in 2004 samen met zijn echtgenote eigenaar/bewoner van een pand op het adres [adres]. Het pand is ingeschreven in een van de registers bedoeld in artikel 6 of artikel 7 van de Monumentenwet 1988 (monumentenpand). 1.3 Op [datum] 2004 heeft het pand van eiser en zijn echtgenote aanzienlijke schade opgelopen doordat het pand door een auto is geraakt. Eiser en zijn familie waren op dat moment niet thuis, de bestuurder van de auto heeft de aanrijding niet overleefd. 1.4 De totale herstelschade aan de woning door de aanrijding bedroeg € 54.980. De schade aan de woning is in 2004 geheel hersteld. 1.5 Eiser had een opstal- en inboedelverzekering bij verzekeringsmaatschappij [verzekeringsmaatschappij]. Op grond van deze verzekeringsovereenkomst had eiser recht op vergoeding van de schade door de aanrijding. In artikel 8 van het speciaal reglement algemene voorwaarden brand- en aanverwante verzekeringen staat het volgende vermeld: "8.1 Gebouwen De omvang van de schade wordt vastgesteld op het verschil tussen de waarde onmiddellijk vóór en na de schade of op het bedrag van de herstelkosten, indien dit lager is. " 1.6 [verzekeringsmaatschappij] heeft naast een vergoeding voor schade aan de inboedel, tevens de totale herstelschade aan de woning ten bedrage van € 54.980 vergoed. De verzekering heeft de schade-uitkering in termijnen voldaan. Alle termijnen zijn in 2004 uitgekeerd. 1.7 In de aangifte IB/PVV 2004 heeft eiser als uitgaven voor monumentenpanden een bedrag van € 7.568 in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning. In dit bedrag zijn de herstelkosten als gevolg van de aanrijding niet opgenomen. 1.8 Eiser heeft in zijn brief van 22 augustus 2007 bezwaar gemaakt tegen zijn eigen aangifte. Hij geeft in zijn bezwaarschrift aan dat hij alsnog de herstelkosten van € 54.980 op zijn inkomen in mindering wil brengen. Op 16 januari 2008 heeft een hoorbespreking plaatsgevonden. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2008 de aanslag gehandhaafd. Geschil 2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of er ten aanzien van de herstelkosten ad € 54.980 sprake is van drukkende uitgaven voor monumentenpanden in de zin van artikel 6.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de wet). 2.2 Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend. 2.3 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.172. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Beoordeling van het geschil 3.1 Op grond van artikel 3.1, tweede lid, jo artikel 6.1, eerste lid, van de wet kunnen de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten in mindering komen op het inkomen uit werk en woning. Tot de persoonsgebonden aftrekposten behoren onder andere uitgaven met betrekking tot monumentenpanden in de zin van artikel 6.31 van de wet. 3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de herstelkosten van eisers woning ten bedrage van € 54.980 in 2004 uitgaven voor een monumentenpand vormen in de zin van artikel 6.31 van de wet. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of deze herstelkosten zijn aan te merken als drukkende kosten. 3.3 Door eiser wordt gesteld dat ten aanzien van de herstelkosten sprake is van drukkende kosten. Hij heeft voor deze kosten weliswaar een verzekeringsuitkering ontvangen, maar deze zou hij ook hebben ontvangen als hij niet had besloten tot herstel. Verweerder is van mening dat de herstelkosten niet op eiser drukken, omdat de verzekeringsmaatschappij deze kosten volledig heeft vergoed. 3.4 De rechtbank overweegt ten aanzien van het al dan niet drukken van de kosten als volgt. 3.5 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 juni 1977, BNB 1977/195, geoordeeld: "dat toch de wetgever blijkens de Memorie van Toelichting (…) door de woorden "op de inkomsten drukkende" slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat kosten die uit een niet tot de inkomsten behorende vergoeding worden bestreden niet tot de aftrekbare kosten kunnen behoren". In het arrest van 4 juni 1980, BNB 1980/201, paste de Hoge Raad deze rechtsregel toe op een subsidie voor een monumentenwoning die door de eigenaar zelf werd bewoond. De Hoge Raad stelt hier dat: "mede gezien het bepaalde in artikel 42a, lid 1, aanhef en letter a, slotzinsnede, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (…) dat de onderhavige bijdrage niet behoort tot de als inkomsten uit vermogen in aanmerking te nemen voordelen en evenmin kan worden gerekend tot de inkomsten uit een der andere bronnen van inkomen; dat, nu de bijdrage is toegekend als tegemoetkoming in de (…) onderhoudskosten van de woning, die kosten tot het beloop van de bijdrage niet op zijn inkomsten hebben gedrukt". De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde arresten op overeenkomstige wijze kunnen worden toegepast op de onderhavige situatie. 3.6 Eiser heeft in 2004 op grond van de polisvoorwaarden van zijn opstalverzekering een uitkering ontvangen voor de schade die aan zijn eigen woning was opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van artikel 3.112 van de wet, net als destijds bij artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, een dergelijke vergoeding niet tot de inkomsten uit eigen woning worden gerekend. Uit BNB 1980/201 volgt dan dat de uitgaven tot het beloop van de vergoeding niet hebben gedrukt als de vergoeding is toegekend als tegemoetkoming in de (herstel)kosten van de woning. 3.7 De rechtbank overweegt dat op grond van de feiten voldoende is komen vast te staan dat de verzekeringsuitkering is toegekend als tegemoetkoming in de herstelkosten van de woning. Eiser had immers op grond van de verzekeringsovereenkomst recht op vergoeding van de door het ongeluk veroorzaakte schade. De verzekeringsuitkering was in casu een volledige tegemoetkoming, nu het totale bedrag van de verzekeringsuitkering precies gelijk was aan het bedrag van de herstelkosten. 3.8 De rechtbank heeft in haar overwegingen geen belang gehecht aan de omstandigheid dat eiser op grond van de polisvoorwaarden ook recht zou hebben gehad op een uitkering indien hij niet tot herstel van de schade zou zijn overgegaan. Nu eiser met de verzekerings-maatschappij is overeengekomen om tot herstel van het pand over te gaan en de kosten die daarmee gemoeid waren overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden vergoed heeft gekregen, is geen sprake van drukkende kosten. Eisers stelling dat hij ook had kunnen kiezen voor een uitkering ter hoogte van de waardevermindering van het pand, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in dat geval zou immers geen sprake zijn geweest van aftrekbare kosten. 3.9 Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser zich niet met vrucht beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1991, BNB 91/283, nu dit arrest betrekking had op uitleg van artikel 61a lid 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Voor de zogenaamde WIR-bepalingen had het begrip "drukken" een eigen betekenis, die niet overeenkwam met de betekenis van het woord "drukken" bij de aftrekbare kosten en buitengewone lasten. 3.10 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de uitgaven voor herstel van eisers woning kunnen worden bestreden uit een niet tot de inkomsten behorende vergoeding, te weten de verzekeringsuitkering. Nu deze uitkering is toegekend als vergoeding voor de herstelkosten van de woning, hebben deze herstelkosten tot het beloop van de uitkering niet op eisers inkomsten gedrukt. 3.11 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. P.G. Wijtsma en mr. drs. M. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Boskma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2009. w.g. E. Boskma w.g. J.W. Keuning Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.