Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7013

Datum uitspraak2009-09-04
Datum gepubliceerd2009-09-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers159058 / FA RK 09-2162
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bopz. De rechtbank Haarlem heeft het verzoek om opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis afgewezen. In de gevoerde procedure lag het zwaartepunt op het gevaar dat door haar geestesstoornis voor betrokkene zelf is ontstaan en in veel mindere mate op het gevaar dat daardoor voor anderen bestaat. Omdat onvoldoende is komen vast te staan dat het gevaar voor betrokkene zelf door een gedwongen opname zal worden afgewend, vindt de rechtbank toewijzing van het verzoek op dit moment niet proportioneel, ondoelmatig en in strijd met het zelfbeschikkingsrecht van betrokkene. De rechtbank is van oordeel dat het functioneren van betrokkene door opname nadelig zal worden beinvloed. Het feit dat betrokkene in het contact met medewerkers van de gemeente Hoofddorp, de politie en GGZ dreigend, verbaal agressief en beledigend is en hierdoor spanning en onrust bij deze medewerkers veroorzaakt, maakt de beslissing op dit moment niet anders. Dit onderdeel van het gevaar is zorgelijk, maar deze problematiek is niet als zwaartepunt naar voren gebracht en algemeen geformuleerd (met name in tijd, intensiteit en de gevolgen voor deze personen ). Hier komt bij dat uit de stukken valt af te leiden dat het gevaar in de vorm waarin het zich thans voordoet, bij opname eerder naar de medewerkers en patienten van de desbetreffende instelling zal verplaatsen dan dat dit door opname zal worden afgewend, zodat opname met het oog op dit gevaar evenmin doelmatig lijkt.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector civiel familie- en jeugdrecht voorlopige machtiging zonder inbewaringstelling zaak-/rekestnr.: 159058 / FA RK 09-2162 beschikking van de meervoudige kamer van 4 september 2009, betreffende [naam betrokkene], geboren op [geboortedatum], hierna: betrokkene, zonder vaste woon- of verblijfplaats, advocaat mr. M.A.A. van der Loo, kantoorhoudende te Haarlem. 1 Procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de beschikking van deze rechtbank van 17 juli 2009 en de daarin genoemde stukken; - de brief van dr. [naam psychiater 1] van 24 juli 2009; - de brief van mr. Van der Loo voornoemd van 7 augustus 2009. 2 Beoordeling 2.1 Bij beschikking van 17 juli 2009 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek tot een voorlopige machtiging aangehouden nu zij zich, met het oog op de bij de beoordeling van het verzoek in acht te nemen eisen van proportionaliteit en doelmatigheid, onvoldoende geïnformeerd achtte over het behandelperspectief van betrokkene, in het bijzonder gelet op de aard van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene (borderline). De rechtbank heeft dr. [naam psychiater 2] (of bij haar afwezigheid een van haar plaatsvangers) verzocht om nadere schriftelijke informatie te verschaffen over de behandelingsmogelijkheden van betrokkene en met name de doelmatigheid daarvan. 2.2 Naar aanleiding van het vorenstaande verzoek schrijft dr. [naam psychiater 1] namens dr. [naam psychiater 2] in een brief van 24 juli 2009 onder andere het volgende: “Over de effectiviteit van behandeling in zijn geheel is de literatuur tamelijk somber, hoewel ik geen concrete getallen heb gevonden. Het tot stand brengen van een constructieve werkrelatie is moeilijk, lukt soms op indirecte wijze. Als enige samenwerking is bereikt, kunnen gedragstherapeutische interventies nuttig zijn, gericht op het doorbreken van vicieuze cirkels in het denken en gedrag. Deze elementen van een behandeling kunnen bij onvrijwillige patiënten alleen in een gedwongen klinisch verblijf worden ingezet, maar uiteraard niet in de vorm van dwangbehandeling opgelegd. Er is daarnaast wel, zowel volgens meerdere literatuurverwijzingen (Moleman, Vandereyken, Lazare), als in de best practice in de hedendaagse psychiatrische behandelafdelingen, een indicatie voor behandeling met antipsychotische medicatie, eventueel zelfs gevolgd (bij onvoldoende of geen effect) door behandeling met een stemmingsstabilisator of zelfs ECT. Echter “meestal” zouden deze medicamenten niet effectief zijn (Hengeveld).” Dr. [naam psychiater1] geeft in haar brief verder aan dat de combinatie van een waanstoornis met een persoonlijkheidsstoornis van welke aard dan ook niet relevant is voor de effectiviteit van de behandeling. Wel kan het tot stand komen van een werkrelatie door deze comorbiditeit negatief beïnvloed worden. Tot slot wijst dr. [naam psychiater 1] erop dat de behandelbaarheid van de geconstateerde aandoening in de Wet Bopz niet relevant is voor de beslissing op het verzoek tot een voorlopige machtiging. Deze machtiging kan worden ingezet indien een niet anderszins af te wenden gevaar een rechtstreeks gevolg is van een geestesstoornis. 2.2 Bij brief van 7 augustus 2009 concludeert mr. M.A.A. van der Loo tot afwijzing van het verzoek. Zij komt tot de conclusie dat er geen grond is om betrokkene middels een voorlopige machtiging te doen opnemen. Volgens mr. Van der Loo blijkt uit het schrijven van dr. [naam psychiater 1] duidelijk dat er geen behandelingsmogelijkheden zijn, hetgeen er in dit geval toe leidt dat toewijzing van het verzoek in strijd is met de vereisten van doelmatigheid en proportionaliteit. Verder verwijst zij naar literatuur, waarin melding wordt gemaakt van een contra-indicatie voor een voorlopige machtiging in het geval er sprake is van een borderlinestoornis (mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, praktijkreeks Bopz, stoornis en de Bopz, pag. 96, 97 en 99, hierna: Zuijderhoudt). 2.3 Bij de beoordeling van het verzoek dient de rechtbank met het oog op het proportionaliteitsbeginsel te toetsen of het gevaar dat betrokkene veroorzaakt ernstig genoeg is om de gevraagde dwangmaatregel te rechtvaardigen. Daarnaast verlangt het doelmatigheidsbeginsel dat de maatregel voorzienbaar effectief moet kunnen zijn. Een maatregel is in beginsel doeltreffend wanneer het gevaar dat zich actueel voordoet, wordt afgewend. 2.4 Uit de overgelegde geneeskundige verklaring van 23 juni 2009 blijkt dat voor wat betreft het gevaarscriterium het zwaartepunt ligt bij gevaar voor betrokkene zelf, waarbij het gevaar voor maatschappelijke teloorgang als het meest belangrijke gevaar wordt aangemerkt. De rechtbank zal derhalve eerst de vraag beantwoorden of het voldoende aannemelijk is dat het regiem van een rechterlijke machtiging het gevaar dat betrokkene voor zichzelf vormt, zal doen afnemen. De rechtbank is zich er daarbij van bewust dat de Wet Bopz geen behandelwet is, maar een opnamewet. Nu het in dit geval echter met name gaat om gevaar voor betrokkene zelf, kan perspectiefloze vrijheidsbeneming in strijd komen met het zelfbeschikkingsrecht en het proportionaliteitsbeginsel. (Dijkers, de Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, Hfst. II, art. 2 – aant. 1.3). 2.5 Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank vast dat Zuijderhoudt (pag. 97) ten aanzien van mensen met een persoonlijkheidsstoornis in het algemeen aangeeft dat er na beëindiging van het acute gevaar door een korte crisisinterventie vaak geen winst meer te behalen valt door langduriger opname. Volgens hem kan langduriger opname wel leiden tot schade voor betrokkene en medepatiënten, bijvoorbeeld doordat er een vicieuze cirkel van machtsstrijd ontstaat. Een dwangopneming kan, indien sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, zeker helpen het acute gevaar te couperen, maar levert ook forse risico’s op, aldus Zuijderhoudt. De stelling van betrokkene dat deze vorm van vrijheidsbeneming haar daadwerkelijk zal schaden, wordt bevestigd door psychiater [naam psychiater 3] in zijn brief van 18 november 2008, waarin een beoordeling wordt gevraagd voor de afgifte van een geneeskundige verklaring ten behoeve van een rechterlijke machtiging. Hierin staat immers onder meer dat: “het nog de vraag is of het afwenden van het gevaar wordt bereikt middels een klinische opname nu eerdere gedwongen opnames niet hebben geleid tot een principiële verbetering van de geestestoestand van betrokkene en haar functioneren er in feite nadelig door werd beïnvloed. Daarbij vormde haar gedrag een bedreiging voor medepatiënten en hulpverleners in de kliniek”. Uit het dossier komen geen feiten of omstandigheden naar voren waaruit blijkt dat het bovenstaande is veranderd. In de geneeskundige verklaring staat vermeld dat betrokkene in het verleden met tussenpozen slechts zeer kortdurend opgenomen is geweest in het kader van een inbewaringstelling of in het kader van een strafrechtelijke detentie en dat zij tijdens deze perioden van opname en detentie forse gedragsstoornissen vertoonde, zoals het smeren met faeces en urine en het uitkrabben van voegen van muren. 2.6 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in deze procedure onvoldoende is komen vast te staan dat het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken door een gedwongen opname inderdaad zal worden afgewend. Onder deze omstandigheden is een dwangopname zoals verzocht op dit moment niet proportioneel, ondoelmatig en ook in strijd met het zelfbeschikkingsrecht van betrokkene. Er is sprake van een situatie waarin de ernst van het beschreven gevaar niet opweegt tegen de ernst van de op te leggen dwangmaatregel. Het feit dat betrokkene in het contact met medewerkers van de gemeente [naam gemeente], de politie en GGZ dreigend, verbaal agressief en beledigend is en hierdoor spanning en onrust veroorzaakt bij deze medewerkers, maakt de beslissing op dit moment niet anders. Dit onderdeel van het gevaar is zorgelijk, maar in deze procedure niet als zwaartepunt naar voren gebracht en algemeen geformuleerd, met name in tijd, intensiteit en in de gevolgen voor deze personen. Bovendien valt op basis van de stukken te verwachten dat het gevaar zoals het nu beschreven is, zich bij opname eerder naar de medewerkers en patiënten van de desbetreffende instelling zal verplaatsen, dan dat dit door opname zal worden afgewend. Opname met het oog op dit gevaar is in de huidige situatie derhalve evenmin doelmatig. Tot slot merkt de rechtbank op dat het gevaar dat zou zijn ontstaan door het verblijf van kinderen in de tent van betrokkene, door haar gemotiveerd is betwist. Dit gevaar is niet aannemelijk geworden en maakt het vorenstaande daarom niet anders. 2.7 De slotsom is dat het verzoek zal worden afgewezen. 3 Beslissing De rechtbank: Wijst af het verzoek. Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van Keken, voorzitter, en mrs. R.M. Flohil en W.J. van Andel, leden van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.E. Lurvink-Betlem, griffier, op 4 september 2009. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.