Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6872

Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-002643-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De minderjarige verdachte wordt ter zake van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk. Korting toegepast vanwege undue delay. Het beroep op noodweer-exces wordt verworpen.


Uitspraak

Parketnummer: 24-002643-07 Parketnummer eerste aanleg: 07-614213-07 Arrest van 3 september 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 oktober 2007 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1991] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.W.A. Offermanns, advocaat te Zeewolde. Het vonnis waarvan beroep De kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 19 oktober 2007. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,- hoofdelijk, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op op omstreeks 20 januari 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - meermalen, in ieder geval eenmaal (met kracht) die [benadeelde] tegen de borst, in ieder geval tegen het lichaam, heeft/hebben geduwd waardoor die [benadeelde] - meermalen, in ieder geval eenmaal (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het (boven)been en/of in de schaamstreek, in ieder geval op/tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft/hebben geschopt en/of getrapt (terwijl die [benadeelde] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op op omstreeks 20 januari 2007 in de gemeente [gemeente] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [straat 1] en/of de/het [straat 2], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in verening geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit - het meermalen, in ieder geval eenmaal met kracht duwen tegen de borst, in ieder geval tegen het lichaam van die [benadeelde] waardoor die [benadeelde] ten val is gekomen en/of (daarbij) op zijn hoofd is gevallen en/of - het meermalen (met kracht) schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het (boven)been en/of in de schaamstreek, in ieder geval op/tegen het lichaam van die [benadeelde] (terwijl die [benadeelde] op de grond lag) waarbij hij , verdachte, - meermalen, in ieder geval eenmaal met kracht heeft geduwd tegen de borst, in ieder geval tegen het lichaam van die [benadeelde] waardoor die [benadeelde] ten val is gekomen en/of (daarbij) op zijn hoofd is gevallen en/of - meermalen, in ieder geval eenmaal (met kracht) heeft geschopt en/of getrapt op/tegen het hoofd en/of het (boven)been en/of in de schaamstreek, in ieder geval op/tegen het lichaam van die [benadeelde] (terwijl die [benadeelde] op de grond lag) en welk door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (hoofdpijn en/of een scheur(tje) in de lip en/of (een) schaafplek(ken) op de hand(en) en/of de ellebo(o)g(en) en/of een blauwe plek op het (linker) bovenbeen) voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad. Vrijspraak Het hof acht niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 20 januari 2007 in de gemeente [gemeente] met een ander, op de openbare weg, [straat 2], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit - het meermalen met kracht duwen tegen de borst van die [benadeelde] waardoor die [benadeelde] ten val is gekomen en daarbij op zijn hoofd is gevallen en - het meermalen met kracht schoppen tegen het bovenbeen van die [benadeelde] terwijl die [benadeelde] op de grond lag en welk door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een scheurtje in de lip en schaafplekken op de handen en de ellebogen en een blauwe plek op het linker bovenbeen) voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Strafbaarheid De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op noodweer-exces. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte weliswaar dis-proportioneel heeft gereageerd, maar dat deze reactie voortkwam uit gevoelens van angst en wellicht ook woede die veroorzaakt werden door het (onbetamelijke) gedrag van aangever. Verdachte dient derhalve volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De verklaringen over wat er precies is gebeurd in de nacht van vrijdag 19 februari 2007 op zaterdag 20 februari 2007 in [gemeente] verschillen. Volgens aangever - een homoseksuele man van destijds 49 jaar oud - hebben verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] - destijds beiden 15 jaar oud - contact met hem gezocht in café [naam café] en hebben zij met z'n drieën tot sluitingstijd met elkaar zitten praten. Toen verdachte en [medeverdachte] aanstalten maakten om naar huis te gaan, is aangever nog even blijven zitten. Een paar minuten later is ook aangever naar buiten gegaan om zich huiswaarts te begeven. Buiten trof hij verdachte en [medeverdachte] aan, die hem vroegen een stukje met hen op te lopen. Toen zij op de openbare weg [straat 2] waren aangekomen, werd hij door één van de jongens geduwd, waardoor hij ten val kwam. Vervolgens werd aangever - terwijl hij op de grond lag - meermalen geschopt. De verklaring van aangever wordt wat het eerste gedeelte betreft ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], eigenaar van café [naam café]. Zij heeft verklaard dat zij aangever met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] heeft zien praten in het café, dat de laatste twee op een gegeven moment naar buiten zijn gegaan, dat aangever vlak daarna ook naar buiten is gelopen en dat aangever, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vervolgens met z'n drieën zijn weggelopen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verschillende verklaringen afgelegd over hetgeen de betreffende nacht is voorgevallen. Zij erkennen met aangever te hebben gesproken in café [naam café] en zelfs één of meer biertjes van hem te hebben aangenomen. Verder verklaren zij dat zij wisten dat aangever homoseksueel was. Over wat er is gebeurd nadat zij het café hebben verlaten, hebben zij echter wisselend verklaard. Zo heeft verdachte op 29 januari 2007 bij de politie verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte] omstreeks 3:00 uur het café hebben verlaten en dat aangever hen op de fiets achterna is gekomen. Toen aangever hen had ingehaald, stapte hij van de fiets en begon hij tegen hen te praten. Hierop zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hard weggerend. Op het [straat 2] heeft verdachte aangever geduwd en hebben zowel verdachte als [medeverdachte] aangever geschopt. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft geduwd omdat deze met gestrekte arm naar hem toe kwam en verdachte dacht dat aangever hem wilde betasten. In zijn verhoor op 30 januari 2007 heeft verdachte verklaard dat hij aangever heeft geduwd omdat deze hem in zijn kruis greep. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij en verdachte het café verlieten om naar huis te gaan en dat aangever met hen meeliep. Op een gegeven moment voelde [medeverdachte] dat aangever aan zijn kont zat. Hierop heeft verdachte aangever geduwd, waardoor aangever op de grond viel. Verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens doorgelopen, maar aangever volgde hen op de fiets. Verdachte heeft aangever toen nogmaals een duw gegeven en medeverdachte [medeverdachte] heeft hem geschopt. Volgens [medeverdachte] schopte hij aangever omdat hij bang was dat aangever nogmaals aan hem zou zitten. Nu zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] niet consistent hebben verklaard omtrent de aanleiding van het door hen uitgeoefende geweld jegens aangever en hun verklaringen op dit punt ook onderling tegenstrijdig zijn, hecht het hof geen geloof aan deze verklaringen. Bij de beoordeling van het beroep op noodweer-exces zal het hof dan ook uitgaan van de door aangever geschetste gang van zaken, die erop neerkomt dat verdachte en zijn medeverdachte hem zonder concrete aanleiding hebben aangevallen. Het hof acht deze verklaring geloofwaardig, mede gelet op de verklaring van getuige [getuige 2] dat zij de betreffende avond in café [naam café] al snel de indruk had dat medeverdachte [medeverdachte] 'minder goede plannen' had met aangever. Het beroep op noodweer-exces wordt derhalve verworpen, omdat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook voor het overige niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft in januari 2007 samen met een ander zonder enige aanleiding geweld gepleegd tegen aangever [benadeelde], die hier lichamelijk letsel aan overgehouden heeft. Verdachte en zijn medeverdachte hebben aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde]. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 mei 2009, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Voorts neemt het hof de omtrent verdachte opgemaakte rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming in aanmerking. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is een werkstraf van 60 uren passend en geboden. Gelet op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit zal het hof een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Het voorwaardelijke deel van de straf dient tevens als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Het hof is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Het hof ziet voorts geen aanleiding om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, zoals door de raadsman is bepleit. Op genoemde werkstraf zal een korting van 10 uren worden toegepast, nu de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens in hoger beroep met zes maanden is overschreden en deze over-schrijding grotendeels is toe te schrijven aan de achterstand van het hof in de behandeling van appelzaken. Benadeelde partij Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Vast staat dat de benadeelde partij als direct gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, welke schade aan verdachte (en zijn medeverdachte) kan worden toegerekend. Het hof is van oordeel dat deze rechtstreekse schade kan worden begroot op een bedrag van € 250,-. Het hof zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 250,-, één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de medeverdachte geheel of gedeeltelijk wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Gelet op het vorenstaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Schadevergoedingsmaatregel Aangezien verdachte jegens voornoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof het toegewezen bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel, waarbij wordt bepaald dat indien dit bedrag door de medeverdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen-verklaarde. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij; verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hier-voor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van vijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van vijfentwintig dagen zal worden toegepast; beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot dertig uren, subsidiair vijftien dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de hiervoor vermelde taakstraf, bestaande uit werkstraf, geheel in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren onbetaalde arbeid per dag in verzekering doorgebracht; wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [plaats], tot een bedrag van tweehonderdvijftig euro; bepaalt, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken; legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van tweehonderd-vijftig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [plaats]; met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen. Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. Dam voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.