Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6821

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/7119 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht (meer) op ziekengeld. Medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts is voldoende zorgvuldig geweest en de in beroep ingebrachte informatie van de behandelend sector vormt geen aanleiding om te oordelen dat de beperkingen door het Uwv zijn onderschat.


Uitspraak

08/7119 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 november 2008, 08/1413 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009. Voor appellante is verschenen mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante, voorheen werkzaam als tandartsassistente voor 32 uur per week, heeft zich vanuit een situatie dat zij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving op 20 april 2006 ziek gemeld vanwege hoofdpijn, duizeligheid, spannings- en hyperventilatieklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellante meerdere malen het spreekuur van verzekeringsarts A. van den Handel bezocht. Na het laatste spreekuur van 27 september 2006 is appellante per 2 oktober 2006 hersteld verklaard. 1.2. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij vanaf 2 oktober 2006 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid en daarom met ingang van 2 oktober 2006 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). 1.3. Het tegen het besluit van 27 september 2006 gerichte bezwaar van 19 oktober 2006 is vanwege een door het Uwv niet verschoonbaar geachte overschrijding van de bezwaartermijn bij besluit van 13 november 2006 niet ontvankelijk verklaard. Nadat de rechtbank ’s-Gravenhage het beroep op 21 november 2007 gegrond heeft verklaard en het besluit van 13 november 2007 heeft vernietigd, heeft het Uwv het bezwaar alsnog inhoudelijk beoordeeld. Bezwaarverzekeringsarts D. van Arkel komt na ontvangst van informatie van huisarts B. Blackstone van 5 februari 2008 en na lichamelijk onderzoek tot een bevestiging van het oordeel van de verzekeringsarts. Het bezwaar wordt bij besluit van 13 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen, dat bezwaarverzekeringsarts Van Arkel de in beroep ingebrachte informatie van de behandelend sector in zijn rapportage van 30 september 2008 heeft besproken en tot de conclusie is gekomen dat deze geen aanleiding geeft het ingenomen standpunt te herzien. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan dit oordeel van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. 3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld, dat de ernst van de klachten door het Uwv is miskend. Voorts wordt niet begrijpelijk geacht dat een naderhand door de behandelde psychiater gestelde nieuwe diagnose van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis geen consequentie zou hebben voor de medische situatie per datum in geding, terwijl appellante in verband met surmenage-klachten wel ruim vijf maanden uitkering ingevolge de ZW heeft ontvangen. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. 4.3. De Raad beantwoordt de vraag of appellante per 2 oktober 2006 in staat is geweest haar arbeid van tandartsassistente gedurende 32 uur per week te verrichten bevestigend. Dit op grond van het volgende. 4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en ziet in de in beroep ingebrachte informatie van de behandelend sector geen aanleiding om te oordelen dat de beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Het gaat om een brief van huisarts B. Blackstone van 4 augustus 2008, een brief van psychiater R. Drenth van 4 augustus 2008, een rapport arbeidsmogelijkheden WWB van 8 maart 2007 en een brief van fysiotherapeut E. Siegers van 15 augustus 2008. De Raad stelt vast, dat uit de informatie van de huisarts blijkt, dat appellante in oktober 2006 in verband met hoofdpijnklachten eenmaal op het spreekuur is geweest. De huisarts adviseerde appellante contact op te nemen met maatschappelijk werk. Pas in oktober 2007 werd appellante door de huisarts doorverwezen naar een psychiater, met wie op 17 december 2007 het eerste intakegesprek plaatsvond. Deze ontwikkeling een jaar na de datum in geding is naar het oordeel van de Raad niet van invloed op de medische situatie per 2 oktober 2006. Dat de psychiater in de brief van 4 augustus 2008 spreekt over een ongedifferentieerde somatoforme stoornis maakt dit niet anders. Ook aan de informatie van fysiotherapeut Siegers kan niet die betekenis worden toegekend, die appellante daaraan toegekend wil zien, aangezien appellante zich pas geruime tijd na de datum in geding onder fysiotherapeutische behandeling heeft gesteld. Dat geldt ook voor de doorverwijzing naar een neuroloog. Ook overigens ziet de Raad in de beschikbare informatie geen reden om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. 5. Hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.4 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) M.A. van Amerongen. GdJ