Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5966

Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/668350-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Politierechter; belemmering; ontvankelijkheid; opzet; medeplegen; Vrijspraak ter zake van wederspannigheid. Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan het belemmeren van de politie in de uitoefening van hun werk. Verdachte en de medeverdachte bevonden zich als jongerenwerkers in een lastige situatie omdat zij even voor de politie ter plaatse kwam, meenden het conflict omtrent de weggenomen fiets al te hebben opgelost door te bemiddelen tussen de jongeren en de eigenaar van de fiets. Vervolgens voelden zij zich niet gehoord door de ter plaatse gekomen politieagenten. Dit neemt echter niet weg dat verdachte zich afzijdig had dienen te houden van de aanhouding. Verweer dat de niet gekozen mogelijkheid van meditation in de weg staat aan vervolging verworpen. Verweren ten aanzien van opzet en medeplegen verworpen. Veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete van 150 euro. Wetboek van Strafrecht artikelen 23, 24, 24c, 47, 184.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Politierechter Parketnummer: 15/668350-07 Uitspraakdatum: 31 juli 2009 Tegenspraak SCHRIFTELIJK STRAFVONNIS (art. 379 Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2009 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat: primair zij op of omstreeks 19 september 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren, te weten [verbalisant A] en/of [verbalisant B], (beiden hoofdagent van politie), een zekere [betrokkene] als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, te weten overtreding van artikel 310 Sr, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde deze ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau met geweld, te weten door - tussen die opsporingsambtenaar [verbalisant A] en die [betrokkene] in te springen en/of in te staan en/of te blijven staan en/of tegen te houden en/of - die opsporingsambtenaar [verbalisant A] en/of die [betrokkene] vast te pakken en/of - te duwen tegen en/of te trekken aan die opsporingsambtenaar [verbalisant A] en/of - (telkens) in de richting van die opsporingsambtenaren [verbalisant A] en/of [verbalisant B], welke die [betrokkene] nog vasthad(en), te lopen en/of geen en/of onvoldoende afstand te houden tussen verdachte en/of haar mededader(s), en de opsporingsambtenaren [verbalisant A] en/of [verbalisant B] en/of - te roepen dat die [betrokkene] niet mee gaat, omdat er geen aangifte is gedaan en/of - de wapenstok van die [verbalisant A] vast te pakken en/of van die [verbalisant A] te trachten af te pakken, (om te verijdelen, dat genoemd persoon werd opgebracht) en aldus zich met geweld heeft verzet tegen eerstgenoemde politieambtenaren werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening; subsidiair zij op of omstreeks 19 september 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, toen [verbalisant A] en/of [verbalisant B], (beiden) hoofdagent van regiopolitie Kennemerland, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten [betrokkene] als verdacht van overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde die genoemde [betrokkene], ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Hoofddorp, althans een politiebureau, deze door die opsporingsambtena(a)r(en) ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, door - tussen die opsporingsambtenaar [verbalisant A] en die [betrokkene] in te springen en/of in te staan en/of te blijven staan en/of tegen te houden en/of - die opsporingsambtenaar [verbalisant A] en/of die [betrokkene] vast te pakken en/of - te duwen tegen en/of te trekken aan die opsporingsambtenaar [verbalisant A] en/of - (telkens) in de richting van die opsporingsambtenaren [verbalisant A] en/of [verbalisant B], welke die [betrokkene] nog vasthad(en), te lopen en/of geen en/of onvoldoende afstand te houden tussen haar, verdachte en/of haar mededader(s) en de opsporingsambtenaren [verbalisant A] en/of [verbalisant B] en/of - (telkens) te trachten die [betrokkene] vast te pakken en/of - te roepen dat die [betrokkene] niet mee gaat, omdat er geen aangifte is gedaan en/of - de wapenstok van die [verbalisant A] vast te pakken en/of van die [verbalisant A] te trachten af te pakken. 2. Voorvragen De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit omdat mediation was voorgesteld namens onder andere verdachte aan de betrokken politieambtenaren en de districtschef hiervoor ook openstond. Nu mediation de aangewezen weg was, had het openbaar ministerie niet tot vervolging van verdachte mogen overgaan, aldus de raadsvrouw. De politierechter verwerpt dit verweer. Vooropgesteld dient te worden dat krachtens artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering het openbaar ministerie exclusief bevoegd is om na afweging van het algemeen belang enerzijds en het belang van de verdachte anderzijds te beslissen of in een individueel geval tot vervolging wordt overgegaan. De rechter kan deze beslissing slechts marginaal toetsen. Het openbaar ministerie kon in het onderhavige geval in redelijkheid komen tot de beslissing om tot vervolging van verdachte over te gaan. Er was immers sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan wederspannigheid in vereniging gepleegd, een ernstig strafbaar feit met een strafmaximum van zes jaren, zodat het publieke belang bij strafvervolging zwaar woog. De politierechter heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 200,-, te vervangen door 4 dagen hechtenis bij niet betalen. 4. Bewijs 4.1. Vrijspraak Naar het oordeel van de politierechter is niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd. De politierechter acht weliswaar bewezen dat verdachte samen met een ander danwel anderen een opsporingsambtenaar bij de arm heeft gepakt, in de richting van de opsporingsambtenaren is gelopen, heeft geroepen en de wapenstok van een opsporingsambtenaar heeft vastgepakt, echter deze handelingen leveren naar het oordeel van de politierechter geen geweldshandelingen in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht op. Verdachte moet dan ook van het primaire worden vrijgesproken. 4.2. Bespreking van bewijsverweren De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet de opzet heeft gehad de aanhouding van [betrokkene] te belemmeren. Zij wilde immers slechts met de politieagenten in gesprek komen en had niet de bedoeling te belemmeren. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het haar ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw. De politierechter verwerpt dit verweer. Ook indien aangenomen moet worden dat verdachte slechts de bedoeling had om met de politieagenten in gesprek te komen, dan geldt nog dat verdachte door samen met haar medeverdachte(n) een van de agenten bij de arm te pakken, telkens in de richting van de agenten te lopen, te roepen naar de agenten en een wapenstok van een van de agenten vast te pakken, in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanhouding van [betrokkene] door die handelingen zou worden belemmerd. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat medeplegen niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Van enige afspraak is geen sprake geweest, verdachten hebben ieder op hun eigen manier gereageerd op het politieoptreden en verdachte heeft zich vanaf een eerder moment afzijdig gehouden dan [medeverdachte], aldus de raadsvrouw. De politierechter verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2007 blijkt dat [verbalisant A], toen hij [betrokkene] wilde aanhouden, eerst werd vastgepakt door verdachte en vervolgens door haar [medeverdachte]. Uit dit proces-verbaal blijkt verder dat de bemoeienissen met de aanhouding door beide verdachten nog enige tijd zijn doorgegaan. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van [medeverdachte] tijdens zijn verhoor door de politie (proces-verbaal van verhoor van 20 september 2007). Hij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij zag dat [betrokkene] werd meegenomen door de politie en dat [verdachte] tegen de politie aan het praten was en werd weggeduwd. Hierop is [medeverdachte] naar eigen zeggen tussen verdachte en de politieagent gaan staan waarna hij probeerde in gesprek te komen met de politieagenten. Even later heeft hij een wapenstok waarmee hij geslagen werd vastgepakt en misschien een van de agenten bij de schouder vastgepakt, aldus verdachte tijdens dit verhoor. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar medeverdachte zich samen hebben bemoeid met de aanhouding van [betrokkene]. Dat zij dit ieder op hun eigen manier zouden hebben gedaan, maakt niet dat van medeplegen geen sprake is, nu daarvoor niet is vereist dat alle medeplegers alle bewezenverklaarde handelingen mede verrichten. De politierechter acht medeplegen dan ook bewezen. De politierechter acht bewezen dat verdachte en haar mededader(s) door het bij de arm vastpakken van een opsporingsambtenaar, in de richting van de opsporingsambtenaren te lopen, te roepen en de wapenstok van een opsporingsambtenaar vast te pakken de aanhouding van [betrokkene] hebben belemmerd, zodat de politierechter het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht. 4.3. Bewezenverklaring De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat: zij op 19 september 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, toen [verbalisant A] en/of [verbalisant B], beiden hoofdagent van regiopolitie Kennemerland, belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten [betrokkene] als verdacht van overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde die genoemde [betrokkene], ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Hoofddorp, althans een politiebureau, deze door die opsporingsambtenaren ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handelingen opzettelijk heeft belemmerd, door - die opsporingsambtenaar [verbalisant A] vast te pakken en - telkens in de richting van die opsporingsambtenaren [verbalisant A] en/of [verbalisant B], welke die [betrokkene] nog vasthadden, te lopen en - te roepen dat die [betrokkene] niet mee gaat omdat er geen aangifte is gedaan en - de wapenstok van die [verbalisant A] vast te pakken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de politierechter de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 5. Strafbaarheid van het feit De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van overmacht in de zin van een noodtoestand. Verdachte zag zich geconfronteerd met een conflict van plichten. Enerzijds de plicht om de politie ongestoord haar gang te laten gaan in de strafrechtelijke afhandeling van het incident met de fiets en anderzijds de plicht als jongerenwerker om een brug te slaan tussen het gezag en de jongeren. Verdachte had [betrokkene] immers gezegd om op de politie te wachten en had hem ook gezegd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken omdat er geen aangifte van diefstal van de fiets zou worden gedaan. Op het moment dat de politie [betrokkene] toch aanhield, moest zij wel ingrijpen omdat haar vertrouwensband met de jongeren anders zou zijn geschaad. Zij zou dan als verlengstuk van de politie worden gezien, aldus de raadsvrouw. De politierechter verwerpt ook dit verweer. Verdachte had andere mogelijkheden gehad om met de politie in gesprek te komen over hetgeen was voorgevallen zonder de politie bij de aanhouding van [betrokkene] te belemmeren, bijvoorbeeld door op het politiebureau een gesprek aan te vragen naar aanleiding van de aanhouding. Het bewezen verklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk een handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift belemmeren. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van de sanctie Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de politierechter het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met haar [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het belemmeren van de politie in de uitoefening van hun werk. Verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B] kwamen ter plaatse na een melding van fietsendiefstal. Toen zij [betrokkene] wilden aanhouden op verdenking van deze diefstal hebben verdachten die aanhouding belemmerd. Verdachte is hierbij richting de agenten gelopen en heeft de arm van [verbalisant A] vastgepakt. Tevens heeft zij geroepen dat [betrokkene] niet meegenomen moest worden omdat er geen aangifte was. [medeverdachte] is ook telkens in de richting van de agenten gelopen en toen verbalisant [verbalisant A] zijn wapenstok trok, heeft hij deze vastgepakt. Verdachte en haar medeverdachte bevonden zich als jongerenwerkers in een lastige situatie omdat zij even voor de politie ter plaatse kwam, meenden het conflict omtrent de weggenomen fiets al te hebben opgelost door te bemiddelen tussen de jongeren en de eigenaar van de fiets. Vervolgens voelden zij zich niet gehoord door de ter plaatse gekomen politieagenten. Dit neemt echter niet weg dat verdachte zich afzijdig had dienen te houden van de aanhouding van [betrokkene]. Verdachte heeft na haar aanhouding een nacht in de cel op het politiebureau doorgebracht. Daarnaast heeft verdachte, als jongerenwerker, sinds het bewezenverklaarde feit andere werkzaamheden dan het straatwerk waarvoor zij was aangenomen. Ook heeft zij, mede als gevolg van dit feit, te kampen met psychische problemen, zoals blijkt uit de overgelegde informatie van de bedrijfsarts. Nu de politierechter verdachte heeft vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en gelet op vorengenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de politierechter een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De politierechter is van oordeel dat een voorwaardelijke geldboete van na te noemen hoogte passend is. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 23, 24, 24c, 47, 184 Wetboek van Strafrecht 9. Beslissing De politierechter: Spreekt verdachte vrij van het primair aan verdachte ten laste gelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 150,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat veroordeelde zich voor het einde van de op een jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Samenstelling en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. van den Bos, politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. de Witte, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2009.