Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6835

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/12648
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herstelarrest. Herstel van als gevolg van misslag drie maal verwisselde partijnamen in rov. 3.6.


Uitspraak

4 september 2009 Eerste Kamer 07/12648 RM/AS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. de vennootschap naar vreemd recht G-STAR INTERNATIONAL LTD., gevestigd te Hong Kong, volksrepubliek China, 2. G-STAR INTERNATIONAL B.V., gevestigd te Amsterdam, EISERESSEN tot cassatie, advocaten: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt en mr. G. van der Wal, t e g e n METRO CASH & CARRY NEDERLAND B.V., gevestigd te Amsterdam, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. M.W. Scheltema. 1. Het arrest in dit geding 1.1 De Hoge Raad heeft in deze zaak op 10 juli 2009 een arrest uitgesproken. Daarin zijn in overweging 3.6 als gevolg van een misslag op drie plaatsen de woorden 'erkende wederverkoper' en 'niet erkende wederverkoper' verwisseld. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich omtrent dit herstel uit te laten. 1.2 Overweging 3.6 van het arrest van 10 juli 2009 dient als volgt te worden gelezen: 3.6 Anders dan de onderdelen betogen bestaat voor een verdergaande toetsing, in het bijzonder aan de maatstaf dat het gebruik van het merk door de wederverkoper noodzakelijk moet zijn, geen rechtsgrond. Voor het bestaan van de "leidende gedachte" als bedoeld in onderdeel 1.1 is geen steun te vinden in de jurisprudentie van het HvJEG omtrent de uitputtingsregel. Niet in te zien valt dat deze jurisprudentie ruimte zou laten voor de noodzakelijkheidseis die G-Star gesteld wil zien. Deze eis volgt niet uit de algemene loyaliteitseis zoals deze door het HvJEG nader is ingevuld. Zij is niet in overeenstemming met het uitgangspunt in de jurisprudentie van het HvJEG omtrent de uitputtingsregel dat de niet erkende wederverkoper vrij is het merk te gebruiken mits dit - kort gezegd - geen afbreuk doet aan de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder. In die jurisprudentie is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de in de onderdelen besloten liggende opvatting dat het gebruik van het merk door de niet erkende wederverkoper terughoudender zou moeten zijn dan dat van de erkende wederverkoper. Uit hetgeen in het arrest Dior/Evora (rov. 37) is overwogen volgt immers juist dat door het maken van een dergelijk verschil de doelstelling van de uitputtingsregel in gevaar kan worden gebracht, hetgeen veeleer ertoe noopt de niet erkende wederverkoper ten aanzien van het gebruik van het merk niet aan strengere regels te binden dan de wel erkende. De in het middel subsidiair voorgestane opvatting dat voor het gebruik van het beeldmerk wel een zwaardere toets moet worden aangelegd, kan evenmin worden aanvaard. Voldoende is dat het gebruik van een beeldmerk door een wederverkoper van waren ten aanzien waarvan het merkrecht is uitgeput, wordt getoetst aan de eisen die in de rechtspraak van het HvJEG zijn ontwikkeld voor de "gegronde redenen", zoals hiervoor in 3.5 samengevat. Bij gebreke van redelijke twijfel over de uitleg van het te dezen van toepassing zijnde gemeenschapsrecht, behoeven over dit een en ander ook geen prejudiciƫle vragen te worden gesteld aan het HvJEG. Beide onderdelen zijn dus tevergeefs voorgesteld. 2. Beslissing De Hoge Raad: verbetert de bovenvermelde fouten in het op 10 juli 2009 in deze zaak uitgesproken arrest; stelt de verbetering op de minuut van dat arrest. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 4 september 2009.