
Jurisprudentie
BJ7023
Datum uitspraak2009-08-20
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2009 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2009 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het bestreden besluit betreft de effectuering van een salarisgarantie en de berekening van het op die grond aan appellant verschuldigde na te betalen bedrag. De Raad stelt vast dat appellants grieven in hoger beroep zich niet richten tegen de overwegingen van de rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de salarisnabetaling en de nadien door het college betaalde wettelijke rente. De Raad overweegt verder dat hij niet bevoegd is kennis te nemen van geschillen over de onderwerpen die appellant in hoger beroep wél aan de orde heeft gesteld. Partijen zullen zich met het ABP dienen te verstaan voor informatie over de exacte consequenties van de wijziging van het jaarinkomen voor (de hoogte van) appellants FPU-uitkering en pensioengrondslag.
Uitspraak
08/2009 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 februari 2008, 07/1137 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: college)
Datum uitspraak: 20 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2009. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. de Graaf, werkzaam bij de gemeente Zwolle.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit op bezwaar van 2 juli 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het college, uitvoering gevend aan de bij uitspraak van de Raad van 22 februari 2007, 05/5126 AW en LJN BA0466, gegeven opdracht, een eerder aan appellant gegeven salarisgarantie geëffectueerd en is het salaris van appellant over de periode van 1 januari 2002 tot 1 juni 2006 - de datum van appellants vervroegde uittreden - alsnog vastgesteld op het maximum van salarisschaal 11. Het college heeft in dit besluit meegedeeld dat aan appellant over die periode € 27.440,- aan salaris zal worden nabetaald. Verder heeft het college meegedeeld dat het besluit ter kennis zal worden gebracht van de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP) en dat appellant door het college zal worden geïnformeerd over de gevolgen voor zijn FPU-uitkering en pensioenaanspraken.
2. In beroep heeft de rechtbank vastgesteld dat het college bij de salarisnabetaling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met betaling van wettelijke rente, maar dat deze rente inmiddels in augustus 2007 al wel aan appellant is betaald. Aan appellant was echter door het college een aanvullend besluit hierover, met een specificatie, toegezegd. Daaraan had het college nog geen gevolg gegeven. Om die reden heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Verder heeft de rechtbank in haar uitspraak aangegeven dat het college appellant op korte termijn verwacht te kunnen informeren over de doorwerking van de salarisverhoging per 1 januari 2002 in de lopende FPU-uitkering en ABP-pensioengrondslag.
3. In hoger beroep heeft appellant met name aangevoerd dat hij betwijfelt of de doorwerking in de FPU-uitkering en de pensioengrondslag nog zal worden geëffectueerd. Appellant heeft de Raad verzocht te bepalen dat het college de doorwerking in de FPU-uitkering dient te vergoeden, met wettelijke rente, en dat, voor zover het ABP de pensioengrondslag over de jaren 2002 tot en met 2006 niet verhoogt, het college verplicht wordt dit te compenseren.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Het bestreden besluit betreft de effectuering van een salarisgarantie en de berekening van het op die grond aan appellant verschuldigde na te betalen bedrag. De Raad stelt vast dat appellants grieven in hoger beroep zich niet richten tegen de overwegingen van de rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de salarisnabetaling en de nadien door het college betaalde wettelijke rente.
4.2. De Raad overweegt verder dat hij niet bevoegd is kennis te nemen van geschillen over de onderwerpen die appellant in hoger beroep wél aan de orde heeft gesteld, te weten: de doorwerking van de salarisaanpassing over de jaren 2002 tot en met 2006 in de FPU-uitkering en de pensioengrondslag.De verantwoordelijkheid voor het vaststellen en wijzigen van de FPU-uitkering en het pensioengevend inkomen en de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen daarover berusten immers niet bij het college, maar bij het ABP. In aanmerking genomen het privaatrechtelijke karakter van de pensioenovereenkomst kunnen de beslissingen van het ABP niet worden gezien als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarvan de bestuursrechter kennis kan nemen.
4.3. De Raad stelt op grond van door het college in hoger beroep overgelegde brieven van de directeur Premie- en Gegevensincasso van het ABP van 18 juni 2008 en 22 oktober 2008 vast dat het college bij het ABP verzoeken heeft ingediend tot wijziging van het jaarinkomen van appellant over de jaren 2002 tot en met 2006. Die verzoeken zijn blijkens die brieven door het ABP geaccepteerd. Partijen zullen zich met het ABP dienen te verstaan voor informatie over de exacte consequenties van de wijziging van het jaarinkomen voor (de hoogte van) appellants FPU-uitkering en pensioengrondslag.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd het bestreden besluit in rechte niet aantast. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) I. Mos.
HD