Jurisprudentie
BJ6412
Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/668352-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/668352-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Politierechter; ontvankelijkheid; bevoegd gegeven bevel; vordering door politie; aanhouding; geen nader onderzoek; rechtvaardigingsgrond.
De politierechter verwerpt het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Het openbaar ministerie kon in het onderhavige geval in redelijkheid komen tot de beslissing om tot vervolging van verdachte over te gaan. De politierechter verwerpt eveneens de verweren die zien op het bevel tot uitlevering van de telefoons van verdachte. Ook het beroep op een rechtvaardigingsgrond wordt niet gehonoreerd. Er is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte als verlengstuk van de politie gezien zou worden op het moment dat hij op bevel van de politie zijn telefoons zou inleveren en daarnaast is niet aannemelijk gemaakt dat verdachte grote kans liep neergeslagen te worden als hij aan dit bevel zou voldoen. Aan verdachte wordt een voorwaardelijke geldboete van 100,- euro opgelegd, nu hij niet voldaan heeft aan het bevel tot uitlevering van zijn telefoons.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 15/668352-07
Uitspraakdatum: 31 juli 2009
Tegenspraak
SCHRIFTELIJK STRAFVONNIS (art. 379 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, toen [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], (beiden) hoofdagent van regiopolitie Kennemerland, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten [betrokkene] als verdacht van overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde die genoemde [betrokkene], ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Hoofddorp, althans een politiebureau, deze door die opsporingsambtena(a)r(en) ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, door
- tussen die opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en die [betrokkene] in te springen en/of in te staan en/of te blijven staan en/of tegen te houden en/of
- die opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en/of die [betrokkene] vast te pakken en/of
- te duwen tegen en/of te trekken aan die opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en/of
- (telkens) in de richting van die opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], welke die [betrokkene] nog vasthad(en), te lopen en/of geen en/of onvoldoende afstand te houden tussen zijn, verdachte en/of zijn mededader(s) en de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of
- (telkens) te trachten die [betrokkene] vast te pakken en/of
- te roepen dat die [betrokkene] niet mee gaat, omddat er geen aangifte is gedaan en/of
- de wapenstok van die [verbalisant 1] vast te pakken en/of van die [verbalisant 1] te trachten af te pakken;
en/of
hij op of omstreeks 19 september 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens art. 96a Sv, in elk geval krachtens een wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4], (beiden) hoofdagent van regiopolitie Kennemerland, die waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die waren belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen, althans van hem hadden gevorderd zijn, verdachtes, mobiele telefoon met daarin videoopnamen/beelden te overhandigen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.
2. Voorvragen
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het openbaar ministerie ten onrechte is overgegaan tot de vervolging van verdachte. Volgens de raadsman is geen sprake geweest van een redelijke en billijke afweging van de belangen van verdachte tegen het publieke belang bij strafvervolging. De burgemeester, de politie en de [Stichting], alwaar verdachte werkzaam was, hadden al uitgesproken de zaak op bestuurlijk niveau te willen oplossen. Nu een oplossing op bestuurlijk niveau voorhanden was, diende strafrechtelijke vervolging geen redelijk doel meer. Bovendien was met een bestuurlijke oplossing een voor verdachte minder bezwarende wijze van optreden voorhanden, aldus de raadsman.
De politierechter verwerpt dit verweer. Vooropgesteld dient te worden dat krachtens artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering het openbaar ministerie exclusief bevoegd is om na afweging van het algemeen belang enerzijds en het belang van de verdachte anderzijds te beslissen of in een individueel geval tot vervolging wordt overgegaan. De rechter kan deze beslissing slechts marginaal toetsen. Het openbaar ministerie kon in het onderhavige geval in redelijkheid komen tot de beslissing om tot vervolging van verdachte over te gaan, nu niet duidelijk is wat de door de raadsman genoemde bestuurlijke oplossing concreet inhield en of deze oplossing voldoende recht zou doen aan de ernst van het verwijt.
De politierechter heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het eerste gedeelte van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft beziggehouden met de aanhouding van [betrokkene]. Het tweede gedeelte van de tenlastelegging, het niet willen afgeven van zijn mobiele telefoon na vordering van de verbalisanten, kan volgens de officier van justitie wel bewezen worden. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 100,-, te vervangen door 2 dagen hechtenis bij niet betalen.
4. Bewijs
4.1. Bespreking van bewijsverweren
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het bevel aan verdachte om zijn telefoons in te leveren niet bevoegd is gegeven, omdat de opsporingsambtenaar slechts dan uitlevering van een voorwerp kan bevelen op grond van artikel 96a van het Wetboek van Strafvordering, indien sprake is van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de raadsman was sprake van verdenking van overtreding van de artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht en betreft dit geen feiten als genoemd in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De politierechter verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2007 blijkt dat sprake was van verdenking van wederspannigheid, gepleegd door meerdere verdachten, namelijk medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Artikel 182, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt een strafmaximum van zes jaren op wederspannigheid in vereniging, zodat het een strafbaar feit betreft zoals genoemd in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Nu verdachte filmbeelden had gemaakt waarop mogelijk de vermeende wederspannigheid in vereniging te zien was, konden de filmbeelden die met behulp van de telefoons waren vastgelegd, dienen om de waarheid aan de dag te brengen. De telefoons waren dus vatbaar waren voor inbeslagneming op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en de opsporingsambtenaar was bevoegd de uitlevering van de telefoons van verdachte te bevelen.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat van een weigering door verdachte om de beelden die met de telefoons waren gemaakt, in te leveren geen sprake is geweest. De politie heeft niet gevorderd de beelden per direct af te staan. Verdachte heeft geantwoord dat de politie een kopie van de beelden van zijn baas bij de [Stichting] zou ontvangen.
De politierechter verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte blijkt dat door verbalisanten is gevorderd de beelden over te dragen en dat verdachte daarop medewerking weigerde. Vervolgens hebben de verbalisanten de uitlevering ter inbeslagneming van de telefoons bevolen. Ook daarop weigerde verdachte de telefoons te overhandigen. Onder die omstandigheden moet worden vastgesteld dat verdachte heeft geweigerd aan de vordering zijn telefoons in te leveren, gevolg te geven.
De raadsman heeft vervolgens aangevoerd dat verdachte niet gehouden was zijn telefoon in te leveren, nu het bevel tot uitlevering krachtens artikel 96a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet kan worden gegeven aan de verdachte.
De politierechter verwerpt ook dit verweer. Uit het aanhoudingsproces-verbaal van verdachte blijkt dat hij is aangehouden nadat hij weigerde de telefoons waarvan de politie de uitlevering had bevolen, te overhandigen aan de politie. Uit het vorengenoemde proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2007 blijkt niet dat verdachte ook werd verdacht van een ander strafbaar feit. Het enkele feit dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte meerdere keren een duw heeft gegeven omdat hij geen afstand hield, zoals gerelateerd op pagina 5 van dit proces-verbaal, is onvoldoende om te concluderen dat verdachte werd verdacht van wederspannigheid danwel het belemmeren van de aanhouding van [betrokkene]. Ook uit de andere processen-verbaal die zich in het dossier bevinden, blijkt dit niet. Verdachte werd, op het moment dat hem werd bevolen de telefoons in te leveren, dus nog niet verdacht van het plegen van een (ander) strafbaar feit. Hem mocht het bevel tot uitlevering van de telefoons worden gegeven.
Anders dan de raadsman, ziet de politierechter niet de noodzaak om nader onderzoek te doen naar in het dossier ontbrekende videobeelden die zouden zijn gemaakt nadat medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren aangehouden. De politierechter acht zich met betrekking tot de te nemen beslissingen voldoende voorgelicht door de behandeling ter terechtzitting en de inhoud van het dossier.
4.2. Bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 19 september 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens art. 96a Sv, gedaan door [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4], beiden hoofdagent van regiopolitie Kennemerland, die waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die waren bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren van hem hadden gevorderd zijn, verdachtes, mobiele telefoon met daarin videoopnamen te overhandigen, geen gevolg gegeven aan die vordering.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de politierechter de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond danwel dat verdachte niet kan worden verweten dat hij de telefoons niet heeft afgegeven. Dit omdat verdachte zich temidden van een groep jongeren bevond en verdachte bang was dat deze jongeren hem in het vervolg als een verlengstuk van de politie zouden gaan beschouwen wanneer hij de beelden zomaar af zou geven, hetgeen het werken als jongerenwerker onmogelijk zou maken. Bovendien had een van die jongeren kort daarvoor de aangever van de fietsendiefstal neergeslagen en verdachte wilde voorkomen dat hij ook slachtoffer van mishandeling zou worden.
Voor zover de raadsman hiermee heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, verwerpt de politierechter dit verweer. De politierechter acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte als verlengstuk van de politie gezien zou worden op het moment dat hij op bevel van de politie zijn telefoons zou inleveren. Ook acht de politierechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte grote kans liep neergeslagen te worden als hij aan dit bevel zou voldoen.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met enig toezicht en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Op 19 september 2009 was een groep verbalisanten bezig met de aanhouding van een jongen die verdacht werd van fietsendiefstal. Deze jongen, [betrokkene], bevond zich in de bus van [Stichting] die daar stond. Twee jongerenwerkers van deze stichting probeerden de aanhouding te belemmeren. Verschillende jongeren stonden bij de bus en zagen de aanhouding van [betrokkene]. Ook verdachte, tevens een jongerenwerker bij de [Stichting], stond bij de bus. Hij zag de aanhouding gebeuren en pakte zijn mobiele telefoons om het geheel te filmen. Verbalisanten die dit zagen, vroegen hem de telefoons met de beelden af te geven. Toen verdachte dit niet wilde doen, werd de uitlevering van de telefoons ter inbeslagneming bevolen. Verdachte voldeed niet aan het bevel tot uitlevering van de telefoons, waardoor hij een strafbaar feit pleegde.
De politierechter rekent het bewezenverklaarde feit minder zwaar aan dan de officier van justitie en zal de gevorderde geldboete in geheel voorwaardelijke vorm opleggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
23, 24, 24c, 184 Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De politierechter:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 100,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat veroordeelde zich voor het einde van de op één jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, politierechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. de Witte,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2009.