Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6638

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807803/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dirksland (hierna: de raad) bij besluit van 24 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Parc Clinckerlandt" (hierna: het plan).


Uitspraak

200807803/1/R2. Datum uitspraak: 2 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dirksland (hierna: de raad) bij besluit van 24 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Parc Clinckerlandt" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 19 november 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2009, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. W. Kattouw, gemachtigde, [appellant sub 2], en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Met het bestemmingsplan wordt beoogd een recreatiepark, bestaande uit zestien recreatiewoningen en een beheerderswoning, mogelijk te maken. Het plangebied ligt ten noorden van de Groene Kruisweg en ten oosten van Volkerakstraat en de Krammerstraat. 2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college ten onrechte een zwaarder belang heeft toegekend aan de verwezenlijking van het plan dan aan het verlies van hun uitzicht en de waardevermindering van hun woningen. Zij voeren aan dat de noodzaak tot het verwezenlijken van het recreatiepark ontbreekt. De leegstand van recreatiewoningen in de omgeving wijst er op dat geen vraag bestaat naar recreatiewoningen. Daarnaast levert de aanleg van het recreatiepark geen economisch voordeel op voor Herkingen en is de plaatselijke bevolking meer gebaat bij een open en afwisselend landschap om te kunnen recreëren, aldus [appellant sub 2]. Volgens [appellant sub 2] gaat door de uitvoering van het plan een aanzienlijke hoeveelheid grond voor de landbouw verloren. Verder voert [appellant sub 1] aan dat onvoldoende afstand wordt aangehouden tussen de recreatiewoningen en de bestaande woningen. Volgens [appellant sub 1] erkent het college het gebrek aan afstand door er op te wijzen dat de aanwonenden de grond gelegen achter hun woning kunnen aankopen om hun tuin te vergroten. [appellant sub 1] ziet niet in hoe de afstand tussen de recreatiewoningen en de bestaande woningen door de aankoop van de gronden of het inrichten als groenstrook hiervan wordt vergroot. 2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de verwezenlijking van de onderhavige recreatiewoningen in overeenstemming is met het provinciaal beleid voor de ontwikkeling van recreatiewoningen zoals dat is vastgelegd in de streekplanuitwerking "Toeristisch-recreatieve ontwikkeling Overflakkee, 2004" (hierna: de streekplanuitwerking) en de nota "Regels voor Ruimte". Het plangebied is gelegen binnen het concentratiegebied Herkingen-Battenoord, en past binnen het in de streekplanuitwerking aangegeven programma. Het college acht het belang van de realisatie van het recreatiepark gelet op het provinciaal beleid en de positieve effecten op de koopkracht van Herkingen groter dan het belang dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben bij het behoud van hun vrije uitzicht. In dit verband acht het college, in navolging van de raad, aannemelijk dat de verblijfsrecreanten gebruik zullen maken van de lokale voorzieningen, hetgeen een gunstig effect heeft op het voorzieningenniveau van Herkingen en de instandhouding daarvan. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat de nieuwe recreatiewoningen in een hoger marktsegment vallen dan de leegstaande recreatiewoningen in de omgeving. Het voert aan dat meerdere marktsegmenten moeten worden aangeboden om de markt goed te bedienen. Het stelt zich op het standpunt dat het recreatiepark aansluitend op de dorpskern is gesitueerd zodat voldoende ruimte overblijft voor de bewoners van Herkingen om te recreëren. De afstand van tenminste tien meter tussen de bestaande woningen en de recreatieve bestemming acht het college met het oog op eventuele hinder van het recreatiepark voldoende. Wat betreft de te verwachten hinder verschillen de onderhavige recreatiewoningen en bedrijfswoning niet van een gewone woonomgeving. De omstandigheid dat de grond gelegen tussen de recreatiewoningen en de bestaande woningen te koop wordt aangeboden aan de aanwonenden staat los van de beoordeling van de afstand tussen de bestemming "Verblijfsrecreatieve doeleinden, vR" en de bestaande woningen. Deze gronden worden ingericht als groenstrook indien de aanwonenden niet overgaan tot de aankoop hiervan. 2.3.2. In het streekplan "Zuid-Holland Zuid" is aangegeven dat het belang van verblijfsrecreatie er in is gelegen dat verblijfsrecreatie één van de economische pijlers van Goeree-Overflakkee is en werkgelegenheid en bestedingen meebrengt. Deze bestedingen dragen bij aan een hoger voorzieningenniveau. Aan de uitwerkingsverplichting in het streekplan om een samenhangende toeristisch-recreatieve visie op Overflakkee te ontwikkelen, is uitvoering gegeven in de streekplanuitwerking. Hierin staat omschreven dat toeristisch-recreatieve ontwikkelingen dienen te worden gerealiseerd binnen de grenzen van de concentratiegebieden, die op de bijbehorende kaart zijn aangegeven. Hiermee wordt beoogd versnippering van initiatieven tegen te gaan en de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en het eiland als geheel te bewaken en zelfs te versterken. Het plangebied bevindt zich binnen het concentratiegebied dat is ingetekend ten oosten van de dorpskern Herkingen en is voorzien van een doorgetrokken rode omkadering, hetgeen betekent dat de toegedeelde onderdelen van het programma zonder meer zijn te realiseren. 2.3.3. De Afdeling acht het niet onredelijk dat het college aan het belang van het recreatiepark, gelegen in de te verwachten gunstige economische effecten op de dorpskern Herkingen, meer gewicht heeft toegekend dan aan de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij een onverkort vrij uitzicht en de daarbij behorende waarde van hun woningen. In dit verband acht de Afdeling ook het standpunt van het college dat een afstand van tien meter tussen de omliggende woningen en de recreatieve bestemming voldoende is, niet onredelijk, temeer nu de recreatiewoningen zelf eerst op een grotere afstand mogen worden gebouwd. Met betrekking tot de belangen die zijn gediend met het plan heeft de Afdeling tevens in aanmerking genomen dat onweersproken is gebleven dat de markt wordt gediend met de bouw van recreatiewoningen in een hoger marktsegment en dat in de streekplanuitwerking wordt vermeld dat tussen Herkingen en Battenoord het brakke (grond)water beperkingen oplegt aan de landbouw, die zoetwaterbehoeftige gewassen wil telen, zodat de keuze voor het onderhavige gebied ook uit landbouwkundig oogpunt is gemaakt. 2.4. [appellant sub 2] betoogt dat de bestaande verkeersproblemen op de Molendijk en de Groene Kruisweg, die worden veroorzaakt doordat deze wegen dusdanig smal zijn dat auto's elkaar nauwelijks kunnen passeren, zullen verergeren door de toename van het verkeer ten gevolge van de te realiseren recreatiewoningen. [appellant sub 1] vreest hinder te zullen ondervinden van het verkeer van en naar de recreatiewoningen. 2.4.1. Het college acht het niet aannemelijk dat onaanvaardbare verkeersproblemen zullen optreden als gevolg van de zeventien te bouwen woningen. Daarbij heeft het college gesteld dat ter plaatse geen sprake is van doorgaand verkeer, maar dat de wegen voornamelijk worden gebruikt door bestemmingsverkeer. 2.4.2. Het recreatiepark wordt ontsloten vanaf de Groene Kruisweg en vervolgens via onder meer de Molendijk op de N215. Gelet op de aanwezige wegenstructuur en de beperkte omvang van het plangebied acht de Afdeling het standpunt van het college dat de verkeersafwikkeling van het recreatiepark niet zal leiden tot onoverkoombare verkeersproblemen op deze wegen, niet onredelijk. Voorts is, gelet op de beperkte omvang van het plangebied en de ligging daarvan, niet aannemelijk geworden dat de verkeersafwikkeling anderszins een zodanige hinder met zich meebrengt dat dit zou moeten leiden tot het oordeel dat het besluit in zoverre niet in stand kan blijven. 2.5. [appellant sub 1] voert voorts aan dat niet vaststaat dat aan de voorwaarden is voldaan die gelden op grond van de Flora- en faunawet ter bescherming van de vogels. Met name is onduidelijk wat bedoeld is met de opmerking dat het voldoende is om het broedseizoen te mijden nu het gebruik van de recreatiewoningen juist in het broedseizoen plaatsvindt. 2.5.1. Het college heeft zich aangesloten bij de beantwoording van de zienswijze door de raad, en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden die de Flora- en faunawet stelt. De passage ten aanzien van (het broedseizoen van) vogels is opgenomen om aan te geven dat alleen verstoring kan plaatsvinden indien de bouw van het park zou aanvangen in het broedseizoen. Indien die periode gemeden zou worden, zouden de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet in de weg staan aan de verwezenlijking van het plan, aldus het college. 2.5.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat het college geen goedkeuring aan het plan had mogen verlenen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In hetgeen [appellant sub 1] in dit kader heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het besluit van het college in dit kader onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins onjuist is te achten. Hierbij is in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] geen gegevens heeft overgelegd die twijfel oproepen aan de juistheid van het aan dat besluit ten grondslag liggende en in de plantoelichting weergegeven onderzoek. Met name is niet aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van de recreatiewoningen en het gebruik ervan leidt tot een verstoring in de zin van de Flora- en faunawet. Gelet hierop is evenmin aannemelijk geworden dat ten tijde van het bestreden besluit te verwachten was dat het bepaalde in de Flora- en faunawet in de weg zou staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. 2.6. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat uit de omstandigheid dat na het bekendmaken van voorstellen van de provincie Zuid-Holland aan de gemeentebesturen op het eiland, een raadslid van de buurgemeente Middelharnis een perceel grond in Herkingen heeft aangekocht en vervolgens als mede-eigenaar van de grond het plan voor het recreatiepark heeft ingediend, blijkt dat het raadslid laakbaar misbruik van voorkennis heeft gemaakt. 2.6.1. Wat betreft het gestelde handelen met voorkennis van een raadslid, wijst het college er op dat het ontwerpplan van de streekplanuitwerking, waarin de concentratiegebieden voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen zijn aangewezen, voor een ieder ter inzage heeft gelegen en dat de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze aan een ieder is bekend gemaakt. 2.6.2. Reeds gelet op de omstandigheid dat de door [appellant sub 2] bedoelde persoon niet bij de totstandkoming van het plan betrokken was, is de Afdeling van oordeel dat dit bezwaar niet de rechtmatigheid van (de goedkeuring van) het plan of van de wijze van totstandkoming daarvan betreft. Dit bezwaar kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens merkt de Afdeling op dat, gelet op het door [appellant sub 2] gestelde, niet gebleken is van een onevenredige bevoordeling van een raadslid. 2.7. Tot slot heeft [appellant sub 1] in het beroepschrift nog verwezen naar de inhoud van de bedenkingen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze bedenkingen. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. 2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Matulewicz lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009 45-618.