Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6654

Datum uitspraak2009-08-27
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904450/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel (hierna: de raad) bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1997 - Landgoed De Klinze e.o.".


Uitspraak

200904450/2/R2. Datum uitspraak: 27 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel (hierna: de raad) bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1997 - Landgoed De Klinze e.o.". Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2009, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door H. Nijenhuis, ambtenaar in dienst van de gemeente, en G. Snijders, zijn gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan heeft betrekking op Landgoed de Klinze in Oudkerk. Het plan voorziet onder meer in de verbreding van een vaargeul, een botenhuis en een fierljepschans. Het college heeft goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan. 2.3. [verzoeker] verzoekt schorsing van het goedkeuringsbesluit. Hij stelt dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat de gronden waarop de verbreding van de vaargeul is voorzien door verkoop geen onderdeel meer van het landgoed uitmaken en dat het niet duidelijk is of de nieuwe eigenaar het plan zal realiseren. Verder vreest hij geluidsoverlast vanwege de nieuwe recreatieve activiteiten die het plan mogelijk maakt en stelt hij dat het uitzicht vanuit zijn woning door de vaargeul, het botenhuis en de fierljepschans zal worden aangetast. 2.4. De gronden waarop de verbreding van de vaargeul is voorzien maken deel uit van percelen die de eigenaar van het landgoed in 2008 heeft verkocht. In de verkoopovereenkomst is bedongen dat de gronden waarop de verbreding van de vaargeul is voorzien zullen worden teruggeleverd aan de eigenaar van het landgoed, zodra duidelijk is waar deze exact zal worden gesitueerd. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verkoop van de gronden niet in de weg staat aan de realisering van het plan. 2.5. Het perceel van [verzoeker] ligt ten noorden van het landgoed. De vaargeul, het botenhuis en de fierljepschans zijn op minimaal 180 meter van het perceel van [verzoeker] gesitueerd. Gezien deze afstand en de aard en omvang van de in het plan mogelijk gemaakte recreatieve voorzieningen heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van [verzoeker] bij een goed woon- en leefklimaat voldoende is gewaarborgd. De voorzitter betrekt daarbij dat ter zitting is gesteld dat de fierljepschans slechts enkele maanden per jaar zal worden gebruikt. Voor zover het uitzicht van [verzoeker] door de vaargeul, het botenhuis en de fierljepschans wordt beïnvloed, is deze aantasting naar het oordeel van de voorzitter niet zo groot dat het college aan het belang van [verzoeker] bij handhaving van de huidige situatie een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang van het landgoed bij de in het plan voorziene recreatieve voorzieningen. 2.6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Verbeek Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009 388.