Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6552

Datum uitspraak2009-07-02
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamGerecht in Eerste Aanleg van Aruba
ZaaknummersKort Geding no. 1730/2009
Statusgepubliceerd


Indicatie

Arubaanse zaak tussen Minister en Statenlid. Eiser verzoekt om gedaagde te veroordelen tot rectificatie. Gedaagde maakt eiser herhaaldelijk uit voor pedofiel, dit zowel in Statenvergadering als in de media. Eiser heeft een spoedeisend belang, het publiekelijk herhalen van uitlatingen die in het verleden zijn gedaan, vernieuwt en actualiseert en bestendigt deze uitlatingen. Gedaagde beroept zich op zijn uitingsvrijheid en de parlementaire onschendbaarheid. De vraag is of het recht van eiser om niet middels lichtvaardige verdachtmakingen te worden aangetast in eer en goede naam in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het recht op vrijheid van meningsuiting. Het Gerecht oordeelt dat het publiekelijk en zonder rechtvaardiging uitschelden van een politieke opponent voor pedofiel met recht als zeer grievend en beschadigend wordt ervaren. Het betreft een zeer ernstig strafrechtelijk vergrijp, naast de persoonlijke krenking en aantasting van de goede naam doet het etiket 'pedofiel' afbreuk aan het vertrouwen dat kiezers doorgaans in een politicus moeten hebben alvorens zij hun stem op hem uitbrengen. De gewraakte uitingen zijn hiermee eveneens een politiek instrument. Het doel het beschermen van de samenleving tegen pedofilie wordt niet bereikt door tegenstander ervan te betichten. De Minister heeft actief en periodiek bijgedragen aan de instandhouding van de geruchten en geeft schijn van legitimiteit aan de geruchten door deze in zijn hoedanigheid van minister te herhalen. De vordering tot rectificatie wordt toegewezen.


Uitspraak

Vonnis van 2 juli 2009. Kort Geding no. 1730 van 2009. GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA VONNIS in het KORT GEDING tussen: [eiser], wonende in Aruba, EISER, verder ook te noemen: [eiser], gemachtigde: mr. R. A. Wix, tegen [gedaagde], wonende in Aruba, GEDAAGDE, verder ook te noemen: [gedaagde], gemachtigde: mr. A.A. Ruiz. 1. DE PROCEDURE: Het verloop van de procedure blijkt uit: - het op 12 juni 2009 ter griffie ingediende verzoekschrift; - de nadere producties van beide partijen; - de aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter zitting op 18 juni 2009. Vonnis is bepaald op heden. 2. FEITEN: 2.1 In de Bon Dia van 6 december 2007 op pagina A16 is in een artikel afgedrukt met daarin opgenomen dat [gedaagde] een onderzoek eist naar de geruchten die de ronde deden toen [eiser] zijn priesterschap uitoefende waarin hij zichzelf schuldig heeft gemaakt zogenaamd aan pedofilie ( kolom 4, “Minister [gedaagde] ta kere ….pa pedofilia”) 2.2 Bij schrijven van 7 december 2007 heeft [eiser] het openbaar ministerie verzocht om [gedaagde] te vervolgen wegens smaad, dan wel lasterlijke verdachtmaking, subsidiair belediging op grond van zijn in voornoemde publicatie in de Bon Dia van 6 december gedane uitlatingen over [eiser]. 2.3 In een persbericht (comunicado di prensa), gedateerd op 5 december 2007 met de titel “Un diablo den lana di carne” (een duivel in schaapskleren), van de hand van [gedaagde], integraal als ingezonden mededeling (remitido) gepubliceerd in de Bon Dia van 8 december 2007 op pagina A19, is onder meer door [gedaagde] overwogen: “.. dus reken erop dat ik een onderzoek zal vragen naar vermoedelijke zaken over pedofilie. Een gerucht dat met de dag krachtiger en aanhoudender wordt!! …Bovendien, als je let op de mensen om hem heen, dan kun je juist denken: zeg mij met wie je omgaat en ik zal je vertellen wie je bent. Het is ook zo dat wanneer je rekening houdt met als persistente geruchten, je tot geen andere conclusie kunt komen dan dat [eiser] Een Duivel (RED) is in schaapskleren. 2.4 Bij schrijven aan de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] van 5 mei 2009 laat de officier van justitie weten dat het onderzoek door de Landsrecherche op de aangifte van [eiser] van 7 december 2007 lange tijd heeft stilgelegen wegens overbelasting, doch recentelijk weer is opgepakt. 2.5 Op 12 mei 2009 wordt [gedaagde] door de Landsrecherche gehoord. Na dit gehoor geeft hij een interview aan een journalist van de Bon Dia. Dit interview krijgt zijn weerslag in een artikel in de Bon Dia van 13 mei 2009 op pagina A3. In het artikel zijn onder meer opgenomen de navolgende passages:”Esaki basa riba expresionnan cu e mandatario a haci na december 2007 den calidad di Minister Plenipotenciario na unda cu e ta bisa cu rumornan persistente ta bisa cu [eiser] a haci su mes culpabel na pedofelie.” (vrij vertaald: dit laatste in verband met bepaalde uitdrukkingen die de minister heeft gedaan in zijn hoedanigheid van gevolmachtigd minister, waarbij hij zei dat consistente geruchten tot de conclusie leiden dat [eiser] zich heeft schuldig gemaakt aan pedofilie.) en “Enberdad ta rumornan esaki ta cu [eiser] ta haci su mes culpabel na pedofelie” (vrij vertaald: Het is waar dat er geruchten zijn dat [eiser] zich schuldig maakt aan pedofilie.) 2.6 In de loop van de Statenvergadering van 1 juni 2009 heeft [gedaagde] [eiser], die op dat moment het woord voerde, deels in het voorbijgaan en deels vanaf zijn stoel meermalen “pedofiel” genoemd, dan wel “pedofiel bo ta”, en heeft hij één keer gezegd “Splika tur e muchanan cu bo a abusa di nan” (vrij vertaald: “leg dat maar uit aan al de kinderen die je hebt misbruikt”). Deze vergadering is live op één van de Arubaanse televisiezenders uitgezonden. Voorts is in verschillende schriftelijke media, waar onder de Amigoe, verslag van de vergadering gedaan, waar onder begrepen de weergave van de voornoemde bewoordingen die [gedaagde] [eiser] heeft toegevoegd. 2.7 Bij brief van 4 juni 2009 heeft [eiser] de voorzitter van de Staten verzocht om op grond van artikel 37, tweede lid, van het Reglement van Orde voor de Staten van Aruba [gedaagde] alsnog te vermanen zijn beledigende woorden, uitgesproken tijdens de openbare vergadering van 1 juni 2009, terug te nemen. Ter behandeling van dit kort-geding was op dit verzoek nog geen reactie ontvangen. 2.8 Bij brief van eveneens 4 juni 2009 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd zijn uitlatingen in de krant van 13 mei 2009 en tijdens de Statenvergadering van 1 juni 2009 binnen 24 uur te rectificeren in verschillende media. Aan deze sommatie is niet door [gedaagde] voldaan. 2.9 De procureur-generaal heeft ter terechtzitting van de behandeling van de voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie dienende klacht op grond van artikel 15 van het Wetboek van Strafvordering medegedeeld dat [gedaagde] niet strafrechtelijk zal worden vervolgd op de aangifte van [eiser] van 7 december 2007. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN 3.1 Eiser verzoekt het gerecht, na vermindering van eis ter zitting, om gedaagde te veroordelen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om binnen 48 uur na dit vonnis op een van de eerste drie pagina’s van de Diario, Bon Dia en Amigoe, te publiceren in een voor deze kranten gebruikelijke opmaak, lettertype en lettergrootte en zonder commentaar of weerwoord en op eigen kosten de volgende tekst in zijn geheel: “Ik, ” [gedaagde] wens het volgende bekend te maken: Ik heb de heer [eiser] herhaaldelijk publiekelijk uitgemaakt voor pedofiel. Deze beschuldiging heeft echter geen feitelijke basis, als gevolg waarvan ik middels deze de beschuldiging in kwestie rectificeer. Ami, [gedaagde] ta desea di anuncia lo sigiente: Mi a yama Sr. [eiser] repetidamente I publicamente pa pedofiel. E acusacion aki ta sin base, y consecuentemente mi ta rectifica e acusacion en cuestion.”, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 5000,- per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke mocht blijven met de uitvoering van deze beslissing, kosten rechtens. 3.2 Eiser heeft zijn vordering –kort samengevat en voor zover hier van belang- onderbouwd met de stelling dat de keer op keer herhaalde uitlatingen van [gedaagde] over [eiser] beledigend, diffamerend en onnodig grievend zijn en met als enig doel het beledigen van [eiser]. Het uitmaken van [eiser] voor pedofiel staat los van ieder politiek debat. Ook als minister [gedaagde] zijn beschuldigingen in de media uit als zou er sprake zijn van aanhoudende geruchten dat [eiser] pedofiel zou zijn, handelt hij onrechtmatig. Anders dan zich terughoudend op te stellen en mogelijk de grond van de geruchten te laten onderzoeken, heeft [gedaagde] zelf de geruchten op gang gebracht door deze keer op keer in de media te herhalen. Voor zijn uitlatingen in de vergadering van de Staten van 1 juni 2009 kan [gedaagde] zich niet verschuilen achter zijn parlementaire onschendbaarheid. De uitlatingen zijn niet gedaan in de context van enig debat in de Staten. [gedaagde] heeft ze als interruptie geuit. Verwezen wordt naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (verder: EHRM). De voorzitter van de Staten heeft niet, of niet serieus ingegrepen. Artikel 37, lid 2, van het Reglement van Orde geeft de voorzitter van de Staten ook niet de bevoegdheid om een niet-Statenlid te dwingen zijn woorden terug te nemen. [eiser] heeft dan ook in het licht van artikel 8 van het EVRM geen andere mogelijkheid om zijn recht te halen dan bij de civiele rechter. 3.3 [gedaagde] beroept zich voor wat betreft zijn uitlatingen in de Statenvergadering van 1 juni 2009 op zijn parlementaire onschendbaarheid. Blijkens de toelichting op artikel III-20 van de Staatsregeling van Aruba kan de (civiele) onschendbaarheid van de minister voor uitspraken in de Staten niet worden ingeperkt. Ook over [gedaagde] zelf worden met regelmaat onwelgevallige kwalificaties gedaan. Dit hoort bij het vak van politicus. De voorzitter waakt over de orde van de Staten en betrekt hierin de politieke cultuur van Aruba. [eiser] heeft niet ter plekke en direct bezwaar gemaakt in dit debat waarbij de gemoederen behoorlijk waren opgelopen. De uitlatingen van [gedaagde] waren een reactie op de suggestie van [eiser] dat [gedaagde] regelmatig een hoerentent zou bezoeken. [eiser] heeft voorts een collega-minister ongefundeerd uitgemaakt voor corrupt. Overigens is er geen spoedeisend belang. Het gaat hier om uitspraken van [gedaagde] uit 2007. Hij heeft deze slechts bevestigd in 2009 op vragen van een journalist. Meer is er niet en wat er is levert geen smaad op. [gedaagde] heeft slechts de samenleving willen waarschuwen dat als de aanhoudende en reeds in brede kring bekende geruchten over pedofilie van [eiser] waar zijn, zij tegen dit soort mensen beschermd moet worden. [gedaagde] maakt gebruik van zijn recht op vrijheid van meningsuiting. 4. OVERWEGINGEN 4.1 Vanuit de gedachte dat rectificatie, om het gewenste effect te sorteren, moet geschieden niet lang na de gewraakte uitlatingen, kan [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vordering tot rectificatie van de uitlatingen van [gedaagde] in de Statenvergadering van 1 juni 2009 niet worden ontzegd. Ook de publicatie in de Bon Dia van 13 mei 2009 levert een spoedeisend belang op. Het publiekelijk herhalen van uitlatingen die in het verleden zijn gedaan, vernieuwt en actualiseert die uitlatingen en bestendigt deze bovendien. 4.2 Ingevolge artikel 10 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting slechts toegestaan, indien deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen, waaronder de bescherming van rechten van anderen. Een soortgelijke bescherming is opgenomen in artikel I.12 van de Staatsregeling van Aruba. De vraag rijst of het recht van [eiser] om niet middels lichtvaardige verdachtmakingen te worden aangetast in eer en goede naam in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het recht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Het antwoord moet worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. 4.3 Ten aanzien van de uitlatingen van [gedaagde] aan het adres van [eiser] in de Staten-vergadering van 1 juni 2009 (zie voor de inhoud rechtsoverweging 2.6) gaat hieraan vooraf de vraag of [gedaagde] zich kan beroepen op zijn parlementaire onschendbaarheid. 4.4 Artikel III.20 van de Staatsregeling van Aruba geeft ook [gedaagde] als minister parlementaire onschendbaarheid. Dit artikel luidt: “Leden van de Staten, ministers en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.” Uit de toelichting bij de Staatsregeling op dit artikel blijkt dat uitdrukkelijk is bedoeld ook civielrechtelijke aansprakelijkheid onder de immuniteit te laten vallen. De parlementaire immuniteit strekt ertoe de deelnemers aan de parlementaire beraadslaging een optimale uitingsvrijheid te geven, zonder dat zij behoeven te vrezen dat zij strafrechtelijk vervolgd of civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden vanwege de door hen gedane uitlatingen. Onder beraadslaging dient te worden verstaan het parlementaire debat, dat wil in dit geval zeggen de mondelinge uitwisseling van gedachten en standpunten in de Statenvergadering. De wetgever heeft met dit artikel met het oog op de controlerende taak van de Staten een extra bescherming willen geven aan deelnemers van het parlementaire debat die reikt buiten grenzen van het grondrecht van vrijheid van meningsuiting. Blijkens de toelichting op het artikel en de wetsgeschiedenis van het gelijkluidende Nederlandse artikel 71 van de Grondwet heeft de wetgever een algehele immuniteit voor ogen gehad. 4.5 De rechter overweegt dat op grond van hetgeen bovenstaand is overwogen interrupties tijdens de Statenvergadering, ook die welke worden geroepen in het voorbijgaan of vanaf de stoel, zoals hier het geval, moeten worden geacht te vallen onder de bescherming van artikel III.20. Dit betekent dat op grond van nationale wetgeving aan alle voorwaarden voor een geslaagd beroep op immuniteit is voldaan. De rechter ziet gezien de algehele immuniteit geen ruimte om op grond van nationale wetgeving de gewraakte uitlatingen inhoudelijk, dat wil zeggen naar hun betekenis, context en relevantie, te toetsen aan de voorwaarden voor immuniteit. Het betreft het domein van de Statenvoorzitter om binnen het algemene kader van het handhaven van de orde van de vergadering de grenzen van het betamelijke te bewaken. Ook niet-Statenleden (zoals een minister) vallen onder deze bevoegdheid. 4.6 Vervolgens moet worden beoordeeld of toepassing van de parlementaire immuniteit in dit geval strijd oplevert met hogere regelgeving. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval toepassing van de parlementaire immuniteit strijdig is met zijn recht op een eerlijk proces als neergelegd in artikel 6, eerste lid van het EVRM, meer in het bijzonder dat hem de toegang tot de rechter wordt ontzegd. [eiser] heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 30 januari 2003 in de zaak van Cordova tegen Italië (app. no.45649/99). 4.7 In deze uitspraak overweegt het EHRM onder meer: “60. The Court reiterates that, while freedom of expression is important for everybody, it is especially so for elected representatives of the people; they represent the electorate, draw attention to their preoccupations and defend their interests. In a democracy, the parliament and comparable bodies are the essential fora for political debate. Very weighty reasons must be advanced to justify interfering with the freedom of expression exercised therein (…). 61. Accordingly, parliamentary immunity cannot be regarded in principle as imposing a disproportionate restriction on the right of access to a court as embodied in Article 6 § 1. Just as the right of access to a court is an inherent part of the fair trial guarantee in that Article, so some restrictions on access must likewise be regarded as inherent, an example being those limitations generally accepted by the Contracting States as part of the doctrine of parliamentary immunity (…). 63. The Court notes ho[gedaagde] that in this case Mr Sgarbi's statements, having been made at an election meeting and therefore outside a legislative chamber, were not connected with the exercise of parliamentary functions in the strict sense, and seem to be more consistent with a personal quarrel. In such circumstances it would not be right to deny someone access to a court purely on the basis that the quarrel might be political in nature or connected with political activities. “ 4.8 De rechter stelt vast dat het EHRM in bovenstaande overwegingen (wel) een materiële toets aanlegt bij de beoordeling van de vraag of met recht een beroep op immuniteit kan worden gedaan. De rechter zal in navolging van het Hof ook in de onderhavige zaak bij de toetsing aan het EVRM een dergelijke toets aanleggen. De rechter stelt in dit kader vast dat de gewraakte uitlatingen weliswaar zijn gedaan binnen de formele setting van de Statenvergadering, maar feitelijk hiermee geen verband houden. Niet is gebleken dat het uitschelden van [eiser] voor pedofiel op enigerlei wijze verband hield met het onderwerp van de vergadering, noch met eerdere vergaderingen in het recente verleden. De uitlatingen kunnen niet anders worden gezien als inhoudelijk losstaand van het parlementaire debat en als uiting van persoonlijk ongenoegen jegens [eiser] (personal quarrel). 4.9 Anders dan in de casus die bij het EHRM voorlag, was in het onderhavige geval de voorzitter van de Staten op grond van artikel 6 van het Reglement van Orde voor de Staten bevoegd tot het handhaven van de orde in de vergadering. Na bestudering van de hier relevante momenten van die vergadering op video stelt het gerecht vast dat de voorzitter hier geen gebruik van heeft gemaakt, anders dan eenmalig op te merken: “Señor [gedaagde]”, waarna [gedaagde] zijn opmerkingen heeft herhaald. De voorzitter heeft geen formele bevoegdheden om [gedaagde] na afloop van het debat tot (een vorm van) rectificatie te laten overgaan. De voorzitter kan op grond van het voorgaande in dit geval niet worden aangemerkt als een “independent and impartial tribunal established by law” als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM. 4.10 De overwegingen van het EHRM in de bovenstaand geciteerde uitspraak gelden op grond van het voorgaande eveneens voor het onderhavige geschil. Dit betekent dat in dit geval een beroep op de parlementaire immuniteit in strijd is met artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Wegens strijd met het verdrag kan derhalve geen toepassing worden gegeven aan deze immuniteit. Het gevolg hiervan is dat de gewraakte uitlatingen van [gedaagde] in de Statenvergadering van 1 juni 2009 onderstaand inhoudelijk zullen worden getoetst. 4.11 De rechter stelt vast dat niet is gebleken van enige feitelijke aanwijzing dat [eiser] pedofiel zou zijn. De stelling dat er bestendige geruchten hierover gaan, vormt in ieder geval niet zo’n aanwijzing. Deze geruchten, waarvan niet (voldoende) is betwist dat deze de ronde doen, zijn op geen enkele wijze gestaafd op juistheid en moeten daarom als roddel worden bestempeld. Voorts overweegt de rechter dat ook in het geval juist zou zijn dat [eiser] eerder een persoon die in verband werd gebracht met pedofilie van de lijst van zijn partij zou hebben verwijderd, dit niets zegt over de seksuele voorkeuren van [eiser] zelf. 4.12 Ook overigens is niet gebleken van enige rechtvaardiging voor de kwalificatie pedofiel aan het adres van [eiser]. Zoals reeds eerder is vastgesteld is niet gebleken dat deze kwalificatie raakvlak heeft met enig politiek debat. Ook de verwijzing naar de politieke mores van Aruba vormt niet zo’n rechtvaardiging. De gebruikte bewoordingen kunnen gezien hun ernst niet worden geacht af te stuiten op de dikke huid van een politicus. 4.13 [gedaagde] en [eiser] zijn beide politici. [gedaagde] is thans minister en lid van de regeringspartij. [eiser] is Statenlid en partijleider van een oppositiepartij. Het behoeft geen nader betoog dat het publiekelijk en zonder rechtvaardiging uitschelden van een politieke opponent voor pedofiel met recht als zeer grievend en beschadigend wordt ervaren. De kwalificatie ‘pedofiel’ wordt in het dagelijkse spraakgebruik gelijk gesteld aan het seksueel misbruik maken van kinderen; een zeer ernstig strafrechtelijk vergrijp, dat, als hiervan sprake is of lijkt te zijn, gepaard gaat met grote maatschappelijke verontwaardiging en minachting jegens de dader. Naast de persoonlijke krenking en aantasting van de goede naam, doet het etiket ‘pedofiel’ afbreuk aan het vertrouwen dat kiezers doorgaans in een politicus moeten hebben alvorens zij hun stem op hem uitbrengen. De gewraakte uitingen zijn hiermee eveneens een politiek instrument. [eiser] heeft op grond van het voorgaande een groot en spoedeisend belang bij rectificatie. 4.14 Voor zover [gedaagde] ook voor zijn uitlatingen in de Staten op 1 juni 2009 als (afgeleid) doel stelt het beschermen van de Arubaanse samenleving tegen pedofilie, kan hieraan geen belang worden gehecht. Dit doel wordt immers niet bereikt door ongefundeerd een politieke tegenstander van pedofilie te betichten. 4.15 De conclusie die uit het voorgaande kan worden getrokken is dat [gedaagde] op 1 juni 2009 in de vergadering van de Staten van Aruba onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] meermalen pedofiel te noemen, en wel door woorden te gebruiken van gelijke aard en strekking. Dat dit zou zijn gebeurd in een verhit debat waarin meerdere scheldwoorden zijn gebruikt, ontneemt de woorden niet hun beledigende en krenkende karakter, te meer daar het een herhaling is van eerdere berichten in de media met deze strekking, waarover later in dit vonnis meer. 4.16 Ten aanzien van de uitlatingen van [gedaagde] over [eiser] zoals weergegeven in de Bon Dia van 13 mei 2009 stelt het gerecht vast dat de inhoud van dit bericht niet door [gedaagde] wordt betwist voor wat betreft zijn constatering dat er aanhoudende geruchten zijn dat [eiser] pedofiel is. Het gerecht stelt voorts vast dat [gedaagde] in de in dit geding gebrachte publicaties uit 2007 ook overigens [eiser] nimmer direct voor pedofiel heeft uitgemaakt. De krantenberichten uit 2007 kunnen vanwege het tijdsverloop niet zelfstandig worden beoordeeld in dit kort-geding. Deze publicaties spelen wel een rol in dit geding omdat deze artikelen de aanleiding en de contextuele omlijsting vormen van het krantenbericht dat thans ter beoordeling voorligt. 4.17 Als onbetwist staat vast dat er in de media, waar onder radio-uitzendingen meermalen is gesproken over [eiser] als zou hij pedofiel zijn. Niet kan worden vastgesteld wie de geruchten, waarvan reeds eerder in dit vonnis is vastgesteld dat zij ongefundeerd zijn, in het leven heeft geholpen. Met het voorgaande kan wel worden vastgesteld dat [gedaagde] actief en periodiek bijdraagt aan de instandhouding van deze geruchten. Hij geeft zelfs een schijn van legitimiteit aan de geruchten door deze in zijn hoedanigheid van minister (van onder meer volksgezondheid) te herhalen. De vraag of de hier aan de orde zijnde geruchten reeds in brede kring bekend waren, is in dit licht bezien, niet van belang. Ook overigens is niet gebleken van een rechtvaardiging voor deze uitlatingen. Om te waarschuwen voor pedofielen is het niet nodig om ongefundeerde geruchten te herhalen. Dit vormt dan ook geen belang aan de zijde van [gedaagde]. [eiser] heeft op dit onderdeel eveneens een groot belang bij het zuiveren van zijn naam middels rectificatie. [gedaagde] handelde op grond van het voorgaande onrechtmatig door publiekelijk en wederom te verklaren dat er aanhoudende geruchten zijn dat [eiser] pedofiel is. Dit onderdeel van het artikel in de Bon Dia van 9 mei 2009 dient dan ook te worden gerectificeerd als onderstaand weergegeven. 4.18 De vordering tot rectificatie zal worden toegewezen, zij het dat de rechter de tekst, als op onderdelen te verstrekkend, al dan niet ambtshalve zal aanpassen. De dwangsom kan eveneens als onbetwist worden toegewezen, doch deze zal ambtshalve worden gemaximeerd. Tot slot zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op Afl. 1500,- aan gemachtigdensalaris, Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 223,- aan verschotten. 5. DE UITSPRAAK: De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding: 5.1 veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk zaterdag 4 juli 2009 op een van de eerste drie pagina’s van de Diario en Bon Dia (Aruba), te publiceren in een voor deze kranten gebruikelijke opmaak, lettertype en lettergrootte de volgende tekst in zijn geheel: Ami, [gedaagde] ta desea di anuncia lo sigiente: Mi a yama Sr. [eiser] repetidamente I publicamente pa pedofiel. E acusacion aki ta sin base, y consecuentemente mi ta rectifica e acusacion en cuestion; 5.2 veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk zaterdag 4 juli 2009 op een van de eerste drie pagina’s van de Amigoe te publiceren in een voor deze krant gebruikelijke opmaak, lettertype en lettergrootte de volgende tekst in zijn geheel: Ik, [gedaagde] wens het volgende bekend te maken: Ik heb de heer [eiser] herhaaldelijk publiekelijk uitgemaakt voor pedofiel. Deze beschuldiging heeft echter geen feitelijke basis, als gevolg waarvan ik middels deze de beschuldiging in kwestie rectificeer; 5.3 legt op een dwangsom van Afl. 5000,-, welke zal worden verbeurd per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke mocht blijven met de uitvoering van dit vonnis, met een maximum van Afl. 100.000,-; 5.4 veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] begroot op Afl. 1500,- aan gemachtigdensalaris, Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 223,- aan verschotten; 5.5 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; 5.6 wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Recourt, rechter in dit gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op donderdag 2 juli 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.