
Jurisprudentie
BJ6734
Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.032.628
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHV 200.032.628
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontheffing van het gezag over een 17-jarige.
De stelling van de ouders dat een ontheffing van de moeder van het gezag over [minderjarige dochter], die bijna 17 jaar oud is, geen enkele toegevoegde waarde heeft, dient naar het oordeel van het hof te worden gepasseerd. Het hof acht het risico dat [minderjarige dochter] de voor haar noodzakelijke hulpverlening door de moeder wordt onthouden op grond van de geschetste voorgeschiedenis dermate groot, dat de gezagsontneming weliswaar een in duur beperkte periode beslaat, maar toch alleszins noodzakelijk is om [minderjarige dochter] juist in dit laatste jaar voor haar 18e verjaardag alle hulp te kunnen bieden.
Uitspraak
RDD
22 juli 2009
Sector civiel recht
Zaaknummer: HV 200.032.628/01
Zaaknummer eerste aanleg: 198873 FA RK 09-72 en 199427 FA RK 09-425
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep inzake een machtiging tot plaatsing in een justitiële jeugdinrichting van:
[X.]
en
[Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur,
t e g e n
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Breda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting,
en in de zaak in hoger beroep inzake de ontheffing van de moeder van het gezag over een minderjarige van:
de ouders,
t e g e n
Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Breda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 13 maart 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2009, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot machtiging gesloten jeugdzorg alsnog af te wijzen alsmede het verzoek tot ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag alsnog af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 mei 2009, heeft de stichting verzocht het beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juli 2009. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw Nabibaks;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer T. Breddels en de heer E. de Waard, voogd;
- [minderjarige dochter], bijgestaan door haar advocaat mr. F.G.G. Franssen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 9 juni 2009.
3. De beoordeling
3.1. Uit de relatie van de ouders, is geboren:
- [minderjarige dochter], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1992, over wie de moeder alleen is belast met het gezag.
3.2. [minderjarige dochter] staat onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 13 juni 2009.
3.3. [minderjarige dochter] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 3 juni 2008 geplaatst in een accommodatie van gesloten jeugdzorg, welke machtiging laatstelijk is verlengd bij de bestreden beschikking tot uiterlijk 14 september 2009.
Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat aan de wettelijke vereisten voor een dergelijke plaatsing is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er bij [minderjarige dochter] sprake van ernstige problematiek. De persoonlijkheidsontwikkeling van [minderjarige dochter] heeft ernstig onder druk gestaan door een diversiteit aan factoren, waaronder haar licht verstandelijke beperking, de parentificatie, de hechtings- en gedragsproblematiek, het tekort aan egosterkte en het hanteren van inadequate copingsstrategieën op basis van angst. Hierdoor vertoonde [minderjarige dochter] zelfbepalend en grensoverschrijdend gedrag. De rechtbank is van oordeel dat voortzetting van behandeling van [minderjarige dochter] in haar belang is, aangezien is gebleken dat de behandeling in de gesloten setting geenszins is afgerond en naar verwachting een lange tijd in beslag zal nemen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat er in het verleden regelmatig en in ernstige mate sprake was van situaties waarin [minderjarige dochter] zich aan de zorg die zij nodig had onttrok of daaraan door anderen is onttrokken, zodat een machtiging voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is om de voor haar noodzakelijke verdere behandeling te waarborgen.
3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts de moeder van het gezag over [minderjarige dochter] ontheven. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. Voldoende is gebleken dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om thans dan wel op termijn haar plicht tot verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter] te vervullen en dat [minderjarige dochter] belang zich niet tegen ontheffing verzet. Er is sprake van ernstige opvoedings- en opgroei- problematiek. Gedurende langere periode heeft de moeder in haar grote betrokkenheid en loyaliteit aan [minderjarige dochter] en uit pedagogische onmacht in de kern ontkend dat [minderjarige dochter] zelfbepalend en grensoverschrijdend gedrag vertoonde, waardoor zij een onveilige ontwikkeling van [minderjarige dochter] heeft gestimuleerd. Voor de rechtbank staat vast dat de moeder niet in staat is om naar behoren invulling te geven aan het ouderlijk gezag over [minderjarige dochter], waarbij een rol speelt dat de moeder er onvoldoende blijk van geeft de ernst van de problematiek van [minderjarige dochter] in te zien. De moeder is bovendien blijkens de raadsrapportage wisselend in haar mening of [minderjarige dochter] nog thuis kan komen wonen of niet en of zij al dan niet in staat is om de opvoeding van [minderjarige dochter] op adequate wijze ter hand te nemen. De moeder heeft zich ook niet voldoende achter de hulpverlening gesteld die in het verleden aan [minderjarige dochter] is geboden en kan zich wisselend vinden in de gesloten behandeling die al enige tijd voor [minderjarige dochter] is besloten. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat herstel van de gezinssituatie bij de moeder niet haalbaar is, zodat een ondertoezichtstelling niet langer de geëigende maatregel is.
3.5. De ouders kunnen zich met zowel de verlenging van de machtiging tot gesloten plaatsing als met de ontheffing van het gezag van de moeder over [minderjarige dochter] niet verenigen en komen van de bestreden beschikking in beroep.
3.6. Het hof overweegt het volgende.
Ontheffing
3.6.1. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is het hof gebleken dat de ouders een moeizame relatie met de hulpverlening hebben. Zo hebben de ouders onder meer in september 2007 [A.], een groepsgenootje van [minderjarige dochter], enige dagen bij hen in huis verborgen, tegen de wil van de groepsleiding in. Daarnaast hebben de ouders in februari 2008 een voor [minderjarige dochter] noodzakelijke plaatsing op een intensieve behandelplek in Best tegengehouden en ook plaatsing van [minderjarige dochter] op Den Heyacker in Breda in mei 2008 heeft door tegenwerking van de ouders geen doorgang kunnen vinden. Het hof stelt vast dat voor [minderjarige dochter] noodzakelijke hulpverlening meerdere malen door actief toedoen van de ouders niet op gang is gekomen.
Ter zitting is gebleken dat [minderjarige dochter] thans een positieve ontwikkeling doormaakt. Sinds haar plaatsing in Rentray Lelystad gaat zij naar school, waar zij blijkens haar verklaringen ter zitting diverse certificaten heeft behaald. Voorts heeft zij haar creatieve therapie afgerond en heeft ze inmiddels stage gelopen ten behoeve van haar opleiding. Teneinde de positieve ontwikkeling als gevolg van haar behandeling te continueren en haar verder te kunnen begeleiden naar zelfstandigheid, zullen juist in het voorliggende jaar diverse beslissingen moeten worden genomen. De stelling van de ouders dat een ontheffing van de moeder van het gezag over [minderjarige dochter], die bijna 17 jaar oud is, geen enkele toegevoegde waarde heeft, dient naar het oordeel van het hof te worden gepasseerd. Het hof acht het risico dat [minderjarige dochter] de voor haar noodzakelijke hulpverlening door de moeder wordt onthouden op grond van de geschetste voorgeschiedenis dermate groot, dat de gezagsontneming weliswaar een in duur beperkte periode beslaat, maar toch alleszins noodzakelijk is om [minderjarige dochter] juist in dit laatste jaar voor haar 18e verjaardag alle hulp te kunnen bieden.
3.6.2. De moeder is naar het oordeel van het hof onmachtig gebleken om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [minderjarige dochter] te vervullen, terwijl ook het belang van [minderjarige dochter] zich niet verzet tegen ontheffing. Dit leidt ertoe dat aan de wettelijke vereisten voor ontheffing is voldaan, aangezien eveneens is voldaan aan het vereiste in art. 1:268 lid 2 sub a BW. Immers, uit het raadsrapport d.d. 27 januari 2009 blijkt dat er geen perspectief is op thuisplaatsing, zodat – zoals ook door de rechtbank overwogen – een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer het geëigende middel is.
3.6.3. Het hof hecht er aan de ouders erop te wijzen dat de ontheffing van het gezag van de moeder onverlet laat dat de band tussen [minderjarige dochter] en haar moeder sterk en hecht is en ook zal kunnen blijven. Immers, ook met haar vader heeft [minderjarige dochter] een hechte en liefdevolle band, terwijl hij evenmin gezag heeft over [minderjarige dochter].
Machtiging gesloten jeugdzorg
3.6.4. Zoals vermeld onder overweging 3.6.1., is gebleken dat [minderjarige dochter] sinds haar plaatsing in Rentray een positieve ontwikkeling doormaakt. De stichting heeft aangegeven dat de meeste doelen zoals die zijn geformuleerd in het Plan van Aanpak zijn behaald of gedeeltelijk behaald. Het hof stelt vast dat de gesloten plaatsing alsmede de behandeling aldaar [minderjarige dochter] kennelijk goed heeft gedaan.
3.6.5. Ter zitting is namens [minderjarige dochter] verklaard dat voor haar binnen Rentray geen verdere behandeling of begeleiding mogelijk is – hetgeen door de stichting is erkend – en [minderjarige dochter] heeft de wens geuit om een eigen plekje te krijgen in de vorm van een kamer met behulp van kamertraining, waarvan uit zij zelf contact kan hebben met haar ouders. Zij heeft verklaard een eigen leven te willen opbouwen. De stichting heeft verklaard [minderjarige dochter] wens te ondersteunen en heeft aangegeven zoekende te zijn naar een geschikt vervolgtraject. Momenteel gaat [minderjarige dochter] binnen de instelling naar school en loopt ze stage, maar ook volgens de stichting is zij toe aan plaatsing in een open setting, aldus is het hof ter zitting gebleken. Dat enkele instellingen reeds hebben aangegeven geen mogelijkheden te zien om een kamertrainingsplaats te bieden, is volgens de stichting gelegen in het feit dat zij thans verblijft in een gesloten setting.
3.6.6. Het hof is van oordeel dat, teneinde de positieve ontwikkeling van [minderjarige dochter] te kunnen voortzetten, de machtiging tot plaatsing in een gesloten setting nog altijd noodzakelijk is in haar belang. Weliswaar vindt thans geen behandeling plaats binnen Rentray (alhoewel [minderjarige dochter] daar wel onderwijs volgt en stage loopt waardoor er structuur en regelmaat in haar leven is die, naar het oordeel van het hof, van groot belang zijn voor haar persoonlijkheids- ontwikkeling), doch beëindiging van deze plaatsing op dit moment brengt naar het oordeel van het hof gezien de voorgeschiedenis een te groot risico mee dat [minderjarige dochter] zich alsnog – al dan niet daarin gesteund door haar ouders – zal onttrekken aan haar (vervolg)behandeling. Evenals de rechtbank is ook het hof van oordeel dat sprake is van ernstige groei- of opvoedingsproblemen bij [minderjarige dochter] die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Eén en ander blijkt voldoende uit het overgelegde rapport naar aanleiding van een psychodiagnostisch onderzoek door Traverse Flevoland d.d. 19 januari 2009. Met de stichting is het hof dan ook van oordeel dat, voorbereidend op een vervolgbehandeling, vooralsnog voortzetting van [minderjarige dochter] verblijf op Rentray noodzakelijk is om verdere onrust of terugvallen in oud gedrag te voorkomen.
3.6.7. Het hof merkt overigens op dat de zorgvuldigheid die de stichting betracht bij het zoeken naar een passende vervolgbehandeling voor [minderjarige dochter] weliswaar van belang is voor [minderjarige dochter], doch dat dit evenwel niet mag leiden tot een langere gesloten plaatsing van [minderjarige dochter] dan strikt noodzakelijk is nu er immers sprake is van een vrijheidsbenemende maatregel.
Het feit dat, zoals de stichting ter zitting heeft aangegeven, een gesloten plaatsing een kennelijke belemmering kan vormen om de voor [minderjarige dochter] gewenste kamertrainingsplaats te vinden, mag er niet toe leiden dat deze plaatsing langer duurt dan noodzakelijk en vormt naar het oordeel van het hof reden te meer voor de stichting om met de grootst mogelijke inspanning te (blijven) zoeken naar een geschikt vervolgtraject voor [minderjarige dochter].
3.6.8. Het vorenstaande leidt tot na te melden beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 13 maart 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Draijer-Udo, Schaafsma-Beversluis en Van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2009.