Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6996

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6052 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. Belastbaarheid ten tijde van de datum in geding niet overschat. Voldoende arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

07/6052 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 september 2007, 06/5702 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 4 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.C.M. Peperkamp, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft mr. W.J.A. Vis, eveneens werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, zich als opvolgend gemachtigde gesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 29 april 2009 heeft appellante aanvullende gronden ingediend en een behandelplan van 21 januari 2009 van psychiater I. Stessel ingestuurd. Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brief van 18 mei 2009, met daarbij gevoegd een rapport van diezelfde datum van bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. Appellante is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Vis, voornoemd. Namens het Uwv is verschenen mr. J. van den Elsaker. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Ter voortzetting van het onderzoek is het Uwv in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door de gemachtigde van appellante ter zitting overgelegde brief van 4 juni 2009 van psychiater Stessel, voornoemd. Bij brief van 11 juni 2009 heeft het Uwv een reactie van bezwaarverzekeringsarts Kreté van diezelfde datum overgelegd. Hierop is namens appellante gereageerd bij brief van 29 juni 2009. Desgevraagd hebben partijen met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toestemming gegeven om het nadere onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als voltijds thuishulp B en is voor die werkzaamheden op 10 oktober 1996 uitgevallen wegens psychische klachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 3 oktober 1997 een uitkering op grond van onder andere de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 26 september 2006 ingetrokken op de grond dat appellante per die datum niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO. 2. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts R. Rombout. Deze verzekeringsarts is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft dossierstudie verricht, waarbij hij kennis heeft genomen van de brieven van 28 augustus 2006 en 19 september 2006 van F. Sassen, sociaal psychiatrisch verpleegkundige. In het rapport van 25 september 2006 heeft Rombout geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2006. Bij besluit van 26 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 juli 2006 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante ongeschikt te achten. 4. In het in hoger beroep ingediende beroepschrift heeft de gemachtigde van appellante de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Appellante is van oordeel dat het Uwv haar psychische beperkingen heeft onderschat. Dientengevolge acht appellante zich niet in staat om de geduide functies te verrichten. Tevens is naar mening van appellante bij de onderhavige schatting ten onrechte het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aangepaste Schattingsbesluit) toegepast en heeft het Uwv een onjuist maatmanloon gehanteerd. 5.1. Gelet op de nadere uitleg van het Uwv in de brief van 12 mei 2009 heeft de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad de gronden met betrekking tot het onjuiste maatmanloon en het aangepaste Schattingsbesluit laten vervallen. Deze gronden zullen dan ook onbesproken blijven. Voor het overige overweegt de Raad als volgt. 5.2. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Tevens blijkt naar het oordeel van de Raad uit de in het dossier aanwezige medische gegevens niet dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante in hoger beroep een behandelplan van 21 januari 2009 van psychiater I. Stessel heeft overgelegd, alsmede een brief van hem van 4 juni 2009. Uit deze informatie blijkt dat inmiddels, gezien het beloop maar ook door aanvullend onderzoek, is vastgesteld dat appellante neurocognitieve beperkingen heeft waardoor ze verhoogd kwetsbaar is voor psychotische decompensaties. In de episodes dat appellante niet onder druk staat en geen psychotische fenomenen vertoont, is de FML naar het oordeel van Stessel correct. Als appellante last heeft van psychotische belevingen heeft zij echter meer beperkingen dan in de FML van 11 mei 2006 zijn opgenomen. Stessel heeft zich niet uitgelaten over de vraag of appellante in staat is om hele dagen te werken, nu dit volgens hem tot de deskundigheid van de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts behoort. 5.3. Deze informatie geeft de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad kan zich vinden in het oordeel van bezwaarverzekeringsarts Kreté, als vervat in diens rapporten van 18 mei 2009 en 11 juni 2009, dat de bijstelling van de diagnose richting een psychotische stoornis in 2009 geen aanleiding geeft om de FML van 10 mei 2006 te wijzigen, aangezien het in de onderhavige beoordeling gaat om de beperkingen ten tijde van de datum in geding en niet om de beperkingen die zich nadien bij appellante hebben ontwikkeld. Mede gelet hierop bestond voor bezwaarverzekeringsarts Kreté geen gehoudenheid om aan Stessel zijn visie te vragen op de belastbaarheid van appellante ten tijde van de datum in geding, te meer nu in het dossier voldoende informatie aanwezig is van de behandelaar(s) ten tijde hier van belang. In het licht van het geheel van de op de datum in geding betrekking hebbende medische gegevens over appellante, heeft de Raad geen aanknopingspunten om de beperkingen die zijn aangenomen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren niet voldoende te achten. Gelet op het voorgaande onderschrijft ook de Raad de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Hierin ligt besloten dat geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. 5.4. Tevens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Met het rapport van 20 november 2006 heeft het Uwv genoegzaam toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043), inpakker (sbc-code 111190) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) in medisch opzicht geschikt te achten zijn voor appellante. 6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 7. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2009. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M.R. van der Vos. GdJ