Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6977

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers341048 / KG ZA 09-830
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Staat heeft zonder rechtsgrond stukken uit het strafdossier van de strafzaak die in Nederland aanhangig is tegen onder meer Trafigura verstrekt aan het Engelse advocatenklantoor Leigh Day & Co, als vertegenwoordiger van 30.000 personen uit Ivoorkust die in het Verenigd Koninkrijk een groepsactie hebben ingesteld tegen Trafigura. De Staat handelt hierdoor onrechtmatig jegens Trafigura.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 4 september 2009, gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 341048 / KG ZA 09-830 van: de besloten vennootschap Trafigura Beheer B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres, advocaat mr. M.A. de Kemp te Amsterdam, tegen: de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie), zetelende te 's-Gravenhage, gedaagde, advocaat mr. F.W. Bleichrodt te 's-Gravenhage. Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Trafigura’ en ‘de Staat’. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 21 augustus 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1. Trafigura is een bedrijf dat handelt in grondstoffen en dat schepen en faciliteiten beschikbaar stelt om deze grondstoffen op te slaan en te transporteren. 1.2. Begin juli 2006 is het schip “Probo Koala” (hierna: de Probo Koala) aangemeerd in de haven van Amsterdam en heeft Trafigura de aan boord van de Probo Koala gecreëerde afvalstoffen, de zogenoemde slops, waarvan zij eigenaar was, aangeboden aan het afvalverwerkingsbedrijf Amsterdam Port Services (hierna: APS). 1.3. Op 3 en 4 juli 2006 zijn door de toezichthoudende en politiële autoriteiten onder meer monsters genomen van de inhoud van de sloptank van de Probo Koala en is er een gasmeting aan boord van de Probo Koala uitgevoerd. De monsters zijn vervolgens voor nader onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) gebracht. 1.4. De Probo Koala heeft vervolgens de haven van Amsterdam verlaten en heeft uiteindelijk Ivoorkust aangedaan, waar de slops zijn aangeboden aan een lokaal afvalverwerkingsbedrijf. Dit afvalverwerkingsbedrijf heeft de slops illegaal gedumpt in Ivoorkust. 1.5. Op 7 november 2006 hebben 30.000 personen uit Ivoorkust (hierna: de slachtoffers) in het Verenigd Koninkrijk een groepsactie ingesteld tegen Trafigura. In deze civiele procedure stellen de slachtoffers schade te hebben geleden ten gevolge van de dumping van de slops in Ivoorkust (hierna: de civiele procedure). De slachtoffers worden in de civiele procedure bijgestaan door het Engelse advocatenkantoor Leigh Day & Co (hierna: Leigh Day). 1.6. Het NFI heeft de onder 1.3 bedoelde monsters van de slops van de Proba Koala onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 29 januari 2007 (hierna: het NFI rapport). 1.7. In Nederland is er op dit moment een strafzaak aanhangig tegen onder meer Trafigura met parketnummer 13/846003-06 (hierna: de strafzaak). Trafigura wordt –kort gezegd – ten laste gelegd (i) dat zij in strijd heeft gehandeld met in- en uitvoerregels voor afvalstoffen, (ii) het (medeplegen van) opmaken van een vals geschrift en (iii) het opzettelijk niet vermelden van de schadelijkheid van een stof bij het afgeven van deze stof aan APS . De strafzaak bevindt zich in het stadium van het vooronderzoek. 1.8. In een brief van 16 maart 2009 heeft de advocaat die Trafigura bijstaat in de strafzaak het Functioneel Parket Rotterdam en het Functioneel Parket ’s-Hertogenbosch onder meer medegedeeld dat hij recentelijk heeft vernomen dat er stukken die behoren tot het strafdossier van de strafzaak zijn verstrekt aan Leigh Day. De advocaat verzoekt aan te geven welke stukken uit het strafdossier van de strafzaak aan Leigh Day zijn verstrekt en wat de wettelijke basis hiervan is. 1.9. In reactie op de hiervoor bij 1.8 bedoelde brief heeft officier van justitie mr. [A], werkzaam bij het Functioneel Parket Rotterdam, bij e-mail van 20 maart 2009 aan de advocaat van Trafigura aangegeven welke stukken uit het strafdossier aan Leigh Day zijn verstrekt (hierna: de documenten). Tevens wordt aangegeven dat de verstrekking van de documenten heeft plaatsgevonden op basis van artikel 21 lid 6 Wet op de economische delicten. 1.10. Bij (fax)brief van 18 augustus 2009 heeft officier van justitie mr. [B], eveneens werkzaam bij het Functioneel Parket Rotterdam, met betrekking tot de gegeven mondelinge toelichting bij het verstrekken van de documenten aan Leigh Day het volgende aan Trafigura medegedeeld: “Deze korte mondelinge toelichting aan een medewerkster van Leigh Day & Co heeft betrekking gehad op twee aspecten. In de eerste plaats is ingegaan op de mogelijkheden voor verstrekking van informatie aan (vertegenwoordigers van) slachtoffers naar Nederlands recht. In de tweede plaats is desgevraagd kort aangegeven welke de stand was van de strafzaak op dat moment.” 2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer 2.1. Trafigura vordert – zakelijk weergegeven –: (i) de Staat te verbieden om documenten uit de strafzaak aan de wederpartij van Trafigura in de civiele procedure te verstrekken en/of toe te lichten, dan wel mondeling de inhoud van documenten uit de strafzaak aan de wederpartij van Trafigura in de civiele procedure te verstrekken en/of toe te lichten; (ii) de Staat te gebieden om: (a) Leigh Day schriftelijk te berichten dat de verstrekking van de documenten aan Leigh Day zonder rechtsgrond en daardoor onrechtmatig is geschied, (b) Leigh Day schriftelijk te verzoeken om alle door de Staat gestuurde documenten te vernietigen zonder behoud van enige kopie, (c) Leigh Day schriftelijk te verzoeken dat Leigh Day aan de advocaat van Trafigura schriftelijk bevestigt dat alle voornoemde informatie is vernietigd en daarvan geen enkele kopie meer in het bezit is van Leigh Day, (d) Leigh Day schriftelijk te berichten dat de Staat geen toestemming geeft en, voor zover wel toestemming is gegeven, de Staat de toestemming intrekt, om de door de Staat verstrekte documenten te gebruiken in enige procedure tegen Trafigura, althans in de civiele procedure tegen Trafigura, alles onder verstrekking van een afschrift van dit schriftelijk bericht aan de advocaat van Trafigura; (iii) de Staat te gebieden een afschrift ter hand te stellen van de aan Leigh Day gegeven schriftelijke toelichting en/of, voor zover deze toelichting mondeling is gegeven, een schriftelijke samenvatting van deze toelichting te verstrekken; het onder (i), (ii) en (iii) ieder op straffe van een dwangsom, (iv) de Staat te veroordelen in de proceskosten. 2.2. Daartoe voert Trafigura – samengevat – het volgende aan. De Staat heeft zonder rechtsgrond strafvorderlijke gegevens uit het strafdossier van Trafigura verstrekt aan Leigh Day. De verstrekking van deze gegevens is onrechtmatig jegens Trafigura. Daarnaast heeft de Staat door het zonder rechtsgrond verstrekken van deze stukken diverse rechten en belangen van Trafigura geschonden. Voor de Staat was het voorzienbaar dat de inhoud van de aan Leigh Day verstrekte gegevens aan derden openbaar zou worden gemaakt en dat dit voor Trafigura tot zeer schadelijke negatieve berichtgeving zou leiden. Medio mei 2009 is er een golf van negatieve berichtgeving over Trafigura in de media verschenen en dit is een direct gevolg van de verstrekking van het NFI rapport door de Staat aan Leigh Day. Tot slot handelt de Staat onrechtmatig jegens Trafigura, omdat hij weigert aan te geven van welke mondelinge en/of schriftelijke toelichting de verstrekking van de documenten is voorzien. Deze weigering is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. 2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 3. De beoordeling van het geschil Wettelijk kader Artikel 21 Wet op de economische delicten (Wed) luidt als volgt: “1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd in het belang van de opsporing zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. 2. Zij zijn bevoegd daartoe verpakkingen te openen. 3. Zij nemen op verzoek van de belanghebbende indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. 4. Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs. 5. De genomen monsters worden voor zover mogelijk teruggegeven. 6. De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de opneming of de monsterneming.” Artikel 5:18 Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: “1. Een toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen. 2. Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen. 3. De toezichthouder neemt op verzoek van de belanghebbende indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. 4. Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs. 5. De genomen monsters worden voor zover mogelijk teruggegeven. 6. De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de opneming of de monsterneming.” Artikel 1:2 lid 1 Awb luidt: “1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.” Artikel 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) luidt, voor zover thans van belang: “1. Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal, (…), aan personen of instanties voor de volgende doeleinden strafvorderlijke gegevens verstrekken: […], f het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn. 2. Het College van procureurs-generaal kan slechts strafvorderlijke gegevens aan personen of instanties als bedoeld in het eerste lid verstrekken, voorzover die gegevens voor die personen of instanties: a noodzakelijk zijn met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, en b in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot andere personen dan betrokkene, redelijkerwijs wordt voorkomen.” In de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden, Stc. 28 januari 2008, nr. 19 (hierna: de Aanwijzing), is in hoofdstuk IV “Verstrekking van informatie aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden”, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen: “2. Beginselen bij informatieverstrekking […] Geen service Het verstrekken van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden is alleen mogelijk als het past binnen de taakuitoefening van de officier van justitie/advocaat-generaal en voor zover dit genoodzaakt wordt door een zwaarwegend algemeen belang (zie hierna onder hoofdstuk IV § 4). (…). 3. Beoordelingsstructuur […] Toelichting op het schema […] Ad 3. Indien geen wettelijk verplichting bestaat om te verstrekken, dient sprake te zijn van noodzakelijkheid voor een goede taakvervulling van het Openbaar Ministerie. De taak van het Openbaar Ministerie waarnaar wordt verwezen in de Wjsg is vastgelegd in art. 124 Wet RO. Een nadere uitwerking van die taak door het Openbaar Ministerie met betrekking tot de verstrekking van strafvorderlijke gegevens is te vinden in deze aanwijzing. Met name hoofdstuk IV § 4 vormt een invulling van die taak. Het behoort in beginsel tot de taak van het Openbaar Ministerie aan de aldaar genoemde instanties te verstrekken onder de overige voorwaarden die de Wsjg en deze aanwijzing stellen. […] Ad 6. Indien de potentiële ontvanger niet is genoemd in hoofdstuk IV § 4 van deze aanwijzing, bestaat er in beginsel geen grond om te verstrekken. In incidentele gevallen kan er gebruik worden gemaakt van de categorie ?overige ontvangers?. Zie voor verstrekkingen op die basis hoofdstuk IV § 5. […] 4. De ontvangers Op basis van art. 39f lid 1 Wjsg kunnen voor de aldaar genoemde doelen in ieder geval aan de volgende personen en instanties strafvorderlijke gegevens worden verstrekt. Categorieën gemarkeerd met een [S] zijn standaardverstrekkingen, (…). […] f. Het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn […] f.2. Ten behoeve van de vergoeding aan het slachtoffer van de schade, die is ontstaan als gevolg van een strafbaar feit, kunnen de daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan: [S] I Degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit, voor zover geen sprake is van een geval waarop artikel 51d Sv betrekking heeft; […] 5. Verstrekking aan overige ontvangers Zoals in hoofdstuk IV § 2 naar voren is gekomen, vindt het Openbaar Ministerie het zijn taak aan de in hoofdstuk IV § 4 genoemde instanties te verstrekken onder de voorwaarden die de Wjsg en deze aanwijzing stellen. Dat wil niet zeggen dat het niet tevens tot de taak van het Openbaar Ministerie kan behoren om ter nastreving van de doelen die art. 39f stelt, aan andere personen of instanties informatie te verstrekken. In dat geval dient de volgende procedure te worden gevolgd: 1. De (voorgenomen) verstrekking wordt ter toetsing voorgelegd aan BJZ. 2. Betrokkene zal, afgezien van bijzondere spoedgevallen, worden gehoord teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen verzet aan te tekenen. 3. Er dient nadrukkelijk te worden besloten op eventuele bezwaren die betrokkene naar voren brengt. Dit besluit zal een besluit op verzet zijn waartegen bezwaar en beroep als bedoeld in de Awb openstaat. 4. Er dient uitdrukkelijk te worden gemotiveerd waarom aan een ontvanger wordt verstrekt die in geen van de in hoofdstuk IV § 4 genoemde categorieën voorkomt.” Het geschil 3.1. Trafigura legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de Staat jegens haar onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven. Trafigura is in haar vorderingen ook ontvankelijk, nu voor hetgeen zij wil bereiken geen andere mogelijkheden – in het bijzonder ook geen bestuursrechtelijk beroep – ten dienste staan. 3.2. In dit kort geding staat de vraag centraal of de Staat zonder rechtsgrond de documenten aan Leigh Day, als vertegenwoordiger van de slachtoffers, heeft verstrekt. De Staat stelt zich primair op het standpunt dat de verstrekking van de documenten is gebaseerd op artikel 21 lid 6 Wed. Daarnaast heeft de Staat ter zitting nog aangevoerd dat de verstrekking van de documenten ook gebaseerd kan worden op artikel 39f Wjsg. Artikel 21 lid 6 Wed 3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het begrip “belanghebbende” in artikel 21 lid 6 Wed dezelfde betekenis moet worden toegekend als aan het begrip “belanghebbende” in artikel 5:18 lid 6 Awb. Trafigura stelt dat het begrip “belanghebbende” beperkt moet worden uitgelegd en dat daarmee alleen wordt bedoeld degene op wie het toezicht wordt uitgeoefend. De slachtoffers kwalificeren niet als belanghebbende in deze zin. De Staat stelt zich op het standpunt dat voor de uitleg van het begrip “belanghebbende” aangesloten moet worden bij de betekenis van het algemene begrip “belanghebbende” van artikel 1:2 lid 1 Awb. De slachtoffers kunnen dan aangemerkt worden als belanghebbende in deze zin, omdat zij een eigen objectief persoonlijk belang hebben bij het verkrijgen van de documenten. Het door de slachtoffers in de civiele procedure gestelde letsel staat in rechtstreeks verband met de feiten waarvan Trafigura wordt verdacht in de strafzaak, aldus de Staat. Dit betoog van de Staat slaagt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet. Hiertoe is het volgende van belang. 3.4. Afdeling 5.2 “Toezicht op de naleving” van de Awb is in werking getreden op 1 januari 1998, als onderdeel van de derde tranche van de Awb (Stb. 1996, 333). De leden 3 en 6 van artikel 5:18 Awb zijn later bij amendement toegevoegd en dienen de rechtszekerheid en de zorgvuldigheid. Volgens de toelichting op het amendement ten aanzien van lid 6 van artikel 5:18 Awb moet, indien een toezichthouder gebruik maakt van zijn bevoegdheden zaken te onderzoeken, voor de belanghebbende de mogelijkheid bestaan om inzicht te hebben in de resultaten van deze handelingen. Naar aanleiding van vragen tijdens de behandeling van de Derde tranche van de Awb heeft de regeringscommissaris, prof. mr. M. Scheltema (hierna: Scheltema), aangegeven dat het begrip “rechthebbende” in het amendement ten aanzien van lid 3 vervangen dient te worden door “belanghebbende”, omdat iemand soms wel rechthebbende op een zaak kan zijn maar niet degene hoeft zijn, die een voorschrift overtreedt. Dan ligt het voor de hand dat juist de overtreder van het voorschrift bericht ontvangt en niet de rechthebbende. Dat zal in het algemeen degene zijn op wie dat toezicht wordt uitgeoefend, maar het begrip “belanghebbende” heeft een algemene betekenis en zal ook die betekenis hier hebben, aldus Scheltema. Naar aanleiding van de mededeling van de heer Passtoors dat dit dan betekent dat elke derde kan verzoeken om een tweede monster als hij in de ruime zin van de Awb als belanghebbende aangemerkt kan worden, antwoordt Scheltema dat het begrip “belanghebbende” in de zin van de Awb in een aantal omstandigheden meer personen zijn, maar dat dit in heel veel omstandigheden één persoon is. Het hangt dus af van de concrete situatie en op hoeveel mensen toezicht wordt uitgeoefend, aldus Scheltema (Handelingen II, 31 januari 1996, p. 3672-3673). In het licht van het voorgaande – waarbij aangenomen wordt dat met het begrip belanghebbende in de leden 3 en 6 dezelfde persoon bedoeld wordt – komt het de voorzieningenrechter niet in hoge mate aannemelijk voor dat de slachtoffers kwalificeren als “belanghebbende” als bedoeld in lid 6 van artikel 5:18 Awb. Op hen wordt immers niet het toezicht uitgeoefend en zij zijn ook geen rechthebbende op het afgenomen monster van de Probo Koala. Voor zover los van de voorgaande (beperkte) uitleg van het begrip “belanghebbende” in lid 6 van artikel 5:18 Awb aangesloten moet worden bij de algemene betekenis van het begrip “belanghebbende” in artikel 1:2 lid 1 Awb, geldt het volgende. Nog daargelaten dat in deze zaak geen sprake is van een “besluit” in de zin van de Awb, maar van een feitelijk handelen, kan evenmin gezegd worden dat de slachtoffers rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen door het nemen van de monsters van de Probo Koala. De schade die zij stellen te hebben geleden is immers het gevolg van het illegaal dumpen van de afvalstoffen in de Ivoorkust en geen direct en onlosmakelijk gevolg van de overtreding van de milieuvoorschriften waarvan Trafigura in Nederland wordt verdacht. 3.5. Uit het voorgaande volgt dat artikel 21 lid 6 Wed niet als rechtsgrond kan dienen voor het verstrekken van de documenten aan de slachtoffers. Artikel 39 Wjsg 3.6. Volgens de Staat is het verstrekken van gegevens aan “degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit”, als bedoeld in hoofdstuk IV § 4 sub f2.I. van de Aanwijzing, te beschouwen als een nadere invulling van een goede taakvervulling van het openbaar ministerie als bedoeld in de toelichting op de Aanwijzing. De slachtoffers behoren tot deze categorie en de verstrekking van de documenten aan de slachtoffers is dan ook te beschouwen als een standaard verstrekking in de zin van de Aanwijzing, aldus de Staat. Trafigura betwist dit. Zij stelt dat de schade die de slachtoffers hebben geleden niet een direct gevolg is van de strafbare feiten waarvoor Trafigura in Nederland wordt vervolgd. De slachtoffers stellen immers in de civiele procedure dat zij schade hebben geleden als gevolg van het illegaal dumpen door Trafigura van de gewraakte chemische lading. De Staat had de documenten dus niet zonder meer aan de slachtoffers mogen verstrekken, aldus Trafigura. 3.7. De vraag die in dit kader als eerste beoordeeld moet worden, is of de slachtoffers zijn aan te merken als “degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit”. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het van belang te kijken naar de artikelen 51a tot en met 51d Wetboek van Strafvordering (Sv), die betrekking hebben op voeging in het strafproces. In artikel 51a lid 1 Sv is bepaald: “Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.” . Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Op grond van artikel 51d Sv kan de “benadeelde partij” vervolgens inzage krijgen in de voor haar van belang zijnde processtukken. Op grond van het bepaalde in de Wjsg en de Aanwijzing hebben “degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit” een met dit artikel vergelijkbaar inzagerecht in strafvorderlijke gegevens. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat met het begrip “degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit” als bedoeld in hoofdstuk IV § 4 sub f2.I. van de Aanwijzing hetzelfde wordt bedoeld als in artikel 51a Sv. De Staat heeft onvoldoende aanknopingspunten aangevoerd om te veronderstellen dat deze kring van personen in het kader van de Wjsg ruimer moet worden opgevat dan in het kader van de artikelen 51a tot en met 51d Sv. Dit betekent dat de voorzieningenrechter in dit kort geding tot uitgangspunt dient te nemen dat alleen van “rechtstreekse schade” sprake is als de slachtoffers zijn getroffen in een belang dat door de in de strafzaak ten laste gelegde strafbepalingen wordt beschermd. De door de slachtoffers in de civiele procedure gestelde schade kan echter niet beschouwd worden als een rechtstreeks gevolg van de strafbare feiten waarvoor Trafigura in de strafzaak wordt vervolgd, te weten het overtreden van milieuvoorschriften en het plegen van valsheid in geschrifte. De slachtoffers worden dan ook niet getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepalingen wordt beschermd. Dit betekent dat de slachtoffers niet kwalificeren als “degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit” als bedoeld in hoofdstuk IV § 4 sub f2.I. van de Aanwijzing. De Staat had de documenten dus niet op deze grond mogen verstrekken aan Leigh Day. 3.8. Het verstrekken van strafvorderlijke gegevens aan anderen dan de in hoofdstuk IV § 4 van de Aanwijzing bedoelde ontvangers is wel mogelijk, maar daarvoor dient de in hoofdstuk IV § 5 bedoelde procedure te worden gevolgd. Gesteld noch gebleken is echter dat de Staat deze procedure heeft gevolgd. Dat er sprake is geweest van een bijzonder spoedgeval op grond waarvan de documenten dienden te worden verstrekt aan de slachtoffers, zonder dat Trafigura hiervan vooraf kon worden gehoord, heeft de Staat niet voldoende aannemelijk gemaakt. Conclusie 3.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Staat de documenten zonder rechtsgrond heeft verstrekt aan Leigh Day. De Staat handelt hierdoor onrechtmatig jegens Trafigura. De vorderingen genoemd bij 2.1 sub (i) en (ii) zullen dan ook worden toegewezen op de hierna te melden wijze. 3.10. Ten aanzien van de vordering genoemd bij 2.1 sub (iii) wordt het volgende overwogen. In de onder 1.10 bedoelde brief heeft de Staat aangegeven welke mondelinge informatie aan Leigh Day is verstrekt. Ter zitting heeft de Staat nog verklaard dat er naast deze mondelinge informatie op de grondslag van de verstrekking van de documenten in enkele e-mails is ingegaan. Nu hiervoor is geoordeeld dat de Staat geen rechtsgrond had om de documenten aan Leigh Day te verstrekken, is inzicht in de door de Staat gegeven schriftelijke toelichting aan Leigh Day voor Trafigura noodzakelijk om te kunnen beoordelen welke schade zij hierdoor heeft geleden. Het deel van de vordering dat ziet op de schriftelijke toelichting zal worden toegewezen op de hierna te melden wijze. Met de onder 1.10 bedoelde brief en de hierop ter zitting gegeven toelichting heeft de Staat voldoende aangegeven welke mondelinge informatie hij heeft verstrekt aan Leigh Day ten aanzien van de documenten. Het deel van de vordering dat ziet op een schriftelijke samenvatting van de gegeven mondelinge toelichting zal dan ook worden afgewezen. 3.11. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu de Staat heeft aangegeven een eventueel veroordelend vonnis te zullen nakomen. 3.12. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft, gezien het voorgaande, geen nadere bespreking. Proceskosten 3.13. De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: - verbiedt de Staat om op basis van artikel 21 lid 6 Wed of artikel 39 Wjsg in verbinding met hoofdstuk IV § 4 sub f2.I. van de Aanwijzing (afschriften van) documenten uit de strafzaak aan de civiele wederpartij van Trafigura in de civiele procedure (Leigh Day) te verstrekken en/of toe te lichten, dan wel mondeling de inhoud van documenten uit de strafzaak aan de civiele wederpartij van Trafigura in de civiele procedure te verstrekken en/of toe te lichten; - gebiedt de Staat om binnen vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis Leigh Day schriftelijk te berichten dat: - de verstrekking van de documenten aan Leigh Day zonder rechtsbasis, en daardoor onrechtmatig is geschied; - de Staat Leigh Day verzoekt om alle door het openbaar ministerie toegestuurde documenten en toelichting (voor zover de toelichting schriftelijk is geschied) per direct te vernietigen zonder behoud van enig kopie; - de Staat Leigh Day verzoekt om binnen vijf werkdagen na dagtekening van het bericht schriftelijk aan mr. M.A. de Kemp van Houthoff Buruma N.V. te Amsterdam te bevestigen dat alle voornoemde informatie is vernietigd en daarvan geen kopieën, in welke vorm dan ook, meer in bezit van Leigh Day zijn; - de Staat geen toestemming geeft en, voor zover wel toestemming is gegeven, de Staat de toestemming intrekt, om de door het openbaar ministerie verstrekte stukken en/of de toelichting daarbij te gebruiken in de civiele procedure tegen Trafigura; onder verstrekking van een afschrift van dit schriftelijk bericht aan mr. M.A. de Kemp; - gebiedt de Staat om binnen vijf werkdagen na de betekening van dit vonnis aan mr. M.A. de Kemp een afschrift ter hand te stellen van de aan Leigh Day gegeven schriftelijke toelichting; - veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Trafigura begroot op € 1.150,25, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 262,-- aan griffierecht en € 72,25 aan dagvaardingskosten; - verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; - wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2009. adz