Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6708

Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-007493-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ondanks het feit (van algemene bekendheid) dat lidocaine pleegt te worden gebruikt als versnijdingsmiddel van cocaine spreekt het hof vrij van overtreding van voorbereidingshandelingen i.d.z.v. art. 10a Opiumwet nu de verdachte de (aangetroffen) lidocaine had verpakt in bolletjes en deze -ook naar eigen zeggen- louter als eindproduct voorhanden had.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-007493-07 datum uitspraak: 28 augustus 2009 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 december 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-457808-07 van het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op op[geboortedatum], adres: Hendrick [adres], [woonplaats], thans verblijvende in[PI]. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep van de verdachte is blijkens mededeling van de verdachte op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof de verdachte in zoverre niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 december 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 05 juni 2009 en 14 augustus 2009. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 5 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Bij de verdachte zijn vier plastic bolletjes aangetroffen met daarin 3,91 gram lidocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat lidocaïne wordt gebruikt als versnijdingsmiddel van cocaïne. De verdachte heeft evenwel verklaard dat hij de lidocaïne niet voor dat doel bij zich had, maar om deze als eindproduct te verkopen. Deze verklaring voor het voorhanden hebben van de lidocaïne vindt steun in de omstandigheid dat de lidocaïne die bij de verdachte werd aangetroffen inderdaad was verpakt in bolletjes, zijnde eindproducten. Bij de verdachte zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Ook overigens doen zich geen omstandigheden voor waaruit voortvloeit dat de verdachte de lidocaïne voorhanden heeft gehad als versnijdingsmiddel dan wel anderszins teneinde daar voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet mee te verrichten. Bewezenverklaarde Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: op 9 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde 1], inspecteur van politie, een kopstoot heeft gegeven, waardoor voornoemde [benadeelde 1] pijn heeft ondervonden, en omstreeks 9 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [benadeelde 2], arrestantentransporteur van de politie Amsterdam Amstelland, in het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde mishandeling, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf en maatregel De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld -kort gezegd- tot gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de politierechter als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van het Leger des Heils, afdeling reclassering, zolang deze instelling dat nodig vindt, ook als dit inhoudt een behandeling bij Groot Batelaar of een andere door het Leger des Heils aan te wijzen instantie. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 100,- en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, met oplegging aan de verdachte van de verplichting als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij ten behoeve van de staat de som van € 100,- te betalen, subsidiair 2 dagen hechtenis. Ten slotte heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 150,- en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, met oplegging aan de verdachte van de verplichting als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij ten behoeve van de staat de som van € 150,- te betalen, subsidiair 3 dagen hechtenis. Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft, met bewezen verklaring van het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 250,- en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1], tot een bedrag van € 150,- en met niet-ontvankelijkheidverklaring voor het overige van deze laatste vordering. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de oplegging van de maatregel van schadevergoeding tot voornoemde bedragen, subsidiair respectievelijk 5 en 3 dagen hechtenis. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen het over de verdachte op door de reclassering uitgebrachte rapport van 16 december 2007. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft een politieambtenaar en een arrestantentransporteur gedurende de uitoefening van hun beroep mishandeld. Blijkens een op naam van verdachte gesteld uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 6 augustus 2009, is hij in het verleden meermalen voor geweldsdelicten veroordeeld. Gelet op de recidive en het belang van de bescherming van de politie bij het verrichten van de haar opgedragen taak, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor na te noemen duur passend en geboden is. Het hof ziet geen aanleiding een gedeelte van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, ook niet voor het opleggen van de bijzondere voorwaarde van – kort gezegd – reclasseringstoezicht door het Leger des Heils, afdeling reclassering. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder dat bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte binnenkort voor een ander strafbaar feit terecht moet staan, waarbij op grond van meer recente rapportage beoordeeld zal worden of reclasseringstoezicht gepast is. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde. Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 200,- (tweehonderd euro)zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde. Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van € 250,- (tweehonderdenvijftig euro) zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voorzover gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1]: Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1], woonplaats kiezende bij d[adres], rekeningnummer [rekeningnummer], onder vermelding van persoonsschade-[nummer] een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 200,- (tweehonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 1]. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2]: Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 2], woonplaats kiezende bij d[adres], rekeningnummer [rekeningnummer], onder vermelding van persoonsschade-[nummer], een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot € 250,- (tweehonderdvijftig euro), zulks ten behoeve van [benadeelde 2]. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. R. Cozijnsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 augustus 2009. De jongste raadsheer, mr. P.A.M. Hoek, is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.