Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6685

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806438/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 juli 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor het jaar 2005 voor de zoon van [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) voorlopig lager vastgesteld op € 582 en een bedrag van € 900 aan voorschotten teruggevorderd.


Uitspraak

200806438/1/H2. Datum uitspraak: 2 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant A], wonend te [woonplaats] en [appellant B], wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 8 juli 2008 in zaak nr. 07/1070 in het geding tussen: [appellanten] en de Belastingdienst/Toeslagen. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 juli 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor het jaar 2005 voor de zoon van [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) voorlopig lager vastgesteld op € 582 en een bedrag van € 900 aan voorschotten teruggevorderd. Bij besluit van 13 september 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 juli 2008, verzonden op 9 juli 2008, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2009, waar [appellant A], in persoon, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen. Na het sluiten van het onderzoek hebben de staatsraden mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. W. Konijnenbelt aan de Afdeling het verzoek gedaan zich te mogen verschonen. Deze verzoeken zijn bij beslissing van 22 april 2009 toegewezen. De Afdeling heeft het onderzoek heropend. De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 22 juli 2009, waar [appellant A], in persoon, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door E.J.E. Groothuis, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van het EG-verdrag is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij. Ingevolge het tweede lid houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten. Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, heeft een ouder met een partner slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland arbeid verricht. Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van: a. de draagkracht, en b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door: 1°. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar, 2°. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en 3°. de soort kinderopvang. Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen: a. indien over het tegemoetkomingsjaar een aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat in die aanslag is opgenomen; b. indien over het tegemoetkomingsjaar geen aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat blijkt uit de jaaropgaaf, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Ingevolge het tweede lid bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen, ingeval er inkomen is dat niet of niet volledig in een verzamelinkomen of belastbaar loon als bedoeld in het eerste lid is begrepen, in afwijking van dat lid, gelijktijdig met de vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk het toetsingsinkomen, als ware dat inkomen aan de Nederlandse inkomstenbelasting of loonbelasting onderworpen. 2.2. [appellanten] zijn geregistreerde partners in de zin van het bepaalde in titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. [appellant A] woont en werkt in België en [appellant B] woont in Nederland. Hun zoon gaat in Nederland naar kinderopvang. 2.3. Bij besluit van 17 juli 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor de zoon van [appellanten] voor het jaar 2005 voorlopig lager vastgesteld op € 582. Hij heeft daarbij het toetsingsinkomen overeenkomstig artikel 8 van de Wko gebaseerd op het inkomen van zowel [appellanten]. Het besluit van 13 september 2007 strekt tot handhaving van dat besluit. 2.4. [appellanten] bestrijden niet het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen de Wko juist heeft toegepast. Zij betogen in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat de regeling in de Wko in strijd is met artikel 39 van het EG-verdrag. Nu [appellanten] minder kinderopvangtoeslag krijgen dan ouders die beiden in Nederland wonen, doordat [appellant A] geen werkgeversbijdrage voor kinderopvang ontvangt en de kosten van kinderopvang in België niet fiscaal kan aftrekken, maar zijn inkomen wel tot het toetsingsinkomen wordt gerekend, worden zij ongelijk behandeld en is de Wko in strijd met het vrij verkeer van personen als bedoeld in die bepaling. 2.4.1. De artikelen 6, 7 en 8 van de Wko, zoals deze bepalingen luidden ten tijde hier van belang, maken in de aanspraak op kinderopvangtoeslag, noch bij de bepaling van de draagkracht onderscheid naar nationaliteit tussen Nederlandse werknemers en werknemers in andere lidstaten die een Nederlandse partner hebben wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Dat, naar [appellant A] stelt, in België werkgevers geen bijdrage in de kosten van kinderopvang plegen te betalen, zodat hij deze niet kon ontvangen, maakt niet dat in de Wko in strijd is met artikel 39 van het EG-verdrag. Daarbij is van belang dat, zoals de Belastingdienst/Toeslagen onbestreden heeft gesteld, in 2005 en 2006 ook ruim 30 procent van de Nederlandse werkgevers niet bijdroeg in de kosten van de kinderopvang, zodat [appellant A] zich feitelijk niet van die werknemers onderscheidt. Dat in België de kinderopvangtoeslag niet zou behoren te worden verrekend met de door [appellant A] te ontvangen kinderbijslag, kan slechts in een procedure ter zake van die verrekening aan de orde worden gesteld. Het kan niet leiden tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen door het inkomen van [appellant A] te betrekken bij de draagkracht van [appellanten] heeft gehandeld in strijd met artikel 39 van het EG-verdrag. Van een dubbele belasting is geen sprake, nu [appellant A] door de Belastingdienst/Toeslagen niet op zijn inkomen wordt gekort. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de Wko in strijd is met artikel 39 van het EG-verdrag. Nu hierover geen onduidelijkheid bestaat, ziet de Afdeling geen aanleiding hierover vragen aan het Hof van Justitie te stellen. 2.5. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat de kinderopvangtoeslag geen gezinsbijslag is, faalt, reeds omdat het besluit niet ziet op de vraag of sprake is van een gezinsbijslag, maar slechts op de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Of al dan niet sprake is van een gezinsbijslag is daarop niet van invloed. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Poot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009 362.