Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6659

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808456/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landerd (hierna: het college) aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Grontmij Nederland B.V." (hierna: Grontmij) en [wederpartij] vrijstelling verleend voor het uitvoeren van het "Natuurontwikkelplan plassen Maashorst" in het gebied, plaatselijk bekend als "Plassengebied Maashorst" te Schaijk.


Uitspraak

200808456/1/H1. Datum uitspraak: 2 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Landerd, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 september 2008 in zaak nr. 07/1903 in het geding tussen: de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Grontmij Nederland B.V." gevestigd te Eindhoven en [wederpartij] gevestigd te [plaats] en het college van burgemeester en wethouders van Landerd. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landerd (hierna: het college) aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Grontmij Nederland B.V." (hierna: Grontmij) en [wederpartij] vrijstelling verleend voor het uitvoeren van het "Natuurontwikkelplan plassen Maashorst" in het gebied, plaatselijk bekend als "Plassengebied Maashorst" te Schaijk. Bij uitspraak van 24 september 2008, verzonden op 13 oktober 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door Grontmij en [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2007 vernietigd, de gevraagde vrijstelling geweigerd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 december 2008. Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Grontmij en [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door Y. de Graaf, ambtenaar in dienst van de gemeente is verschenen. Voorts zijn ter zitting Grontmij en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.F.M. van Erp, advocaat te Oss, en [partij], als belanghebbenden gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Op 9 juli 2002 hebben het college en Grontmij een samenwerkingsovereenkomst gesloten teneinde het plan "Natuurontwikkeling plassen Nistelrooise Baan te Schaijk" (hierna: natuurontwikkelplan), dat later is uitgewerkt in het uitvoeringsplan "Natuurontwikkeling Plassen Maashorst" te realiseren. Dit plan voorziet in een herinrichting van het plassengebied, de aanleg van vennen in het aansluitende bosareaal en bosomvorming. Het plan beoogt enkele door zandwinning ontstane waterplassen en aansluitend bosgebied zodanig in te richten dat er een kwalitatief hoogwaardig natuurgebied ontstaat met ruimte voor natuurgerichte recreatie. Na herinrichting van het gebied ontstaan 1,5 ha watervegetatie, 1,5 ha moeras, 2 ha struweel en 4 ha loofbos. De feitelijke werkzaamheden, waaronder ook ontgrondingwerkzaamheden, waarvoor het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een ontgrondingenvergunning heeft verleend, en de kap van ongeveer 9 ha voormalig productiebos worden krachtens een daartoe met Grontmij gesloten overeenkomst uitgevoerd door [wederpartij]. 2.2. Het college heeft aan de krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling de voorwaarde verbonden dat het te ontwikkelen natuurgebied in fasen gereed dient te komen, waarbij de laatste fase uiterlijk op 3 juli 2011 moet zijn afgerond. Voorts heeft het college de voorwaarde gesteld dat de in het rapport "Plassen Maashorst" bedoelde boscompensatie ter grootte van 3,069 ha uiterlijk in het najaar van 2007 wordt gerealiseerd. 2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" rust op de plassen in het plangebied de bestemming "Natuurgebied -Ng-" en op de bestaande bossen de bestemming "Bos met accent op natuur -Bn-". Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden die op plankaart 1 zijn aangewezen voor "Bos met accent op natuur", waaronder tevens wordt verstaan de in het bos voorkomende niet beboste gedeelten, zoals bouw- of grasland, vennen en heide, bestemd voor de instandhouding van het bos ten behoeve van de volgende doeleinden: a. opbouw van het landschap; b. instandhouding van aanwezige natuurwaarden. Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder a, aanhef en sub 3, zijn de gronden, voorzover deze zijn gelegen binnen een van de op de hulpkaart A bij plankaart 1 aangegeven differentiatievlakken, tevens bestemd voor de instandhouding van dassenleefgebied. Ingevolge artikel 24, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden. 2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor de kap van de bomen geen vrijstelling benodigd was en dat het college in strijd met artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft gehandeld door deze vrijstelling toch te verlenen. 2.5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kap van de bomen zoals die is voorzien in het natuurontwikkelplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat vrijstelling nodig is om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Het college voert daartoe aan dat het rooien van bos ten koste gaat van aanwezige natuurwaarden en derhalve in strijd is met artikel 5, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften. Voorts voert het college aan dat de kap van bomen in strijd is met artikel 5, tweede lid, onder a, aanhef en sub 3 van de planvoorschriften omdat dit het dassenleefgebied aantast. Het bestemmingsplan is gericht op handhaving van de bestaande situatie, aldus het college. 2.5.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen moet uit de omschrijving in artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften van de onder de bestemming "Bos met accent op natuur" begrepen gronden worden afgeleid dat deze meer omvat dan louter bos in de betekenis van een met bomen begroeid terrein. Ingevolge dit planvoorschrift vallen onder deze bestemming tevens de in het bos voorkomende niet beboste gebieden, zoals bouw- en grasland, vennen en heide. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat het planvoorschrift in zoverre ziet op open terreinen met een zekere natuurwaarde. De in het natuurontwikkelplan voorziene herinrichting van het desbetreffende plangebied is in overeenstemming met de hiervoor weergegeven omschrijving van de ter plaatse geldende bestemming. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het natuurontwikkelplan in strijd is met de in artikel 5, eerste lid, vermelde doeleinden. Dat ter uitvoering van het project bomen worden gekapt, leidt niet tot een ander oordeel. Die kap, welke onderdeel uitmaakt van de voorziene opbouw van het landschap, laat onverlet dat de thans aanwezige natuurwaarden niet verloren gaan. Bij uitvoering van het natuurontwikkelplan wordt gelet op de relatieve geringe natuurwaarde in het bestaande productiebos de natuurwaarde van het gebied juist versterkt. 2.5.2. Voor zover het plangebied is gelegen binnen een van de op de hulpkaart A bij plankaart 1 aangegeven differentiatievlakken, is het tevens bestemd voor de instandhouding van het dassenleefgebied. In het rapport "Scan natuur- en soortenbeleid plassen Maashorst" van 22 oktober 2004 is vermeld dat in het plangebied geen dassenburchten aanwezig zijn en dat in de huidige situatie het plangebied als fourageergebied voor de das van geen, of van marginale betekenis is. Volgens het rapport ontstaat na herinrichting een voor de das aantrekkelijker gebied waardoor de planrealisatie per saldo een positief effect op deze soorten zal hebben. In het rapport "Toetsing natuurontwikkeling Maashorstplassen aan de Flora- en faunawet" van 6 december 2006 wordt tot dezelfde conclusie gekomen. Van een verslechtering van het dassenleefgebied is dan ook geen sprake. De door het college in hoger beroep aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2003 in zaak nr. 200204644/1 werpt hierop geen ander licht. Anders dan in onderhavig geval ging het in de aangehaalde uitspraak om het ontgronden van grasland dat als fourageergebied juist een belangrijk deel uitmaakte van het dassenleefgebied. Het betoog faalt. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Landerd tot vergoeding van bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Grontmij Nederland B.V." en [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Landerd griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Van Dorst voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009 357-604.