
Jurisprudentie
BJ6623
Datum uitspraak2009-08-24
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904456/2/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904456/2/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 mei 2009 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200904456/2/M2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 mei 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] (hierna: [verzoeker]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2009, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door zowel mr. B. Wouters, werkzaam bij de Regionale Milieudienst West-Brabant, als ing. M.L.M. Sijmens, werkzaam bij de afdeling Ruimte van de gemeente Rucphen, zijn verschenen.
Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is namens [vergunninghoudster] aangevoerd dat [verzoeker] geen belanghebbende is vanwege de afstand tussen de woning van [verzoeker] en de inrichting, zodat zijn beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening reeds daarom geen doel kan treffen.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Gezien de afstand van meer dan 450 meter, tussen de inrichting en de woning van [verzoeker], is op zichzelf beschouwd de kans gering dat de inrichting milieugevolgen veroorzaakt ter hoogte van de woning van [verzoeker]. De voorzitter acht dit echter niet op voorhand uitgesloten, vanwege de aard en de omvang van de inrichting en gelet op hetgeen [verzoeker] ter zitting onweersproken heeft gesteld omtrent de geurgevolgen die hij thans van de inrichting ondervindt. In verband daarmee acht de voorzitter [verzoeker] vooralsnog wel belanghebbend. Dit betekent dat er in het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb geen beletselen bestaan om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
2.3. In artikel 20.8 van de Wet milieubeheer is, voor zover hier van belang, bepaald dat een besluit als hier aan de orde - waarin de vergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting, welke verandering tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking treedt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.4. Ten behoeve van de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten worden onder meer gecombineerde luchtwassers in de inrichting geplaatst. Ter zitting is gebleken dat nog niet alle voor de verandering van de inrichting benodigde bouwvergunningen zijn aangevraagd en dat er geen duidelijkheid bestaat over het tijdstip wanneer dit wel het geval zal zijn. Nu het bestreden besluit ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer eerst in werking treedt nadat alle benodigde bouwvergunningen zijn verleend, is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hulst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2009
402.