Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6315

Datum uitspraak2009-08-05
Datum gepubliceerd2009-08-28
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers53328 / HA ZA 05-612
Statusgepubliceerd


Indicatie

Effectenlease. Levob Hefboom Effect. Vorderingen bank afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ASSEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 53328 / HA ZA 05-612 Vonnis van 5 augustus 2009 in de zaak van de naamloze vennootschap LEVOB BANK N.V., gevestigd en kantoorhoudende te Leusden, eiseres, advocaat mr. P.J.G.G. Sluyter, tegen [GEDAAGDE], wonende te [woonplaats], gedaagde, toegevoegd advocaat mr. R.J. de Boer. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het incidenteel vonnis van 23 november 2005, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd; - de conclusie van antwoord van 21 december 2005; - de conclusie van repliek 13 mei 2009; - de conclusie van dupliek 24 juni 2009. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De vaststaande feiten Aan de beslissing van de rechtbank worden de volgende feiten ten grondslag gelegd: a. [gedaagde] genoot een WAO-uitkering en wilde zijn financiële lasten verlagen. Om dat te bereiken heeft hij naar mogelijkheden geïnformeerd bij de [naam] Adviesgroep. Dit is een tussenpersoon van Levob (hierna: de tussenpersoon). Levob verkoopt haar producten via de persoon en maakt daarbij onder meer gebruik van formulieren die door haar zijn ingevuld en van een handtekening zijn voorzien, waarna de tussenpersoon zorgt voor de ondertekening door de toekomstige contractant van Levob. De tussenpersoon heeft [gedaagde] geadviseerd om het product ‘Levob Hefboom Effect’ aan te schaffen. Hem is verteld dat hem dan een bedrag zou worden geleend voor € 55,00 per maand, dat met dit bedrag zou worden belegd en dat er na 5 jaar lastenverlichting mogelijk was. Kennelijk op die wijze dat dan met de opbrengst van het product een hypotheekschuld van [gedaagde] kon worden verlaagd. b. Het product Levob Hefboom Effect wordt er in het geval van [gedaagde] door gekenmerkt dat [gedaagde], door de tussenkomst van de tussenpersoon en ondertekening van het formulier van Levob, een overeenkomst is aangegaan met Levob Bank N.V. (eiseres; hierna te noemen: de Bank), op grond waarvan: - [gedaagde] over een tijdvak van 5 jaar € 7.000 van de Bank leent tegen een aan de Bank te betalen rente van 0,793% per maand (effectief 9.9 per jaar) - de Bank gerechtigd is om eenzijdig de rentebedragen te innen ten laste van [gedaagde] - [gedaagde] aan rente over de € 7.000 in die tijd aan de Bank moet betalen € 3.456,00, derhalve bijna de helft van het geleende bedrag - [gedaagde] aldus in 5 jaar een negatief rendement boekt (afgezien van inflatieverlies) van bijna 50 procent - uitsluitend voor rekening en risico van [gedaagde] de € 7.000,00 wordt belegd in een negental AEX-fondsen, waarbij dividend voor hem is en koerswinst ook, maar de Bank dit resultaat vermindert doordat zij nog een bedrag krijgt alvorens tot uitkering wordt overgegaan - tegenover recht op dividend en koerswinst staat dat het niet uitkeren van een dividend en koersverlies uitsluitend voor rekening van [gedaagde] is, en dat de Bank dan niet in enig opzicht of tot enig bedrag [gedaagde] tegemoet komt, waarbij dit door de Bank uitdrukkelijk in het contractsformulier is opgenomen (‘de Bank is niet aansprakelijk..’) - Levob van de contractspartijen als enige invloed kan uitoefenen op het beleggingsresultaat doordat zij gebruik maakt van de door haar aangewezen of naar eigen inzicht nog aan te wijzen handelaar(s) - [gedaagde] geen eigenaar wordt van de beleggingen maar een aan Levob gerelateerde stichting - [gedaagde], ook bij een negatief beleggingsresultaat, verplicht is om (het restant van) de lening onverkort af te lossen - gedurende de looptijd van 5 jaar niet wordt afgelost - aan het einde van de termijn van 5 jaar de Bank de aandelen van de stichting laat verkopen, althans het tot een verkoop komt, waarna, na aftrek van een bedrag voor de Bank, het saldo voor rekening van [gedaagde] is, en als het positief is, primair wordt aangewend voor aflossing van de lening aan de Bank; een eventueel surplus wordt aan [gedaagde] uitgekeerd en een eventueel tekort moet binnen veertien dagen door [gedaagde] worden aangezuiverd - de overeenkomst is geen huurkoopovereenkomst in de zin van artikel 7A:1576h BW, omdat zij er niet ertoe strekt dat de aandelen in 'eigendom' overgaan naar [gedaagde] (HR 5 juni 2009, 07/11290, LJN: BH2811). c. Levob heeft een voorondertekende akte aan de tussenpersoon gezonden en deze heeft de akte doen ondertekenen door [gedaagde] op of kort na 2 oktober 2001. Als plaats waar de ondertekening heeft plaatsgevonden is de woonplaats van [gedaagde] ingevuld. De akte valt uiteen in twee delen: een ingevuld standaardformulier van het Levob Hefboom Effect en een formulier met een ‘Aanvullende Bepaling’. Beide aktes zijn door [gedaagde] voor akkoord ondertekend. d. De akte vermeldt onder meer dat de ‘Algemene Voorwaarden Het Levob Hefboom Effect’ van toepassing zijn en vermeldt ook dat deze voorwaarden door ‘cliënt’ zijn ontvangen, dat de cliënt ook de ‘Algemene Voorwaarden van banken’ heeft ontvangen en dat de cliënt met alles instemt. Daarbij is geen enkele wijziging ten gunste van [gedaagde] in die voorwaarden aangebracht. [gedaagde] stelt dat de voorwaarden niet zijn besproken. Levob weerspreekt dit niet maar wijst naar de tussenpersoon en stelt dat die verantwoordelijk is voor eventuele tekortkomingen. e. De Aanvullende Bepaling vermeldt dat cliënt verklaart dat hij in totaal 6 overeenkomsten Het Levob Hefboom Effect ad f 7.000 wil sluiten en dat iedere overeenkomst door de Bank wordt geadministreerd waarna de cliënt daarvan schriftelijk op de hoogte wordt gesteld middels aankoopbrieven die aan de akte van de overeenkomst moeten worden gehecht, waarbij geldt dat een en ander onlosmakelijk met elkaar is verbonden. f. Artikel 5 van de Algemene Voorwaarden Het Levob Hefboom Effect vermeldt dat ‘al hetgeen door de cliënt krachtens de overeenkomst verschuldigd is of wordt in zijn geheel onmiddellijk opeisbaar is indien de cliënt niet stipt voldoet aan een of meerdere verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst’. Verder vermeldt de akte in het eerste lid van artikel 7 dat de cliënt tussentijds mag opzeggen. Deze akte vermeldt niet dat dit ook geldt voor de Bank, wel bevat artikel 21 van de Algemene Voorwaarden van Banken de regel dat, indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de Bank, de Bank bevoegd is om haar vorderingen op cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken, met de voorwaarde dat een dergelijke opzegging schriftelijk moet geschieden onder vermelding van de reden van opzegging. g. Bij brieven van 16 december 2004 heeft de afdeling incassobewaking van de Bank [gedaagde] bericht dat hij een betalingsachterstand heeft van € 166,53 per contract, in totaal 6 contracten. Gesommeerd is om onmiddellijk te betalen en dat, als dat niet gebeurt, de aandelenportefeuille zal worden verkocht, en dat de achterstand bij de betaling van de rente aan het Bureau Kredietregistratie in Tiel zal worden gemeld. Daarbij is gewaarschuwd: ‘Wij willen u erop attenderen dat een gedwongen verkoop niet in uw voordeel is. Wij zullen u, naast de verkoopkosten, een boete in rekening brengen zoals verwoord in artikel 7.2 van de algemene voorwaarden. Indien er daarna een schuld overblijft zal daarvoor ons incassobureau worden ingeschakeld’. h. [gedaagde] heeft de achterstand niet aangezuiverd. De Bank is overgegaan tot verkoop in twee tranches van een zestal aandelenportefeuilles die de Bank op naam van [gedaagde] had geregistreerd, laatstelijk op 25 januari 2005. Die verkoop heeft € 25.395,30 opgebracht. De Bank heeft dit bedrag verrekend met de lening van € 42.000,00 en heeft vervolgens [gedaagde] gemaand het saldo van € 17.885,59 aan haar te voldoen. [gedaagde] heeft dit geweigerd en vervolgens is de Bank overgegaan tot dagvaarding. i. [gedaagde] heeft incidenteel gevorderd dat hij [naam] Adviesgroep B.V., de door de Bank gebruikte tussenpersoon, in vrijwaring mag dagvaarden. Die vordering is ingewilligd. 3. De vordering 3.1. De Bank vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan haar € 19.956,24 te betalen met een vertragingsrente van 1.5% per maand vanaf 19 of 23 augustus 2005 over € 17.885,59 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. 3.2. De hoofdsom van € 19.956,24 is, naast het negatieve saldo van de beleggingsoperatie (€ 17.885,59), opgebouwd uit een vertragingsrente als geregeld in de algemene voorwaarden over het tijdvak van 18 februari 2005 tot 19 augustus 2005 (€ 1.618,65), uit kosten die de Bank stelt te hebben gemaakt om tot incasso te komen (€ 452,00), en uit BTW over de daarvoor in aanmerking komende deurwaarderskosten (€ 13,67). 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De Bank stelt zich op het standpunt dat zij 6 overeenkomsten met [gedaagde] heeft gesloten en dat zij gerechtigd was die overeenkomsten te beëindigen en vervolgens af te wikkelen door de beleggingen die zij op naam van [gedaagde] had geregistreerd van de hand te laten doen en door vervolgens de opbrengst daarvan te verrekenen met de lening die [gedaagde] gehouden was terug te betalen aan de Bank als gevolg van de beëindigingen. Zij meent dat zij daartoe gerechtigd was na de ingebrekestellingen van 16 december 2004, conform de door de Bank gehanteerde algemene en bijzondere algemene handelsvoorwaarden. Op het verweer van [gedaagde] dat: - de Bank hem niet duidelijk had gemaakt dat hij niet 1 maar 6 contracten sloot - de algemene handelsvoorwaarden niet aan hem zijn overhandigd - de Bank geen beroep toekomt op die voorwaarde - de Bank haar zorgplicht ten opzichte van hem niet is nagekomen door foutieve, onvolledige en onzorgvuldige voorlichting en advisering over het product Levob Hefboom Effect, heeft de Bank gerepliceerd met de stellingen dat: - uit de aktes duidelijk volgt dat het om 6 contracten ging - [gedaagde] ook schriftelijk heeft verklaard 6 contracten te willen sluiten - [gedaagde] hier nimmer contact over heeft opgenomen met de Bank - [gedaagde] schriftelijk heeft verklaard dat hij de algemene voorwaarden had ontvangen bij het aangaan van de contracten - de algemene voorwaarden van banken niet hoeven te worden overhandigd omdat het volgens prof. Slagter voldoende is dat een ‘toepasselijkverklaring’ wordt afgelegd - de Bank niet aansprakelijk is voor verkeerde voorlichting door de [naam] Adviesgroep volgens de jurisprudentie, terwijl die aansprakelijkheid ook uitdrukkelijk is uitgezonderd in artikel 3 van de algemene voorwaarden. De tussenpersoon 4.2. De rechtbank acht de Bank wel degelijk aansprakelijk voor het handelen van de haar tussenpersoon als het gaat om de naleving van de bijzondere zorgplicht die de Bank ten opzichte van [gedaagde] had (zie hierna). Dit laat onverlet dat die persoon ook zelf aansprakelijk kan zijn ten opzichte van [gedaagde]. Gaat het daarbij om dezelfde schade, dan is het tussen de Bank en de tussenpersoon om uit te (laten) maken wie daarvan welk deel moet dragen. Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar het vonnis van de rechtbank van 12 oktober 2005, LJN AU6048, over dezelfde tussenpersoon en het Levob Hefboom Effect, waarvan met name de volgende overweging als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd: ‘Er is aanleiding bij beantwoording van de vraag of een effecteninstelling aansprakelijk is voor gedragingen van een hulppersoon die zij heeft ingeschakeld bij het tot stand komen van overeenkomsten als de onderhavige aansluiting te zoeken bij het bepaalde in artikel 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Wanneer een effecteninstelling zich bij aangaan van overeenkomsten van de bemiddeling van een tussenpersoon bedient, komen de gevolgen van gedragingen van deze tussenpersoon, tekortkomingen daaronder begrepen, op gelijke wijze voor rekening van de opdrachtgever als de gevolgen van zijn eigen gedragingen en tekortkomingen. Hierbij is niet van belang of de tussenpersoon al dan niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de opdrachtgever. Het gaat erom dat de bemiddeling geschiedt ten voordele van de opdrachtgever; nadelige gevolgen en gedragingen van de tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld op de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van de opdrachtgever.’ 4.3. Inmiddels heeft de Hoge Raad in het arrest van 5 juni 2009, LJN: BH2811, 07/11290, dat betrekking heeft op het onderhavige product (het Levob Hefboom Effect, een van de vele aandelenleaseproducten), uitgemaakt dat de Bank een bijzondere zorgplicht heeft ten opzichte van degene die voorgelicht wordt over dit product en degenen met wie de Bank overweegt mogelijk een contract te sluiten. [gedaagde] was in die positie toen hij bij de [naam] Adviesgroep aanklopte. Nergens uit dit arrest volgt dat die zorgplicht niet zou bestaan als de Bank heeft gecontracteerd door tussenkomst van een tussenpersoon. Dat ligt ook bepaald niet voor de hand omdat daarmee het ongewenste gevolg zou kunnen ontstaan dat de Bank zich dan op eenvoudige wijze van haar zorgplicht zou kunnen bevrijden, terwijl daarbij ook nog de verhaalspositie van de gedupeerde klant zou worden verminderd. 4.4. Tegenover die aansprakelijkheid voor het handelen van de tussenpersoon staat dat de Bank zich tegenover [gedaagde] kan beroepen op hetgeen door de tussenpersoon is gedaan ter nakoming van de zorgplicht. Zou dat niet zo zijn, dan zou de Bank nooit haar zorgplicht nakomen als tussenpersonen de voorlichting en de advisering (waarbij onderzoek van gegevens aan de orde is) verzorgen; ook als daarbij volledig aan alle vereisten wordt voldaan om niet aansprakelijk te zijn. Het aantal overeenkomsten 4.5. De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde] dat hij niet meer dan één contract heeft afgesloten, of althans dat hij onder invloed van dwaling zes contracten heeft afgesloten. De inhoud van de aktes van 2 oktober 2001 (rubriek feiten onder c, d en e) maakt beide onaannemelijk en [gedaagde] heeft tegenover de bewijskracht van die aktes niet meer gesteld dan de mededeling dat hem ineens bleek dat het om 6 contracten ging en dat hij toen meermalen contact heeft opgenomen met de tussenpersoon. Dat laatste echter is niet geconcretiseerd met feiten en omstandigheden, en daarmee is de stelling van [gedaagde] onvoldoende uitgewerkt om hem toe te laten tot het bewijs dat anders is gecontracteerd dan uit de aktes volgt en/of dat het aan de wederpartij is te wijten dat hij anders heeft gecontracteerd dan hij wilde en in de aktes tot uitdrukking komt. De algemene voorwaarden 4.6. Ook het verweer dat de algemene voorwaarden (de algemene en de bijzondere) niet zijn overeengekomen stuit af op het oordeel dat het tegendeel uit de aktes volgt en dat onvoldoende is uiteengezet, aan de hand van feiten en omstandigheden, waarom de inhoud van die aktes de werkelijkheid niet weergeeft. Voor het overeenkomen van toepasselijkheid van die voorwaarden is niet vereist dat [gedaagde] ze heeft gelezen of -in alle finesses- heeft begrepen. 4.7. Het verweer dat de algemene voorwaarden niet zijn overhandigd is in de lucht blijven hangen omdat daaraan geen vernietiging is verbonden: het is bij de enkele stelling gebleven. Kennelijk omdat het onderscheid tussen toepasselijkheid en vernietigbaarheid niet is aangebracht bij de formulering van de stellingen van [gedaagde]. Zou dit anders zijn geweest, dan zou het beroep op nietigheid niet slagen omdat er dan geen rechtsgeldige vernietiging op grond van artikel 6:233 BW onder b zou hebben plaatsgevonden nu uit de aktes volgt dat [gedaagde] wel degelijk een exemplaar van alle voorwaarden heeft gekregen bij het sluiten van de contracten en hij onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat dit toch niet het geval was. Niet meer is immers aangevoerd dan ‘dat deze algemene voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld’. De beëindiging en de afwikkeling van de leasecontracten 4.8. [gedaagde] betoogt dat hij door toedoen van de Bank in de situatie is gekomen dat er contracten zijn gesloten die hij op grond van zijn financiële positie onmogelijk kon nakomen, dat de Bank dit had kunnen ontdekken als ze daarnaar onderzoek had gedaan maar dat ze dit heeft nagelaten, dat ze ook niet heeft gereageerd op signalen van [gedaagde] dat hij in een onmogelijke positie was geraakt, en dat, toen dit bleek doordat hij niet meer betaalde, de Bank ten onrechte vrijwel meteen tot beëindiging en tot verkoop is overgegaan en dat de Bank nu de nadelen van een en ander eenzijdig op hem wil afwentelen. Dit alles strookt volgens [gedaagde] niet met de zorgplicht die de Bank ten opzichte van hem had; waarbij komt dat de Bank op zijn kosten en voor uitsluitend zijn risico van hem met het geld aan het speculeren is gegaan op een onverantwoorde wijze. [gedaagde] stelt ook dat hij eenzijdig risico’s liep met een ‘uitermate riskant beleggingsproduct’ terwijl hij niet begreep dat dit aan de hand was. Hij had geen enkele ervaring met beleggen en hij is nergens voor gewaarschuwd. Op nietigheid van de overeenkomsten (wegens dwaling in de zin van onderdeel b van het eerste lid van artikel 6:228 BW) doet [gedaagde] geen beroep. 4.9. [gedaagde] verbindt aan zijn stellingen de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat ‘onverkorte toepassing van de overeenkomst’ onredelijk en onbillijk zou zijn. De reden daarvoor is dan het onrechtmatige handelen van de Bank voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomsten. Daarbij past echter, en dat is wat in de stellingen besloten ligt, ook de figuur van verrekening van de door het onrechtmatige handelen veroorzaakte en aan de Bank toe te rekenen schade met hetgeen [gedaagde] uit hoofde van de contracten nog aan de Bank verschuldigd is. Op die grondslag heeft voormeld arrest van de Hoge Raad over het Levob Hefboom Effect betrekking. De rechtbank acht het aangewezen daarbij aan te sluiten. Dit sluit echter niet uit dat ook met de expliciet gestelde grondslag hetzelfde resultaat kan worden bereikt nu niet wordt gevorderd om betaalde rente of dergelijke als schade aan [gedaagde] te vergoeden. 4.10. De Bank heeft niet weersproken dat haar tussenpersoon [gedaagde] heeft geadviseerd om het product Levob Hefboom Effect aan te schaffen, dat dit door de ‘hefboomwerking’ een bijzonder risicovol product is, dat [gedaagde] daarbij niet meer is verteld dan dat hem een bedrag zou worden geleend voor € 55,00 per maand, dat met dit bedrag zou worden belegd en dat er na 5 jaar lastenverlichting mogelijk was. Kennelijk is zelfs geen brochure of ander voorlichtend materiaal over het product verstrekt waarin op essentiële punten voldoende duidelijke inlichtingen worden verschaft om een eventuele onjuiste voorstelling omtrent de aan de overeenkomsten verbonden risico's, waaronder het restschuldrisico, redelijkerwijze te voorkomen. Ten overvloede zij hierbij vermeld dat er sprake is geweest van misleiding als er wel een brochure en of iets dergelijks is verstrekt en als dit dezelfde inhoud heeft als hetgeen aan de rechtbank is overgelegd in de zaak die tot voormeld vonnis van de rechtbank heeft geleid (met name de werving voor het product door de tussenpersoon). De Bank heeft ook niet weersproken dat zij met [gedaagde] contracten heeft gesloten die hij op grond van zijn financiële positie onmogelijk kon nakomen en dat de Bank dit had kunnen ontdekken als ze daarnaar onderzoek had gedaan of door de tussenpersoon laten doen, maar dat ze dit heeft nagelaten. 4.11. Bij deze stand van zaken moet worden geoordeeld: a. dat de Bank haar zorgplicht, als omschreven in het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2009, LJN: BH2811, 07/11290, ten opzichte van [gedaagde] niet heeft nageleefd b. dat de Bank daarmee onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [gedaagde] c. dat de verplichting van [gedaagde] om het restant van de lening terug te betalen aan de Bank voor hem schade is d. dat die schade alleen maar is ontstaan doordat de contracten zijn aangaan terwijl nakoming door [gedaagde] niet mogelijk was, met als voorzienbaar gevolg, waarvoor door de Bank ook daadwerkelijk en eenzijdig is gekozen, dat de aandelenportefeuille met verlies zou moeten worden geliquideerd, en dat dit niet zou zijn gebeurd als de Bank had geweigerd om de contracten, in afwijking van hetgeen door haar tussenpersoon werd geadviseerd, af te sluiten, zoals zij behoort te doen als nakoming op voorhand niet mogelijk is e. dat niet gebleken is dat [gedaagde] heeft bijgedragen aan het ontstaan van deze schade (geen causaal verband handelen cliënt met de schade) f. dat er ook geen omstandigheden zijn gebleken die reden geven om af te wijken van het beginsel dat de nog te betalen restschuld door de Bank moet worden vergoed (HR: ‘schending van deze zorgplichten zal in het algemeen meebrengen dat de aanbieder van het effectenlease-product gehouden is de daarmee verband houdende schade te vergoeden’). Met name niet dat [gedaagde] vóór het aangaan van de overeenkomsten zich onvoldoende heeft gekweten van zijn plicht om zich redelijke inspanningen te getroosten teneinde de betekenis van het in de overeenkomsten bepaalde te doorgronden en de voor hem uit de overeenkomsten volgende verplichtingen en risico's te begrijpen. Immers, [gedaagde] heeft niet op eigen gelegenheid en naar eigen verworven inzicht het product aangekocht, maar hij heeft zich mondeling laten adviseren door een tussenpersoon van de Bank en heeft in geschrift van niet meer kennis kunnen nemen dan van de door hem ondertekende aktes en de daarbij gevoegde voorwaarden. Uit die aktes blijkt wel voldoende dat een geldlening werd aangegaan tegen betaling van rente en dat die lening na vijf jaar moest worden terugbetaald, maar niet dat er sprake was van een belegging van die lening in een risicovol product waarbij de risico’s door de Bank volledig bij [gedaagde] werden gelegd. Zonder toelichtende brochure of andere informatiedragers was dit niet te doorgronden, daarvoor is het samenstel van bepalingen in de aktes, het taalgebruik en de gehanteerde constructies (‘economisch eigendom’, inschakeling van een toegelaten effectenhandelaar, bewaring bij een stichting) eenvoudigweg te ingewikkeld voor de gemiddelde oplettende consument die er op mag vertrouwen dat tussenpersonen van de Bank hem of haar volledig en in begrijpelijke taal informeren. 4.12. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep op verrekening slaagt, zodat de gevorderde hoofdsom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De andere vorderingen is hetzelfde lot beschoren. 4.13. Levob zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: - betaald vast recht € 215,00 - in debet gesteld vast recht 215,00 - salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00) Totaal € 1.334,00. BESLISSING De rechtbank 1. wijst de vorderingen af, 2. veroordeelt Levob Bank N.V. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.334,00, waarvan te voldoen aan: a. de griffier van deze rechtbank € 1.119,00 (bestaande uit het in debet gestelde recht € 215,00 en € 904,00 voor salaris advocaat van [gedaagde]) middels overschrijving op Rabobank International, rekeningnummer 1923.25.760 t.n.v. M.v.J. Arrondissement Assen 534, en b. het restant, zijnde € 215,00, aan de advocaat van [gedaagde]. 2. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2009.