Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6665

Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200905020/2/M1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 25 mei 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zederik (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het produceren van kunststof vloeren mede omvattend een groothandel, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 29 mei 2009 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200905020/2/M1. Datum uitspraak: 28 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Zederik, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 mei 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zederik (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het produceren van kunststof vloeren mede omvattend een groothandel, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 29 mei 2009 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2009, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het beroep en het verzoek zijn aangevuld bij brieven van 27 juli 2009. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [eigenaar], en het college, vertegenwoordigd door H.J.G. Scholts en G.M. Slob, beiden werkzaam bij de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. De bij het besluit van 25 mei 2009 verleende revisievergunning betreft een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). De revisievergunning ziet onder meer op een uitbreiding van de productie. De uitbreiding gaat gepaard met een uitbreiding van opgeslagen gevaarlijke stoffen. 2.3. Ingevolge artikel 4, derde lid, van het Bevi, voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij een beslissing op een aanvaag om een revisievergunning de grenswaarden genoemd in artikel 7, eerste lid, in acht voor al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten, indien de aanvraag nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico. Ingevolge het vierde lid houdt het bevoegd gezag in dat geval rekening met de richtwaarde, genoemd in artikel 7, tweede lid, voor al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten. Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van het Bevi in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder b, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen bedraagt voor een inrichting als de onderhavige de afstand waarbij het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten beperkt is tot 10-6 per jaar, 85 meter. 2.4. [verzoekster] betoogt dat de bescherming van het milieu, in het bijzonder de externe veiligheid voor de aangrenzende inrichtingen, waaronder de hare, niet is gewaarborgd. Volgens haar is het college er ten onrechte van uitgegaan dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt vergeleken met de voorheen vergunde situatie omdat het college er, gezien eerdere ervaringen met [vergunninghoudster], niet op had mogen vertrouwen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften zouden worden nageleefd. 2.4.1. Niet in geschil is dat binnen de afstand van 85 meter geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Wel zijn enkele beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Het college heeft bij het bestreden besluit overwogen dat met de richtwaarde ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten geen rekening hoeft te worden gehouden, omdat het plaatsgebonden risico niet toeneemt ten opzichte van de voorheen vergunde situatie. 2.4.2. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden ten aanzien van de inpandige opslag van stoffen, aansluitend bij de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (hierna: PGS 15). Volgens het college waarborgen deze voorschriften dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt, onder andere gelet op de gescheiden opslag van de verschillende stoffen. De voorzitter acht dit aannemelijk. Voor zover het betoog van [verzoekster] ziet op de verwachting dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zullen worden nageleefd heeft het betoog geen betrekking op het bestreden besluit, en zal het in de bodemprocedure geen aanleiding geven voor vernietiging van het besluit. 2.5. [verzoekster] betoogt dat de maatregelen die [vergunninghoudster] en omliggende bedrijven moeten nemen indien zich een calamiteit voordoet, zijn onderschat. Ook is het volgens [verzoekster], gezien de infrastructuur, onmogelijk dat de hulpdiensten binnen acht minuten aanwezig zijn. 2.5.1. Bij de aanvraag om vergunning is een kwantitatieve risico-analyse van de gevolgen van de vergunde situatie voor de externe veiligheid gevoegd, opgesteld door Oranjewoud/Save. Deze bevat analyses van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voorts is advies uitgebracht door de regionale brandweer. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoekster] aanvoert geen aanleiding voor de opvatting dat in voornoemde documenten de te nemen maatregelen zijn onderschat of dat is uitgegaan van onjuiste opvattingen inzake de mogelijkheden van de hulpdiensten. 2.6. [verzoekster] betoogt voorts dat te weinig aandacht is gegeven aan mogelijke cumulatieve effecten, onder meer gezien de nabijheid van een tankstation. 2.6.1. De voorzitter overweegt dat in het advies dat de regionale brandweer, ingevolge artikel 12, derde lid, van het Bevi, heeft uitgebracht aandacht is besteed aan de beheersbaarheid in geval van een ongeval, en aanbevelingen zijn gedaan voor de maatregelen en voorschriften die nodig zijn om de gevolgen van een calamiteit te beperken. Dit advies is, zoals het college betoogt, bij het bestreden besluit in acht genomen. De voorzitter ziet geen aanleiding dit betoog van het college onjuist te achten. Gelet daarop ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekster] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de voorzieningen en voorschriften in verband met de beperking van de gevolgen van een calamiteit tekortschieten. 2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Sparreboom voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009 195-539.