Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6123

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-003023-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bedriegelijke bankbreuk. Hernummering artikel 340 Wetboek van Strafrecht (Sr). Kennelijk is beoogd in het aan verdachte tenlastegelegde te verwijzen naar artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Tenlastelegging wordt verbeterd gelezen. De normadressaat van artikel 340 Wetboek van Strafrecht is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die in staat van failissement is verklaard en niet de (middellijke) bestuurder van de failliet verklaarde rechtspersoon of de werknemer van die rechtspersoon. Verdachte was niet zelf de failliet in de zin van het tenlastegelegde. Vrijspraak.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-003023-08 datum uitspraak: 20 mei 2009 (PROMIS) TEGENSPRAAK ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 29 mei 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-710542-07 van het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1955], adres: [adres], [woonplaats]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 mei 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2009. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Met betrekking tot de tenlastelegging overweegt het hof – ambtshalve – het volgende. Met ingang van 21 mei 2003 is artikel 15a van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek hernummerd naar artikel 15i van datzelfde boek. De verwijzing naar artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in artikel 340 van het Wetboek van Strafrecht is eerst met ingang van 15 oktober 2005 vervangen door een verwijzing naar artikel 15i, eerste lid, van datzelfde boek. Nu de hernummering van artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek naar artikel 15i, eerste lid, van datzelfde boek niet meer dan een redactionele wijziging behelst en de wetgever kennelijk als gevolg van een vergissing eerst met ingang van 15 oktober 2005 de tekst van artikel 340 van het Wetboek van Strafrecht heeft aangepast, moet artikel 340 van het Wetboek van Strafrecht ook in de periode van 21 mei 2003 tot 15 oktober 2005 – en derhalve gedurende de gehele tenlastegelegde periode – geacht worden betrekking te hebben op artikel 15i – en niet 15a –, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (vgl. HR 30 augustus 2005, NJ 2005/540). Tegen deze achtergrond stelt het hof vast dat de officier van justitie kennelijk heeft beoogd in het aan verdachte ten lastegelegde te verwijzen naar 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Kennelijk bij verschrijving is voorts in de tenlastelegging een onjuiste faillissementsdatum opgenomen. Het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, waarbij [bedrijf 1] in staat van faillissement is verklaard, dateert van 27 september 2005. In vorenomschreven zin, en voorts voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof de tenlastelegging verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Standpunt van het openbaar ministerie De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als bestuurder/enig aandeelhouder van [bedrijf 1] verantwoordelijk is voor het aanreiken van de stukken aan de curator en dat hij om die reden als verdachte ter zake van de in artikel 340 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedraging moet worden aangemerkt. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden, nu niet verdachte maar het bedrijf [bedrijf 1] failliet is verklaard, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat verdachte aanspraak kan maken op strafvermindering, nu de curator naar de mening van de verdediging meer had moeten ondernemen teneinde het restant van de boekhouding van [bedrijf 1] van [boekhouder], verdachtes boekhouder, te verkrijgen. Verdachte heeft immers dat deel van de administratie van [bedrijf 1] waarover hij kon beschikken aan de curator overhandigd. Enkel de stukken die zich bij [boekhouder] bevonden, zijn niet door verdachte aan de curator verstrekt, aldus de verdediging. Vrijspraak Op 27 september 2005 is [bedrijf 1] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel en fabrieken volgt dat verdachte op die datum (sedert 10 februari 1999) enig aandeelhouder en bestuurder was van [bedrijf 2]. Laatstgenoemde vennootschap was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1]. Verdachte was alleen/zelfstandig bevoegd voor [bedrijf 2]. Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2009 heeft verdachte verklaard dat hij de enige werknemer was bij [bedrijf 1]. [curator] heeft in haar aangifte gesteld dat verdachte geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van haar kantoor om alle bescheiden betreffende het bedrijf (het hof begrijpt: [bedrijf 1]) aan het kantoor te overhandigen. Verdachte heeft voorts, onder meer ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2009, toegegeven dat hij niet alle administratie aan de curator heeft doen toekomen. Het hof overweegt dienaangaande dat artikel 340 van het Wetboek van Strafrecht betrekking heeft op (onder andere) het niet in ongeschonden staat te voorschijn brengen van – kort gezegd – de gevoerde en bewaarde administratie. De normadressaat van deze strafbaarstelling is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en niet de (middellijke) bestuurder van de failliet verklaarde rechtspersoon of de werknemer van die rechtspersoon. De tenlastegelegde gedraging kan om die reden niet aan verdachte – die immers niet zelf de failliet was in de zin van het tenlastegelegde artikel 340 van het Wetboek van Strafrecht – worden verweten. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd geen bespreking. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. R.A. Sipkens en mr. M.J. Borgers, in tegenwoordigheid van mr. M.E.P. Bons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 mei 2009. Mr. M.J. Borgers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.