Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6975

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers09/1402
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bouwvergunning met een tijdelijke ontheffing op grond van artikel 3.22 Wro van het bestemmingsplan voor een noodschool in Deventer. De voorzieningenrechter van de rechtbank is van oordeel dat de bouw van een dergelijke noodschool, vooruitlopend op een definitief schoolgebouw, in beginsel wel valt binnen het wettelijk criterium dat daarmee wordt voorzien in een tijdelijke behoefte maar dat onvoldoende vast staat dat binnen de wettelijke termijn van vijf jaar de voorziene nieuwbouw gereed zal zijn.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter Registratienummer: Awb 09/1402 en 09/1500 Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: verzoeker A e.a. wonende te B, verzoekers, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer, gevestigd te Deventer, verweerder, en de gemeente Deventer, belanghebbende. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder aan de gemeente Deventer tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 3.22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) alsmede reguliere bouwvergunning verleend voor een maximale periode van vijf jaar ten behoeve van de bouw van een noodschool voor basisonderwijs met 19 lokalen op het perceel hoek Johannes Bosboomstraat en Vincent van Goghstraat in het gebied Spijkvoorderenk, kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie L, nr. 5558. Bij brief van 14 augustus 2009, aangevuld bij brief van 20 augustus 2009, hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij brief van 20 augustus 2009 hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij brieven van 25 augustus 2009 en 26 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaarschrift en het aanvullend bezwaarschrift naar de rechtbank doorgestuurd ter behandeling als beroepschrift. De zaak is op 1 september 2009 ter zitting behandeld. Verzoekers A, B, C en D zijn ter zitting verschenen. Namens verweerder zijn A.J. Duivenvoorde en drs. R.A. Ogink verschenen. Namens belanghebbende is verschenen H. de Graaff. 2. Overwegingen De voorzieningenrechter stelt vast dat, hoewel het verzoek om voorlopige voorziening in eerste instantie is ingediend hangende bezwaar, het bezwaarschrift door verweerder terecht aan de rechtbank is doorgezonden als beroepschrift. Daardoor is thans sprake van een verzoek om voorlopige voorziening in een lopende beroepsprocedure bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Aangezien bij de uitnodiging van partijen voor de zitting nog geen sprake was van een beroepsprocedure zijn partijen niet gewezen op de mogelijkheid dat meteen uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak. Ter zitting hebben zij echter aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal daartoe dan ook overgaan, mede met het oog op het belang van partijen bij een snelle beslissing ten gronde. Daarbij gaat hij er overigens, nu het om hetzelfde stuk gaat, wel vanuit dat met de terinzagelegging van de bouwvergunning overeenkomstig de kennisgeving daarvan ook het ontheffingsbesluit ter inzage is gelegd, en daarmee gelet op artikel 6:8, vierde lid van de Awb, de beroepstermijn een aanvang heeft genomen. Van enige kennisgeving van de terinzagelegging van het ontheffingsbesluit is namelijk niet gebleken. Het bouwplan voor de noodschool is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Vijfhoek Noord-West 1996”. De bestemming ter plekke is “Woondoeleinden”. Verweerder heeft ervoor gekozen om de vestiging van de noodschool mogelijk te maken door het verlenen van een tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3:22 van de Wro. Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Verzoekers hebben als meest verstrekkende grond naar voren gebracht dat verweerder niet bevoegd was om de ontheffing te verlenen. De behoefte aan onderwijs in de wijk Spijkvoorderenk is niet tijdelijk maar permanent, hetgeen blijkt uit het voornemen van de gemeente om uiteindelijk tot de bouw van een permanent schoolgebouw te komen. Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 16 februari 2009 (LJN: BH7793). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaan verzoekers met dit standpunt uit van een te beperkte strekking van artikel 3:22, eerste lid, van de Wro. Het gaat hier niet om de tijdelijkheid van de behoefte aan basisonderwijs, maar om de tijdelijkheid van de behoefte aan een noodgebouw. Verweerder heeft terecht gewezen op de Memorie van Toelichting bij de Wro (Kamerstukken II, 28.916, nr.3 paragraaf 3.3.3, bladzijde 103 en 104), waarin als voorbeeld van de toepassing van de tijdelijke ontheffing “noodvoorzieningen in nieuwe uitbreidingsgebieden, of na calamiteiten, zoals noodwinkels of noodscholen” worden genoemd. Theoretisch is een tijdelijke behoefte aan onderwijs of (een bepaald soort) winkels in een uitbreidingsgebied denkbaar maar in de praktijk zal die behoefte eerder permanent zijn of in elk geval langer dan vijf jaar aanwezig. En ook in het geval van een calamiteit zal het (nagenoeg) uitsluitend gaan om de tijdelijke behoefte aan de noodvoorziening en niet om de tijdelijkheid van de activiteit waarvoor de noodvoorziening bedoeld is. Om de tijdelijkheid van de behoefte aan het betreffende noodgebouw te mogen aannemen dienen wel concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn. Anders dan namens verweerder ter zitting is betoogd, biedt de omstandigheid dat de ontheffing voor maximaal 5 jaar is verleend en de ontheffinghouder verplicht is na het verstrijken van die termijn het noodgebouw te verwijderen, onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie. Voor het tijdelijke karakter van de noodvoorziening heeft de gemachtigde van verweerder voorts aangegeven dat het in de planning ligt om ergens in 2013 te starten met de bouw van een permanent schoolgebouw op een nog te bepalen locatie elders in de wijk Spijkvoorderenk en dat het streven is om dit schoolgebouw op tijd, dat wil zeggen binnen 5 jaar, gereed te hebben. Volgens de gemachtigde van verweerder ter zitting kunnen op dit punt geen garanties worden gegeven, maar is dit streven op grond van interne planning haalbaar. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee echter onvoldoende verzekerd dat de noodschool niet langer dan vijf jaar op het betreffende perceel aanwezig zal zijn. Hieruit volgt dat sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 3.22, eerste lid, van de Wro. Aan beantwoording van de vraag of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden ontheffingsverlening had kunnen komen en beoordeling van de daarmee verband houdende grieven van verzoekers komt de voorzieningenrechter niet toe. Gegeven de onrechtmatigheid van de ontheffingsverlening had verweerder gezien het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, inhoudende dat een reguliere bouwvergunning mag en moet worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld, de bouwvergunning moeten weigeren. Gelet op het voorgaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Het beroep wordt gegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - wijst het verzoek om voorlopige voorziening af; - bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht in beroep ad € 150 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Landstra als griffier, op 4 september 2009. Afschrift verzonden op: