Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6671

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808214/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 september 2008, no. 2008-52587, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard bij besluit van 22 juli 2008 vastgestelde uitwerkingsplan "Plandeel 1, Stad van de Zon, Steigers en Sportlandgoed" (hierna: het uitwerkingsplan).


Uitspraak

200808214/1/R2. Datum uitspraak: 2 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 september 2008, no. 2008-52587, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard bij besluit van 22 juli 2008 vastgestelde uitwerkingsplan "Plandeel 1, Stad van de Zon, Steigers en Sportlandgoed" (hierna: het uitwerkingsplan). Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door M.H.J. van Riessen, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door S.C.M. Waardenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het uitwerkingsplan strekt tot deeluitwerking van de bestemming "Uit te werken Woondoeleinden" die bij het bestemmingsplan "Plandeel 1 Stad van de Zon, Steigers en Sportlandgoed" (hierna: het bestemmingsplan) is gegeven aan een terrein, gelegen tussen de Middenweg en de Jan Glijnisweg. Het uitwerkingsplan voorziet onder meer in de bouw van een woontoren. 2.2. Het beroep is gericht tegen de wijze waarop in het uitwerkingsplan is voorzien in deze woontoren en de bijbehorende parkeervoorzieningen. 2.3. Van de zijde van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard is er op gewezen dat de op 19 juni 2007 voor de bouw van de woontoren verleende vergunning door de uitspraak van de Afdeling in de zaak no. 200802181/1 van 17 december 2008 rechtens onaantastbaar is geworden. Anders dan het college van burgemeester en wethouders heeft gesteld ziet de Afdeling hierin geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] niet langer belang heeft bij een uitspraak omtrent het door hem ingestelde beroep nu het uitwerkingsplan zich leent voor herhaalde toepassing, en mede een grondslag biedt voor de wijze waarop zal worden voorzien in de door [appellant] bestreden parkeervoorzieningen. 2.4. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.5. [appellant] voert aan dat de woontoren niet past binnen de geluidzone die ter plaatse geldt en dat in de besluitvorming ook geen rekening is gehouden met de vereisten voor behoud van luchtkwaliteit. Voorts voert [appellant] aan dat het plan in strijd is met de parkeernormen van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW- normen). Ten slotte is [appellant] van mening dat sprake is van een onzorgvuldige belangenafweging waardoor hij in zijn belangen is geschaad. De woontoren had op het vaste land dienen te worden gerealiseerd, derhalve verder verwijderd van de woning van [appellant]. 2.6. Het college stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan voldoet aan de uitwerkingsregels die in het bestemmingsplan zijn vastgesteld. 2.7. Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans van belang, zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit noch op ter uitvoering daarvan strekkende besluiten. Het uitwerkingsplan is vastgesteld op 22 juli 2008, strekt niet ter uitvoering van een met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit en derhalve is titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. Artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer biedt een kader voor de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor de uitoefening of de toepassing van de in het tweede lid van dit artikel opgesomde bevoegdheden en wettelijke voorschriften. Vast staat dat in het tweede lid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer geen bevoegdheden en wettelijke voorschriften zijn opgenomen die thans aan de orde zijn, namelijk de vaststelling van een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO. Derhalve is artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval niet van toepassing en gelden geen regels ter zake van luchtkwaliteit. 2.7.1. Met betrekking tot het door [appellant] gestelde omtrent de ligging van het plandeel in een geluidzone overweegt de Afdeling dat nu, zoals het college in navolging van het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard heeft gesteld, het plandeel en de omliggende wegen zijn gelegen in een zogenoemd 30-kilometer gebied, geen sprake is van een geluidszone als bedoeld in de Wet geluidhinder. 2.7.2. Ten aanzien van de vraag of het benodigde aantal parkeerplaatsen bij de woontoren zich verdraagt met het bepaalde in de gemeentelijke Bouwverordening overweegt de Afdeling dat de toetsing daarvan in beginsel dient te geschieden in het kader van de voor de oprichting van de woontoren benodigde bouwvergunning, die, zoals hiervoor al is overwogen, in rechte onaantastbaar is geworden. In dit verband is, mede ten aanzien van het door [appellant] gestelde met betrekking tot de zogenoemde CROW-normen, voorts van belang dat in dit geval de parkeernorm voor de woontoren reeds is vastgelegd in de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan, waarin bij de uitwerkingsvoorschriften als richtlijn een ruimtelijke reservering van 1 parkeerplaats per gestapelde woning is vastgelegd. Dat daaraan niet is voldaan is niet gebleken. 2.7.3. Ten aanzien van hetgeen [appellant] aanvoert omtrent de belangenafweging heeft de Afdeling bij haar uitspraak van 17 december 2008 in zaak nr. 200802181/1, voor zover thans van belang, het volgende overwogen: (…) Weliswaar is aannemelijk dat door het realiseren van het bouwplan het uitzicht vanuit de woning van [belanghebbende] zal verminderen en dat schaduwwerking zal optreden, maar niet aannemelijk is gemaakt dat deze hinder zodanig zal zijn dat het college om die reden haar medewerking aan de realisering van het bouwplan had moeten onthouden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de kortste afstand van de woningen aan de Steigerdijk, waar de woning van [belanghebbende] is gelegen, tot het te realiseren appartementencomplex ongeveer 25 meter bedraagt alsmede dat het bestemmingsplan woningbouw op het perceel reeds mogelijk maakt. (…) In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat, mede nu [appellant] dit beroep niet nader heeft onderbouwd, geen aanleiding daarover thans anders te oordelen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een onevenredige belangenafweging. 2.7.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009 45-608.